ECLI:NL:GHAMS:2012:CA1473

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
9 oktober 2012
Publicatiedatum
22 juni 2013
Zaaknummer
200.102.386/01 en 200.102.385/01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake echtscheiding en alimentatie met betrekking tot huwelijkse voorwaarden

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van de vrouw tegen meerdere beschikkingen van de rechtbank Amsterdam, waarbij de echtscheiding is uitgesproken en beslissingen zijn genomen over alimentatie en huwelijkse voorwaarden. De vrouw is op 21 februari 2012 in hoger beroep gekomen van de beschikkingen van 19 mei 2010, 6 april 2011, 31 augustus 2011 en 23 november 2011. De man heeft op 18 april 2012 een verweerschrift ingediend en op 20 juli 2012 nadere stukken ingediend. De zaak is op 2 augustus 2012 ter terechtzitting behandeld.

De feiten van de zaak zijn als volgt: partijen zijn in 2007 gehuwd en hebben huwelijkse voorwaarden opgemaakt met koude uitsluiting. De rechtbank heeft op 19 mei 2010 de echtscheiding uitgesproken. De vrouw verzoekt in hoger beroep vernietiging van de beschikkingen, met name met betrekking tot de alimentatie en de huwelijkse voorwaarden. Het hof moet beoordelen of de vrouw ontvankelijk is in haar hoger beroep. Het hof overweegt dat de vrouw niet-ontvankelijk is in haar hoger beroep tegen de beschikkingen van 19 mei 2010, 6 april 2011 en 31 augustus 2011, omdat zij niet binnen de wettelijke termijn van drie maanden in hoger beroep is gekomen.

Het hof heeft de verzoeken van de vrouw afgewezen en de vrouw veroordeeld in de kosten van de procedure in hoger beroep. De kosten zijn begroot op € 291,- aan griffierecht en € 1.788,- aan salaris van de advocaat. De beslissing van het hof is openbaar uitgesproken op 9 oktober 2012.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM
Sector familierecht
Uitspraak: 9 oktober 2012
Zaaknummers: 200.102.386/ 01 (huwelijkse voorwaarden) & 200.102.385/01 (alimentatie)
Zaaknummers eerste aanleg: 441256 / FA RK 09-8123 en 462383/FA RK 10-5111 (HH/NW)
in de zaak in hoger beroep van:
[…],
wonende te […],
appellante,
advocaat: mr. C.W.M. Neefjes te Purmerend,
tegen
[…],
wonende te […],
geïntimeerde,
advocaat: mr. R.J. Neijenhof te Amsterdam,
1. Het geding in hoger beroep
1.1. Appellante en geïntimeerde worden hierna respectievelijk de vrouw en de man genoemd.
1.2. De vrouw is op 21 februari 2012 in hoger beroep gekomen van de (tussen)beschikkingen van de rechtbank Amsterdam van 19 mei 2010, 6 april 2011, 31 augustus 2011 en 23 november 2011, met kenmerk 441256/FA RK 09-8123 en 462383/FA RK 10-5111 (HH/NW).
1.3. De man heeft op 18 april 2012 een verweerschrift ingediend.
1.4. De man heeft op 20 juli 2012 nadere stukken ingediend.
1.5. De zaak is op 2 augustus 2012 ter terechtzitting behandeld.
1.6. Ter terechtzitting zijn verschenen:
- de vrouw, bijgestaan door haar advocaat;
- de man, bijgestaan door zijn advocaat.
2. De feiten
Partijen zijn [in] 2007 gehuwd. Bij beschikking van 19 mei 2010 is de echtscheiding tussen partijen uitgesproken. Partijen hebben voorafgaand aan het huwelijk op 19 juli 2007 huwelijkse voorwaarden opgemaakt, inhoudende koude uitsluiting.
3. Het geschil in hoger beroep
3.1. Bij beschikking van 19 mei 2010 van de rechtbank Amsterdam is de echtscheiding tussen partijen uitgesproken en de behandeling omtrent de nevenvoorzieningen aangehouden.
Bij beschikking van 6 april 2011 van de rechtbank Amsterdam is een door de man te betalen uitkering tot levensonderhoud van de vrouw bepaald van € 1.390,- per maand met ingang van de dag van inschrijving van de echtscheidingsbeschikking, is gelast dat de man uiterlijk 10 dagen voor 16 mei 2011 een nieuwe complete versie van de huwelijkse voorwaarden in het geding dient te brengen, is de vrouw in de gelegenheid gesteld zich 10 dagen voor 16 mei 2011 uit te laten omtrent haar bewijsmogelijkheden als weergegeven in de laatste alinea van rechtsoverweging 3.d. van die beschikking en is iedere verdere beslissing aangehouden.
Bij beschikking van 31 augustus 2011 van de rechtbank Amsterdam is het verzoek van de vrouw voor recht te verklaren dat de tussen partijen opgemaakte huwelijkse voorwaarden nietig zijn afgewezen en is iedere verdere beslissing aangehouden.
Bij beschikking van 23 november 2011 van de rechtbank Amsterdam zijn de (resterende) verzoeken van partijen afgewezen. De vrouw had verzocht de omvang van de (verder nog resterende) tussen partijen bestaande gemeenschap vast te stellen en de verdeling daarvan. De man had verzocht de vrouw te veroordelen tot betaling van € 16.000,- en € 1.181,50 te vermeerderen met wettelijke rente.
3.2. De vrouw verzoekt in hoger beroep vernietiging van de bestreden beschikkingen, voor zover het betreft de vaststelling van de alimentatie en de beslissingen met betrekking tot de akte huwelijkse voorwaarden en de verdere afrekening tussen partijen, en opnieuw rechtdoende:
de akte huwelijkse voorwaarden van 19 juli 2007 geheel of gedeeltelijk nietig te verklaren;
te bepalen wat de omvang van de algehele of beperkte huwelijksgemeenschap is die tussen partijen daardoor ontstaat,
tevens de verdeling daarvan te bepalen, dan wel te bepalen op welke wijze die verdeling dient te gebeuren,
dan wel te bepalen op welke wijze partijen dienen af te rekenen met betrekking tot de in het verzoekschrift in hoger beroep onder hoofdstuk Afrekening genoemde posten,
en de man te veroordelen in de kosten van deze procedure, zowel in eerste aanleg als in hoger beroep.
3.3. De man verzoekt de vrouw in haar verzoeken niet ontvankelijk te verklaren, althans deze af te wijzen en de vrouw te veroordelen in de kosten van, naar het hof begrijpt, de procedure in hoger beroep.
4. Beoordeling van het hoger beroep
4.1. Het hof dient allereerst te beoordelen in hoeverre de vrouw ontvankelijk is in haar hoger beroep en overweegt hiertoe als volgt.
Op grond van artikel 358 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) staat van een eindbeschikking gedurende drie maanden vanaf de dag van uitspraak hoger beroep open, terwijl van een tussenbeschikking slechts hoger beroep ingesteld kan worden, tegelijk met dat van de eindbeschikking. Volgens vaste rechtspraak is onder een eindbeschikking te verstaan een beschikking waarin in het dictum uitdrukkelijk omtrent enig deel van het verzochte een einde aan het geding wordt gemaakt. Ten aanzien van een deelbeschikking, een beschikking waarin in het dictum op een deel van het verzochte uitdrukkelijk en definitief wordt beslist en op een ander deel niet, heeft te gelden dat van het deel waarop definitief is beslist hoger beroep open staat waardoor de appeltermijn direct begint te lopen en dat daarvan derhalve binnen die termijn moet worden geappelleerd, op straffe van niet-ontvankelijkheid.
De vrouw is op 21 februari 2012 in hoger beroep gekomen van de beschikkingen van 19 mei 2010, 6 april 2011, 31 augustus 2011 en 23 november 2011 van de rechtbank Amsterdam en heeft verzocht deze beschikkingen te vernietigen voor zover het betreft de vaststelling van de alimentatie en de beslissingen met betrekking tot de akte huwelijkse voorwaarden en de verdere afrekening tussen partijen.
Bij de beschikking van 19 mei 2010 is de echtscheiding uitgesproken. De vrouw heeft overigens geen grieven tegen deze beschikking gericht. In de beschikking van 6 april 2011 is een eindbeslissing genomen ten aanzien van de partneralimentatie. De beschikking van 31 augustus 2011 is een eindbeschikking ten aanzien van het verzoek van de vrouw de huwelijkse voorwaarden nietig te verklaren.
De vrouw had van het eindbeschikkingsgedeelte in voornoemde deelbeschikkingen binnen de in artikel 358 Rv genoemde termijn van drie maanden in hoger beroep moeten komen. Nu zij niet binnen deze termijn daarvan in hoger beroep is gekomen van is zij niet-ontvankelijk in haar hoger beroep tegen deze beschikkingen, voor zover daarin in het dictum eindbeslissingen zijn genomen. Het betoog van haar advocaat dat zij om proces-economische redenen van alle beschikkingen in één keer hoger beroep heeft ingesteld kan niet tot een ander oordeel leiden, nu dit geen steun vindt in het recht.
Het voorgaande leidt ertoe dat het hof de vrouw niet-ontvankelijk zal verklaren in haar hoger beroep tegen de beschikkingen van 19 mei 2010, 6 april 2011 en 31 augustus 2011, voor zover deze in het dictum een eindbeslissing bevatten, c.q. de uitgesproken echtscheiding, de vaststelling van partneralimentatie en de beslissing aangaande de door de vrouw gestelde nietigheid van de huwelijkse voorwaarden.
4.2. Op grond van het hiervoor overwogene ligt nog slechts het hoger beroep van de vrouw tegen de beschikking van 30 november 2011 voor ter beoordeling aan het hof. Bij deze beschikking is -voor zover thans van belang- het verzoek van de vrouw de omvang van de (verder nog resterende) tussen partijen bestaande gemeenschap vast te stellen en de verdeling daarvan, afgewezen.
In hoger beroep stelt de vrouw dat er tussen partijen nog een aantal posten afgerekend dient te worden en dat de rechtbank haar bij de beschikking van 23 november 2011 ten onrechte niet meer in de gelegenheid heeft gesteld haar stellingen over de beperkte gemeenschap tussen partijen en haar vorderingen op de man te onderbouwen. De man heeft de stellingen van de vrouw gemotiveerd betwist.
4.3. Het hof stelt allereerst vast dat partijen gehuwd zijn onder huwelijkse voorwaarden, inhoudende koude uitsluiting. Er is derhalve geen sprake van een algehele huwelijksgoederengemeenschap als bedoeld in artikel 1:93 van het Burgerlijk Wetboek. Dat er een andere (beperkte) gemeenschap van goederen tussen partijen zou bestaan is evenmin aannemelijk gemaakt.
4.4. De vrouw heeft geen belang bij haar grief dat de rechtbank haar geen gelegenheid heeft gegeven haar stellingen over de beperkte gemeenschap tussen partijen en haar vorderingen op de man te onderbouwen, nu het hoger beroep er mede toe dient fouten en omisses van de eerste aanleg te herstellen. De vrouw heeft dit echter in hoger beroep nagelaten.
.
4.5. De vrouw verzoekt betaling door de man van een bedrag van € 7.191,53 in verband met de uitkering van haar levensverzekering. Zij stelt dat zij gedwongen was haar levensverzekering te laten uitkeren en dat het uitgekeerde bedrag is aangewend voor de kosten van de huishouding. Het hof is van oordeel dat de vrouw haar stelling tegenover de betwisting hiervan door de man onvoldoende heeft onderbouwd. Zij heeft slechts een bankafschrift overgelegd waaruit blijkt dat het bedrag in 2008 op haar rekening is gestort. Dat dit bedrag is aangewend ten behoeve van de kosten van de huishouding is niet aannemelijk gemaakt.
4.6. De vrouw verzoekt voorts afrekening tussen partijen in de vorm van vergoeding door de man van:
- een bedrag van € 2.500,- in verband met de waarde van de kinderkamers, kleding en speelgoed van de kinderen;
- een bedrag van € 6.500,- in verband met de vergoeding van de waarde van zaken die de man niet of beschadigd aan haar heeft teruggegeven;
- een bedrag van € 5.000,- in verband met de waarde van zaken die gezamenlijk zijn aangeschaft of gekregen, en die in de echtelijke woning zijn achtergebleven.
De man betwist dat hij geweigerd heeft zaken van de vrouw en de kinderen terug te geven en hij betwist eveneens dat partijen gezamenlijk zaken hebben aangeschaft, dan wel gekregen.
Het hof is van oordeel dat de vrouw deze stelling, tegenover de betwisting door de man, eveneens onvoldoende heeft onderbouwd. Zij heeft slechts een door haarzelf opgestelde lijst overgelegd van zaken die volgens haar door partijen gezamenlijk zijn verkregen of die eigendom van haar zijn en door de man niet of beschadigd aan haar zijn teruggegeven. Iedere verdere onderbouwing ontbreekt.
4.7. De vrouw stelt verder dat de man een Opel Zafira ter waarde van € 55.000,- en een scooter ter waarde van € 1.700,- aan haar heeft geschonken, hetgeen door de man wordt betwist. Het hof gaat hieraan voorbij nu de vrouw op geen enkele wijze heeft onderbouwd dat de man de auto en de scooter aan haar heeft geschonken.
Het hof gaat eveneens voorbij aan het door de vrouw gevorderde bedrag van € 557,- in verband met teruggevorderde zorgtoeslag in 2007 en 2008, nu de omstandigheid dat de vrouw de zorgtoeslag niet tijdig heeft beëindigd toen zij hier geen recht meer op had niet ten laste van de man kan worden gebracht.
4.8. Het voorgaande leidt ertoe dat het hof alle bovengenoemde verzoeken van de vrouw zal afwijzen.
4.9. Partijen hebben over en weer verzocht om een kostenveroordeling. Het hof overweegt dat de vrouw in hoger beroep is gekomen van vier beschikkingen, waarvan het hoger beroep tegen drie beschikkingen niet-ontvankelijk is vanwege een evidente termijnoverschrijding. De grieven gericht tegen de laatste beschikking zijn door haar op geen enkele wijze nader (met stukken) onderbouwd. Zij heeft de man daardoor nodeloos betrokken in deze procedure. Het hof ziet in deze omstandigheden aanleiding de vrouw te veroordelen in de kosten van de procedure in hoger beroep. Het hof begroot deze kosten tot aan deze uitspraak aan de zijde van de man op € 291,- aan griffierecht en € 1.788,- aan salaris van de advocaat (tarief II, 2 punten).
4.10. Dit leidt tot de volgende beslissing.
5. Beslissing
Het hof:
verklaart de vrouw niet-ontvankelijk in haar hoger beroep tegen de beschikking van 19 mei 2010, voor zover daarbij de echtscheiding is uitgesproken;
verklaart de vrouw niet-ontvankelijk in haar hoger beroep tegen de beschikking van 6 april 2011, voor zover daarbij is beslist op het alimentatieverzoek van de vrouw;
verklaart de vrouw niet-ontvankelijk in haar hoger beroep tegen de beschikking van 31 augustus 2011, voor zover daarbij is afgewezen het verzoek van de vrouw voor recht te verklaren dat de tussen partijen opgemaakte huwelijkse voorwaarden nietig zijn;
bekrachtigt eerdergenoemde beschikkingen voor het overige, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen;
bekrachtigt de beschikking, waarvan beroep, van 30 november 2011, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen;
veroordeelt de vrouw in de kosten van het geding in hoger beroep en begroot deze tot aan deze uitspraak aan de zijde van de man op € 291,- aan griffierecht en € 1.788,- aan salaris van de advocaat;
verklaart de kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad;
wijst af het in hoger beroep meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mr. M. Wigleven, mr. G.J. Driessen - Poortvliet en mr. A.V.T. de Bie in tegenwoordigheid van mr. E.E. Kraan als griffier, en in het openbaar uitgesproken op 9 oktober 2012.