Uitspraak
mr. I.M.C.A. Reinders Folmerte Amsterdam,
mr. P.H. Ruyste Rotterdam.
1.Het geding in hoger beroep
- memorie van grieven;
- memorie van antwoord tevens incidenteel appel en wijziging van eis, met producties;
- memorie van antwoord in incidenteel appel, met producties.
2.Feiten
3.Beoordeling
grief 2 in het principaal appelricht ING zich met een aantal argumenten tegen het oordeel van de rechtbank dat het beroep van ING op de hiervoor aangehaalde opzetclausule in de polisvoorwaarden naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is. ING betoogt allereerst dat de feiten en omstandigheden niet dwingen tot dat oordeel van de rechtbank. Daarnaast beroept ING zich erop dat zij met de opzetclausule bepaalde aansprakelijkheden – te weten, voor zover hier van belang, die voor schade welke is veroorzaakt door het door een verzekerde opzettelijk tegen een persoon gericht wederrechtelijk handelen – van dekking heeft uitgesloten en aldus de grenzen heeft omschreven waarbinnen zij bereid was dekking te verlenen en dat haar beroep op die als primaire omschrijving van de dekking aan te merken clausule niet kan worden afgeweerd met de stelling dat dat beroep naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is, omdat het haar vrijstond overeen te komen welke aansprakelijkheden wel en welke niet gedekt zouden zijn.
grief I in het incidenteel appelricht [geïntimeerde] zich tegen het oordeel van de rechtbank dat de schadeclaim te laat bij ING is gemeld. Deze grief kan [geïntimeerde] niet baten omdat ook al zou geoordeeld moeten worden dat de claim wel op tijd is gemeld, ING uitkering terecht mocht weigeren met een beroep op de opzetclausule.
grief II in het incidenteel appelbetoogt [geïntimeerde] dat zij niet de bedoeling had om [X] met het glas te raken, doch slechts, toen zij dacht dat hij weer op haar af kwam, uit zelfverdediging beoogde om hem van haar af te houden, en dat dat ertoe dient te leiden dat ING geen beroep op de opzetclausule toekomt. Dit betoog volgt het hof niet, omdat de stellingen van [geïntimeerde] daartoe ontoereikend zijn. Allereerst wijst de inhoud van de verklaringen die [geïntimeerde] ten overstaan van de politie heeft afgelegd, er niet op dat [geïntimeerde] uit zelfverdediging handelde. Zij verklaarde immers dat zij het glas niet gooide uit zelfverdediging, maar uit woede en om Nieuwenhuis te laten merken dat zij het met hem gehad had: