ECLI:NL:GHAMS:2012:CA1483

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
6 november 2012
Publicatiedatum
22 juni 2013
Zaaknummer
200.107.465/01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontvankelijkheid van hoger beroep en termijnoverschrijding griffierecht in familierechtelijke zaak

In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 6 november 2012 uitspraak gedaan over de ontvankelijkheid van een hoger beroep dat door de vrouw was ingesteld tegen eerdere beschikkingen van de rechtbank Amsterdam. De vrouw had op 25 mei 2012 hoger beroep ingesteld tegen de beschikking van 7 juli 2010 en de beschikking van 29 februari 2012. De man had hierop gereageerd met een verweerschrift en een voorwaardelijk incidenteel hoger beroep. De zaak werd behandeld op 12 september 2012, waarbij de ontvankelijkheid van het hoger beroep centraal stond.

Het hof oordeelde dat de vrouw het verschuldigde griffierecht niet tijdig had betaald. Volgens de Wet griffierechten burgerlijke zaken diende het griffierecht uiterlijk op 22 juni 2012 te zijn voldaan, maar het hof ontving de betaling pas op 25 juni 2012, na het verstrijken van de termijn. De advocaat van de vrouw voerde aan dat er verwarring was ontstaan door correspondentie van het hof, en deed een beroep op de hardheidsclausule. Het hof oordeelde echter dat de verwarring niet leidde tot een onbillijkheid van overwegende aard en dat de vrouw niet ontvankelijk kon worden verklaard in haar hoger beroep.

De beslissing van het hof was dat de vrouw niet ontvankelijk werd verklaard in haar hoger beroep en dat de proceskosten op de gebruikelijke wijze dienden te worden gecompenseerd, waarbij elke partij zijn eigen kosten droeg. Deze uitspraak benadrukt het belang van tijdige betaling van griffierechten en de gevolgen van termijnoverschrijding in het civiele recht, met name in familierechtelijke zaken.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM
Sector familierecht
Uitspraak: 6 november 2012
Zaaknummer: 200.107.465/01
Zaaknummers eerste aanleg: 435865 / FA RK 09 6424 JK/LL en 435865 / FA RK 09 6424 (JK MW)
in de zaak in hoger beroep van:
[…],
wonende te […],
appellante in principaal hoger beroep,
geïntimeerde in (voorwaardelijk) incidenteel hoger beroep,
advocaat: mr. G.J.A. van Dinter te Roermond,
tegen
[…],
wonende te […],
geïntimeerde in principaal hoger beroep,
appellant in (voorwaardelijk) incidenteel hoger beroep,
advocaat: mr. W.A. Quispel te Huizen.
1. Het geding in hoger beroep
1.1. Partijen worden hierna respectievelijk de vrouw en de man genoemd.
1.2. De vrouw is op 25 mei 2012 in hoger beroep gekomen van de beschikking van 7 juli 2010 alsmede van de beschikking van 29 februari 2012 van de rechtbank Amsterdam, met kenmerk 435865 / FA RK 09 6424 JK/LL respectievelijk 435865 / FA RK 09 6424 (JK MW).
1.3. De vrouw heeft op 29 juni 2012 de stukken in eerste aanleg ingediend.
1.4. De man heeft op 16 juli 2012 een verweerschrift ingediend en heeft daarbij (voorwaardelijk) incidenteel hoger beroep ingesteld.
1.5. De man heeft op 17 juli 2012 een nader stuk ingediend.
1.6. Het hof heeft voorts kennis genomen van de ingekomen brieven van partijen, waaronder:
- de brief van de advocaat van de man van 15 augustus 2012;
- de brief van de advocaat van de vrouw van 22 augustus 2012.
1.7. De vrouw heeft op 27 augustus 2012 een verweerschrift in het (voorwaardelijk) incidenteel hoger beroep van de man ingediend.
1.8. De zaak is op 12 september 2012 ter terechtzitting behandeld. Daarbij is slechts de ontvankelijkheid van het hoger beroep aan de orde gekomen.
1.9. Ter terechtzitting zijn verschenen:
- de vrouw, bijgestaan door mr. S.D. Worotikan, advocaat te Roermond;
- de man, bijgestaan door zijn advocaat.
2. De ontvankelijkheid van het hoger beroep
2.1. Anders dan de advocaat van de vrouw heeft gesteld, is het hof van oordeel dat het door de vrouw verschuldigde griffierecht niet binnen de betalingstermijn van vier weken na indiening van het beroepschrift is betaald. Het beroepschrift is ingediend op 25 mei 2012 en derhalve had ingevolge artikel 3 lid 4 Wet griffierechten burgerlijke zaken (hierna: Wgbz) het griffierecht uiterlijk op 22 juni 2012 op de bankrekening van het hof moeten zijn bijgeschreven dan wel ter griffie moeten zijn gestort. Dat het hof de ontvangst van het beroepschrift heeft bevestigd bij brief van 29 mei 2012 laat het voorgaande onverlet. Het griffierecht is op 25 juni 2012, derhalve na het verstrijken van voormelde termijn, ontvangen.
2.2. Ingevolge het bepaalde in artikel 282a lid 2 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (hierna: Rv) wordt de verzoeker niet-ontvankelijk verklaard in het verzoek indien het verschuldigde griffierecht niet tijdig is voldaan. Op basis van het vierde lid van artikel 282a Rv kan de rechter deze bepaling echter buiten toepassing laten indien hij van oordeel is dat de toepassing hiervan gelet op het belang van één of meer van de partijen bij toegang tot de rechter zal leiden tot een onbillijkheid van overwegende aard.
2.3. De advocaat van de vrouw stelt dat door de verwarringwekkende correspondentie van het hof het vertrouwen is gewekt dat de vrouw in haar beroep zou worden ontvangen en doet aldus een beroep op de hardheidsclausule als bedoeld in artikel 282a lid 4 Rv. In dit verband voert de advocaat van de vrouw aan dat bij brief van het hof van 17 juli 2012 de vrouw in de gelegenheid is gesteld verweer te voeren tegen het incidenteel hoger beroep van de man en dat bij brief van het hof van 24 juli 2012 aan de vrouw is medegedeeld dat de behandeling van het verzoekschrift is bepaald op 12 september 2012. Voorts stelt de advocaat van de vrouw dat na ontvangst van de brief van het hof van 27 juni 2012, waarin wordt medegedeeld dat de vrouw niet ontvankelijk dient te worden verklaard in haar hoger beroep, telefonisch contact is gezocht met de griffie van het hof om mede te delen dat het een vergissing betrof en de griffierechten reeds waren betaald, waarna zijdens de griffie van het hof is medegedeeld dat een mondelinge behandeling zou volgen.
De advocaat van de man heeft deze stellingen betwist.
2.4. Het hof is van oordeel dat de mogelijk verwarringwekkende brieven van 17 juli 2012 en 24 juli 2012 noch voormelde telefonische mededeling tot toepassing van de hardheidsclausule kunnen leiden. Daargelaten of de advocaat van de vrouw aan die mededelingen de conclusie heeft mogen verbinden dat de vrouw in haar hoger beroep zou worden ontvangen, zijn die mededelingen gedaan nadat de termijn voor betaling van het griffierecht reeds was verstreken.
De stelling van de advocaat van de vrouw dat zij geen nota ter zake van het te betalen griffierecht heeft ontvangen, kan niet tot een ander oordeel leiden, nu de termijn voor betaling van het griffierecht volgt uit de Wgbz. Volgens vaste jurisprudentie moet een advocaat op grond van zijn deskundigheid en kennis ten aanzien van de procedure zonder meer worden geacht op de hoogte te zijn van de aan de orde zijnde termijn en van de verstrekkende gevolgen die de wet verbindt aan overschrijding daarvan.
Het vorenstaande geldt evenzeer voor de stelling dat de brief van het hof van 29 mei 2012 eerst op 23 juni 2012 bij de kantoorpost is aangetroffen en de vrouw daarom niet tijdig in kennis zou zijn gesteld ter zake van het te betalen griffierecht met opgave van het bankrekeningnummer waarop dit gestort diende te worden. Bovendien had de advocaat, teneinde te zorgen voor een tijdige betaling van het griffierecht, actie kunnen en moeten ondernemen om in het bezit te komen van de voor die betaling benodigde gegevens.
De door de advocaat van de vrouw aangevoerde omstandigheid dat de termijnoverschrijding, gezien het tussengelegen weekeinde, verwaarloosbaar is, noopt volgens vaste jurisprudentie evenmin tot toepassing van de hardheidsclausule.
Met betrekking tot de stelling van de advocaat van de vrouw dat sprake is van disproportionaliteit tussen het griffierecht en de omstandigheid dat de vrouw door de bestreden beschikkingen in haar aanzienlijke (financiële) belangen is getroffen, overweegt het hof dat ook deze stelling niet tot toepassing van de hardheidsclausule kan leiden , reeds omdat de juistheid daarvan eerst na een inhoudelijke beoordeling van het verzoek van de vrouw kan worden vastgesteld en aan een dergelijke beoordeling bij een ontvankelijkheidskwestie als de onderhavige niet wordt toegekomen..
Uit het vorenstaande volgt dat de door de advocaat van de vrouw aangevoerde feiten en omstandigheden niet kunnen leiden tot de conclusie dat toepassing van artikel 282a lid 2 Rv een onbillijkheid van overwegende aard oplevert. De vrouw zal derhalve niet ontvankelijk worden verklaard in haar hoger beroep.
2.5. Er is onvoldoende aanleiding om de vrouw te veroordelen in de proceskosten, zoals door de man ter zitting in hoger beroep is verzocht. Deze kosten dienen op de gebruikelijke wijze te worden gecompenseerd, in die zin dat elke partij de eigen kosten draagt.
2.6. Dit leidt tot de volgende beslissing.
3. Beslissing
Het hof:
verklaart de vrouw niet ontvankelijk in haar hoger beroep;
wijst af het verzoek van de man tot veroordeling van de vrouw in de proceskosten.
Deze beschikking is gegeven door mrs. C.A. Joustra, A. van Haeringen en A.A. van Berge in tegenwoordigheid van mr. J.H.M. Kessels als griffier, en in het openbaar uitgesproken op 6 november 2012.