GERECHTSHOF AMSTERDAM
MEERVOUDIGE FAMILIEKAMER
BESCHIKKING van 27 november 2012 in de zaak met zaaknummer 200.095.994/01 van:
[…],
wonende te […],
APPELLANT in principaal hoger beroep,
GEÏNTIMEERDE in (voorwaardelijk) incidenteel hoger beroep,
advocaat: mr. Ph.A.J. Raaijmakers te Amsterdam,
[…],
wonende te […],
GEÏNTIMEERDE in principaal hoger beroep,
APPELLANTE in (voorwaardelijk) incidenteel hoger beroep,
advocaat: mr. A.M. van der Vliet te Amsterdam.
1. Het geding in hoger beroep
1.1. Partijen worden hierna respectievelijk [x] en [y] genoemd.
1.2. [x] is op 21 oktober 2011 in hoger beroep gekomen van de beschikking van 27 september 2011 van de kantonrechter in de rechtbank Haarlem, met kenmerk 516127 EJ VERZ 11-77.
1.3. [y] heeft op 5 december 2011 een verweerschrift ingediend en daarbij voorwaardelijk incidenteel hoger beroep ingesteld.
1.4. [x] heeft op 17 januari 2012 een verweerschrift in het voorwaardelijk incidenteel hoger beroep ingediend.
1.5. Op 30 maart 2012 is ingekomen een brief met bijlage van mr. P.J. de Jong Schouwenburg, advocaat te Amsterdam, namens mevrouw [k].
1.6. [y] heeft op 30 maart 2012 nadere stukken ingediend.
1.7. De zaak is op 11 april 2012 ter terechtzitting behandeld.
1.8. Ter terechtzitting zijn verschenen:
- [x], bijgestaan door zijn advocaat;
- [y], bijgestaan door haar advocaat;
- mevrouw […] (hierna: [m]);
- mevrouw […] (hierna: [t]);
- mevrouw […] (hierna: [n]);
- mevrouw […] (hierna: [k]);
- mr. P.J. de Jong Schouwenburg voornoemd, namens [t], [n] en [k];
- mevrouw I. Rees.
1.8. Zoals afgesproken bij de mondelinge behandeling heeft de advocaat van [x] het hof nadien, op 21 mei 2012, nog een schriftelijk stuk doen toekomen.
2.1. Mevrouw [a], geboren [in]1918, is in deze zaak de erflaatster en zal hierna ook als zodanig worden aangeduid. Zij is overleden [in] 2011. Zij was gehuwd met […] ([w]), die in 2004 is overleden.
Uit het huwelijk zijn geboren [x] (appellant), […] (hierna: [j]) en [m] voornoemd.
[j] is overleden [in] 2008. Hij was gehuwd met [k] voornoemd. Uit dit huwelijk zijn twee dochters geboren, [t] en [n] voornoemd.
[y] is in 1973 bij erflaatster en [w] gaan wonen. Met laatstgenoemde had zij - met medeweten van erflaatster - een affectieve relatie.
Erflaatster en [y] zijn, enige jaren na het overlijden van [w], op 28 augustus 2007 een geregistreerd partnerschap aangegaan.
2.2. Erflaatster heeft bij testament, opgemaakt op 16 november 2007, haar kinderen en [y] benoemd tot erfgenaam, ieder voor een gelijk deel. [j] is benoemd tot executeur. Voor het geval deze de functie niet (meer) kan vervullen is [x] benoemd.
Bij testament, opgemaakt op 18 november 2010, heeft erflaatster alle eerdere wilsbeschikkingen herroepen. Bij dit testament heeft erflaatster aan [y] gelegateerd het recht van vruchtgebruik van een geldbedrag.
De kinderen van erflaatster zijn benoemd tot erfgenaam. Afdeling 4.3.1 van boek 4 van het Burgerlijk Wetboek is buiten toepassing gesteld en [y] is uitdrukkelijk niet als erfgenaam benoemd.
[x] is benoemd tot executeur.
Dit testament is door (de advocaat van) [y] bij brieven van respectievelijk 13 mei 2011, 14 juni 2011 en 15 juli 2011, gericht aan (ieder van) de erfgenamen, vernietigd. De erfgenamen, althans een of meer van hen, hebben deze vernietiging betwist.
Vervolgens heeft [y] bij de rechtbank Haarlem gevorderd - onder meer - voor recht te verklaren dat het testament van erflaatster van 18 november 2010 door middel van een buitengerechtelijke verklaring is vernietigd, althans dat testament te vernietigen, en voor recht te verklaren dat de nalatenschap van erflaatster dient te worden afgewikkeld en verdeeld conform het bepaalde in het testament van 16 november 2007.
De rechtbank Haarlem heeft deze vorderingen bij vonnis van 16 mei 2012 afgewezen.
[y] heeft – naar het hof ambtshalve bekend is – tegen dit vonnis hoger beroep ingesteld.
3. Het geschil in hoger beroep
3.1. Bij de bestreden beschikking is [x] geschorst als executeur van de nalatenschap van erflaatster totdat in de procedure tussen [y] en de erfgenamen van erflaatster een in kracht van gewijsde zijnde uitspraak is gedaan. Voorts is I. Rees (Omnyacc GoesDeen te Heemstede) benoemd als executeur voor de periode waarin [x] als executeur is geschorst.
Deze beschikking is gegeven op het verzoek van [y] [x] ontslag te verlenen als executeur en hem te gelasten rekening en verantwoording als bedoeld in artikel 4:151 Burgerlijk Wetboek (BW) af te leggen aan de kantonrechter en/of [y].
3.2. [x] verzoekt in principaal hoger beroep, met vernietiging van de bestreden beschikking, de inleidende verzoeken van [y] alsnog af te wijzen en [y] te veroordelen in de proceskosten, zowel in eerste aanleg als in hoger beroep.
3.3. [y] verzoekt in principaal hoger beroep de grieven van [x] te verwerpen en de bestreden beschikking te bekrachtigen. In voorwaardelijk incidenteel hoger beroep verzoekt zij haar inleidende verzoeken alsnog toe te wijzen, met benoeming van I. Rees als (vervangend) executeur. In zowel principaal als voorwaardelijk incidenteel hoger beroep verzoekt zij [x] te veroordelen in de proceskosten.
3.4. [x] verzoekt in voorwaardelijk incidenteel hoger beroep [y] in haar hoger beroep niet ontvankelijk te verklaren, althans haar verzoeken af te wijzen, en haar in de kosten van de procedure in eerste aanleg en in hoger beroep te veroordelen.
4. Beoordeling van het principaal en voorwaardelijk incidenteel hoger beroep
4.1. Ingevolge het bepaalde in artikel 4 :149 lid 2 Burgerlijk Wetboek (hierna: BW) wordt een executeur ontslag verleend, hetzij op eigen verzoek, hetzij om gewichtige redenen, zulks op verzoek van een mede-executeur, een erfgenaam of het openbaar ministerie, dan wel ambtshalve.
4.2. Het hof is met [x] van oordeel dat [y] in dit stadium niet bevoegd is het ontslag van [x] als executeur te verzoeken. Naar het oordeel van het hof is daarbij de inhoud van het laatste testament van erflaatster (van 18 november 2010) maatgevend. Weliswaar heeft [y] dat testament buitengerechtelijk vernietigd, maar deze vernietiging is betwist en er is (nog) niet in rechte vastgesteld dat de vernietiging gegrond is. Zolang dat laatste niet onherroepelijk in rechte is komen vast te staan, moet van de geldigheid van het testament van 18 november 2010 worden uitgegaan. Volgens dat testament is [y] geen erfgenaam. Daarmee behoort zij niet tot de kring van personen als genoemd in bovengenoemd wetsartikel, die bevoegd zijn het ontslag van een executeur te verzoeken.
De kantonrechter heeft [y] derhalve ten onrechte ontvankelijk geacht in haar inleidende verzoeken. Niettemin oordeelt het hof als volgt.
4.3. Op grond van de bovengenoemde wettelijke bepaling is het hof ambtshalve bevoegd een executeur ontslag te verlenen om gewichtige redenen. Het hof ziet in de stukken van het dossier en het verhandelde ter zitting in hoger beroep voldoende aanleiding ambtshalve te onderzoeken en te beoordelen of bedoelde redenen zich in het onderhavige geval voordoen en of er derhalve voldoende gronden zijn voor ontslag van [x] als executeur. Daarbij zal het hof, naast al hetgeen [x] naar voren heeft gebracht, ook de stellingen van [y] betrekken, die immers geregistreerd partner van erflaatster is, alsmede die van [k], schoondochter van erflaatster en moeder van [n] en [t], en van de beide laatstgenoemden, kleindochters van erflaatster en als zodanig erfgenaam.
4.4. Naar het oordeel van het hof is het volgende van belang.
Gebleken is dat de relatie tussen [y] en [w] die begin zeventiger jaren een aanvang heeft genomen, grote weerslag heeft gehad op het gezin van laatstgenoemde en erflaatster en op de binnen dat gezin bestaande verhoudingen. Onvermijdelijk zijn de kinderen van [w] en erflaatster erbij betrokken geraakt, zoals blijkt uit de door [x] overgelegde brief die [m] medio jaren zeventig aan - in elk geval - [x] heeft gestuurd. Volgens [x] heeft erflaatster erg onder de relatie geleden. Uit hetgeen zowel [x] als [k] naar voren heeft gebracht blijkt genoegzaam dat de relatie veel spanningen binnen het gezin heeft veroorzaakt, dat de kinderen allen de relatie niet hebben kunnen accepteren en dat zij de zijde van erflaatster hebben gekozen.
Uit hetgeen [x] naar voren heeft gebracht blijkt dat dit volgens hem ook na 1986 heeft voortgeduurd, toen [w] en erflaatster zich in Aerdenhout vestigden en [y] aldaar haar intrek bij hen nam. [x] stelt tevens dat hij niet op de hoogte is gesteld van het geregistreerd partnerschap tussen erflaatster en [y] na het overlijden van [w].
[k] stelt evenwel dat na 1986 de problemen voorbij waren en dat erflaatster en [y] veel met elkaar optrokken en goed bevriend raakten. Nadat [w] in 1986 een hersenbloeding had gekregen en tot zijn overlijden thuis intensieve verzorging kreeg van buiten, zijn zij gedrieën in Aerdenhout blijven wonen. Ook nadat erflaatster in 2005 door een herseninfarct was getroffen en naar Zorgcentrum ‘De Rijp’ in Bloemendaal was verhuisd, is de vriendschap tussen haar en [y] blijven bestaan, aldus [k]. [j] heeft [x] voorts, zo stelt [k], in juli 2007 al op de hoogte gesteld van de mogelijkheid tot het aangaan van een geregistreerd partnerschap tussen erflaatster en [y] om belastingtechnische redenen.
4.5. Op grond van het voorgaande is naar het oordeel van het hof de conclusie gerechtvaardigd dat sprake is (geweest) van een gecompliceerde gezinssituatie waarbij in het verleden de onderlinge verhoudingen ernstig verstoord zijn geraakt. Aannemelijk is dat dit in belangrijke mate heeft geleid tot de verhouding zoals deze thans uit de stukken en ter zitting is gebleken en waarin [y], [k], [t] en [n] lijnrecht tegenover [x] staan - die op zijn beurt wordt gesteund door [m] - en op veel punten met hem van mening verschillen, zowel wat betreft de periode voorafgaand aan het overlijden van erflaatster als daarna. Deze ernstig verstoorde verhouding en het daaruit voortvloeiende onderlinge wantrouwen is vervolgens versterkt door het feit dat [x] voor het overlijden van erflaatster van het bestaan van het laatste testament van 18 november 2010 op de hoogte was en de anderen niet. Naar het oordeel van het hof is niet te verwachten is dat deze verhouding in de toekomst zal verbeteren en het wantrouwen zal verminderen.
Het hof acht voldoende aannemelijk dat deze omstandigheden - ongeacht het antwoord op de vraag wie gelijk heeft en of c.q. in hoeverre het wantrouwen gegrond is - in de weg staan aan een behoorlijke uitoefening door [x] van zijn taken als executeur van de nalatenschap van erflaatster. Naar het oordeel van het hof is bij deze stand van zaken onvoldoende gewaarborgd dat [x] als executeur in staat is het beheer over en de afwikkeling van de nalatenschap op een voor alle betrokkenen voldoende bevredigende wijze te voeren en te bewerkstelligen. Daarmee zijn voldoende gewichtige redenen voor ontslag van [x] als executeur gegeven.
Hetgeen [x] voor het overige nog heeft aangevoerd, brengt in dit oordeel geen verandering.
4.6. Het hof zal, in navolging van de kantonrechter, I. Rees te Heemstede benoemen tot executeur van de nalatenschap van erflaatster. Gebleken is dat deze reeds geruime tijd de belastingaangiften verzorgt. Voldoende aannemelijk is geworden dat deze bereid en in staat is de taken van executeur van de nalatenschap van erflaatster te vervullen.
Aan de bezwaren van [x] tegen deze benoeming gaat het hof voorbij. Voor zover die bezwaren het functioneren van Rees als executeur betreffen, is het hof van oordeel dat [x] deze niet voldoende heeft onderbouwd. Voor het overige acht het hof de bezwaren van [x] niet van dien aard dat deze aan benoeming van Rees als executeur in de weg staan. Ook aan het bezwaar dat [m] ter zitting tegen de benoeming heeft geuit, gaat het hof voorbij, nu zij dit niet nader heeft geconcretiseerd.
4.7. Het hiervoor overwogene leidt ertoe dat de bestreden beschikking zal worden vernietigd, dat [y] niet ontvankelijk zal worden verklaard in haar inleidende verzoeken, dat ambtshalve ontslag zal worden verleend aan [x] als executeur van de nalatenschap van erflaatster en dat I. Rees als executeur zal worden benoemd.
Het hof ziet voldoende aanleiding aan de laatstgenoemde twee beslissingen terugwerkende kracht te verlenen in de zin dat het aan [x] verleende ontslag en de benoeming van Rees ingaan op de datum van de bestreden beschikking. De gronden voor (ambtshalve) ontslag van [x] en benoeming van Rees waren, zo volgt uit het hiervoor overwogene, ten tijde van de bestreden beschikking reeds aanwezig. Daarmee was er met ingang van de datum van de bestreden beschikking ook voldoende grond voor de handelingen die Rees op grond van de – uitvoerbaar bij voorraad verklaarde – beschikking waarvan beroep als executeur heeft verricht ten behoeve van de nalatenschap. Die handelingen dienen derhalve naar het oordeel van het hof in stand te blijven.
4.8. Gelet op de aard en uitkomst van de onderhavige procedure, ziet het hof geen aanleiding om een der partijen te veroordelen in de proceskosten, zoals over en weer is verzocht. Deze kosten dienen op de gebruikelijke wijze te worden gecompenseerd.
4.9. Dit leidt tot de volgende beslissing.
in principaal en voorwaardelijk incidenteel hoger beroep
vernietigt de bestreden beschikking en, opnieuw rechtdoende,
verklaart [y] niet ontvankelijk in haar inleidende verzoeken;
verleent met ingang van de datum van de bestreden beschikking ambtshalve ontslag aan [x] als executeur van de nalatenschap van [a];
benoemt met ingang van de datum van de bestreden beschikking I. Rees te Heemstede tot executeur van de nalatenschap van [a];
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
wijst af hetgeen in hoger beroep ten aanzien van de proceskosten is verzocht.
Deze beschikking is gegeven door mrs. R.G. Kemmers, A. van Haeringen en J.A. van Keulen in tegenwoordigheid van mr. E.E. Kraan als griffier, en in het openbaar uitgesproken op 27 november 2012.