ECLI:NL:GHAMS:2012:BZ5395

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
23 oktober 2012
Publicatiedatum
8 april 2013
Zaaknummer
200.089.131-01 NOT
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • L.A. van Son
  • P.F. Heuff
  • A.J.V. Tierolff
  • J.J.G.M. Kuijpers
  • D.T. Boks
  • C. van Schelven
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tuchtrechtelijke klacht tegen notaris inzake nalatenschap en communicatie

In deze zaak gaat het om een tuchtrechtelijke klacht van klager tegen een notaris, die betrokken was bij het opstellen van een testament voor de zus van klager. Klager verwijt de notaris dat hij niet heeft doorgevraagd naar de afwikkeling van de nalatenschap van hun moeder, wat volgens hem heeft geleid tot een onjuiste regeling in het testament. Klager stelt dat de notaris had moeten inzien dat er andere erfrechtelijke kwesties speelden, en dat zijn zus niet goed geïnformeerd was over de gevolgen van het testament. De notaris heeft echter verklaard dat hij de zus van klager heeft gevraagd naar andere erfrechtelijke kwesties en dat zij heeft geantwoord dat alles was afgewikkeld. Het hof oordeelt dat klager onvoldoende bewijs heeft geleverd dat de notaris in dit opzicht verwijtbaar heeft gehandeld. Het tweede klachtonderdeel betreft de communicatie tussen klager en de notaris. Klager heeft gesteld dat de notaris niet heeft gereageerd op zijn pogingen om contact op te nemen. De notaris heeft dit erkend, en het hof oordeelt dat dit klachtonderdeel gegrond is. De maatregel van waarschuwing wordt als passend en geboden beschouwd. De beslissing van de Kamer van Toezicht te Arnhem wordt bekrachtigd, waarbij het eerste klachtonderdeel ongegrond wordt verklaard en het tweede klachtonderdeel gegrond, met oplegging van een waarschuwing aan de notaris.

Uitspraak

GERECHTSHOF TE AMSTERDAM
TWEEDE MEERVOUDIGE BURGERLIJKE KAMER
Beslissing van 23 oktober 2012 in de zaak onder rekestnummer 200.089.131/01 NOT van:
[ KLAGER ]
wonende te [ woonplaats ],
APPELLANT,
t e g e n
[ NOTARIS ],
notaris te [ plaatsnaam ],
GEÏNTIMEERDE.
1. Het geding in hoger beroep
1.1. Bij tussenbeslissing van 14 februari 2012, waarnaar het hof verwijst voor het verloop van het geding tot die datum, heeft het hof de behandeling van de zaak heropend.
1.2. De voortgezette behandeling van de zaak heeft plaats gevonden ter openbare terechtzitting van het hof van 26 april 2012. Klager en de notaris zijn verschenen. Beiden hebben het woord gevoerd.
2. De feiten
Het hof verwijst voor de feiten naar hetgeen de kamer in haar beslissing van 16 mei 2011 heeft vastgesteld. Partijen hebben tegen de vaststelling van de feiten door de kamer geen bezwaar gemaakt, zodat het hof ook van die feiten uitgaat.
3. Het standpunt van klager
3.1. Klager verwijt de notaris dat hij voor de zus van klager een testament heeft opgemaakt waarin geen rekening is gehouden met haar aandeel in de nalatenschap van haar en klagers moeder. Volgens klager heeft de notaris tuchtrechtelijk laakbaar gehandeld doordat hij niet heeft (door)gevraagd of de nalatenschap van haar moeder was afgewikkeld, toen klagers zuster de notaris bij het opmaken van haar testament had meegedeeld dat haar aandeel in de (toekomstige) nalatenschap van vader aan klager moest toekomen. Volgens klager heeft zijn zuster zich hierdoor niet gerealiseerd dat haar aandeel in de nalatenschap van moeder, in strijd met haar wil, niet aan klager zou toekomen. Door het ondeskundige handelen van de notaris is klager, nadat diens zuster en vader na elkaar waren overleden, een bedrag van € 19.391,- misgelopen.
3.2. Verder verwijt klager de notaris dat er met hem op geen enkele manier communicatie mogelijk was. Klager heeft daartoe aangevoerd dat de notaris op een brief en een mail van hem niet heeft gereageerd en ook niet op een aantal telefonische verzoeken van klager over deze kwestie, terwijl hij dat telkens wel beloofde.
4. Het standpunt van de notaris
4.1. De notaris heeft ter zake van het eerste klachtonderdeel gesteld dat hij de zuster van klager in verband met het opstellen van het testament heeft gevraagd of er nog andere erfrechtelijke kwesties speelden. Volgens de notaris heeft de zuster van klager daarop geantwoord dat alles was afgewikkeld. Omdat zij heel helder was en heel stellig heeft geantwoord was er voor de notaris geen reden om aan haar geestvermogens cq haar verklaring te twijfelen. Ter gelegenheid van de mondelinge behandeling in hoger beroep heeft de notaris hieraan nog toegevoegd dat het vaak voorkomt dat het erfdeel van een overleden ouder nog niet is afgewikkeld en dat hij er daarom standaard navraag naar doet.
4.2. Voor wat het tweede klachtonderdeel betreft heeft de notaris erkend dat de weergave van klager juist is.
5. De beoordeling
5.1. Het hof is met de kamer van oordeel dat, gelet op de verklaring van de notaris, niet is komen vast te staan dat de notaris aan eventuele andere erfrechtelijke kwesties is voorbijgegaan. Dat klager ervan overtuigd is dat indien deze kwestie ter sprake was gekomen bij het opmaken van het testament van zijn zuster, laatstgenoemde in haar testament een regeling zou hebben opgenomen waardoor haar aandeel in de nalatenschap van haar moeder ook aan klager zou zijn toegekomen, is niet voldoende redengevend om aan te nemen dat de notaris daarover in het geheel niet met haar heeft gesproken.
Evenmin is komen vast te staan dat er voor de notaris destijds aanleiding was om verder door te vragen, nadat de zuster van klaagster hem te kennen had gegeven dat alles afgewikkeld was. Concrete feiten of omstandigheden waaruit volgt dat de notaris dat wél had moeten doen zijn niet gesteld of gebleken. In dit verband wordt overwogen dat klager niet heeft betwist dat zijn zuster helder van geest was toen het testament werd opgemaakt. Het voorgaande leidt tot de conclusie dat tegenover de nadere en gemotiveerde betwisting door de notaris van het door klager gestelde, door klager onvoldoende is aangevoerd om te kunnen oordelen dat de notaris in dezen tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld.
Het eerste klachtonderdeel is derhalve ongegrond.
5.2. Het tweede klachtonderdeel waarin klager de notaris verwijt niet te hebben gereageerd op pogingen van klager om in contact met hem te komen over de onderhavige kwestie is terecht door klager voorgesteld, nu de notaris het in dit kader door klager gestelde heeft erkend.
Met de kamer is het hof van oordeel dat dit klachtonderdeel gegrond is en de maatregel van waarschuwing passend en geboden is.
5.3. Het vorenoverwogene leidt mitsdien tot de volgende beslissing.
6. De beslissing
Het hof:
- bekrachtigt de beslissing waarvan beroep.
Deze beslissing is gegeven door mrs. L. Verheij, A.D.R.M. Boumans en C.P. Boodt, en in het openbaar uitgesproken op 23 oktober 2012.
KAMER VAN TOEZICHT OVER DE NOTARISSEN EN KANDIDAAT-
NOTARISSEN TE ARNHEM
Kenmerk: 07.831/2010/983
Beslissing van de Kamer van Toezicht te Arnhem op de klacht van
[ KLAGER ],
wonende te [ woonplaats ],
hierna ook te noemen: klager,
tegen
[ NOTARIS ] ,
notaris te [ plaatsnaam ], gemeente [ gemeente ].
1. De procedure
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de brief met bijlagen van klager van 23 november 2010, waarin de klacht tegen de notaris is neergelegd;
- de mondelinge behandeling van de klacht op 4 april 2010, waarbij klager, zijn echtgenote en de notaris zijn verschenen.
2. De feiten
2.1 In 1992 is de moeder van klager overleden. Zij liet haar echtgenoot en haar twee kinderen, te weten klager en zijn zus, na als haar erfgenamen.
2.2 Op 23 september 2009 heeft de notaris het testament van de zus van klager gepasseerd. Daarin heeft zij aan klager al hetgeen zij zal verkrijgen uit de nalatenschap van haar vader gelegateerd.
2.3 Op 1 oktober 2009 is de zus van klager een geregistreerd partnerschap aangegaan met de heer [ A ] te [ plaatsnaam ].
2.4 Op 24 oktober 2009 is de zus van klager overleden.
2.5 Op 8 maart 2010 is de vader van klager overleden.
2.6 Bij de verkoop van het huis van de vader van klager, verzorgd door een notariskantoor te [ plaatsnaam ], is gebleken dat [ A ] moest meetekenen voor de verkoop. [ A ] heeft het kindsdeel van de zus van klager in de nalatenschap van haar moeder opgeëist.
3. De klacht en het verweer
3.1 Klager verwijt de notaris dat:
a. de notaris een testament voor de zus heeft opgemaakt, waarin geen rekening is gehouden met haar aandeel in de nalatenschap van haar moeder;
b. het niet mogelijk is om op enigerlei wijze met de notaris te communiceren. Doordat de notaris niet op brieven of telefoontjes van klager reageert, voelt klager zich door de notaris niet serieus genomen.
3.2 De notaris heeft geen schriftelijk verweer gevoerd. Ter zitting heeft hij verweer gevoerd, waarop de Kamer in de beoordeling voor zover van belang nader zal ingaan.
4. De beoordeling van de klacht
4.1. Ingevolge artikel 98 lid 1 Wet op het notarisambt (Wna) zijn notarissen aan het tuchtrecht onderworpen ter zake van enig handelen of nalaten in strijd met hetzij enige bij of krachtens deze wet gegeven bepaling of een op deze wet berustende verordening, hetzij de zorg die zij als notarissen behoren te betrachten ten opzichte van degenen te wier behoeve zij optreden en ter zake van enig handelen of nalaten dat een behoorlijk notaris niet betaamt.
De Kamer dient derhalve te onderzoeken of de handelwijze van de notaris een verwijtbare gedraging in de zin van dit artikel oplevert. De Kamer overweegt daartoe als volgt.
4.2 De stelling van klager is dat de notaris had moeten vragen hoe het met de nalatenschap van moeder geregeld moest worden, nadat zijn zus had aangegeven dat de nalatenschap van haar vader naar haar broer, klager, moest gaan. Als de nalatenschap van haar vader niet naar anderen dan naar klager zou moeten gaan, gold dat te meer voor de nalatenschap van de moeder die in 1992 was overleden. De partner van de zus heeft de moeder niet gekend.
4.3 De notaris heeft ter zitting gesteld dat hij aan de zus van klager heeft gevraagd of er, behalve de te verwachten nalatenschap van haar vader, nog andere erfrechtelijke kwesties speelden, bijvoorbeeld van de eerder overleden ouder. Volgens de notaris heeft de zus van klager daarop geantwoord dat alles afgewikkeld was. Omdat zij volgens de notaris heel helder was en een stellig antwoord gaf, had hij geen aanleiding om hieraan te twijfelen.
4.4 De Kamer stelt vast dat, nu de notaris heeft verklaard dat hij met de zus van klager wel heeft gesproken over eventuele andere erfrechtelijke kwesties en er geen reden is om aan de juistheid van de verklaring van de notaris te twijfelen, niet is komen vast te staan dat de notaris daar, zoals klager stelt, ten onrechte aan is voorbijgegaan. Dat klager de innerlijke overtuiging heeft dat het testament niet de wil van zijn zus bevatte als zij zich had gerealiseerd wat de consequenties waren, maakt dat naar het oordeel van de Kamer niet anders.
4.5 Dat er voor de notaris aanleiding was om verder door te vragen bij de zus van klager, zoals klager stelt, is naar het oordeel van de Kamer niet komen vast te staan. Dit had slechts anders kunnen zijn in geval er feiten of omstandigheden waren op grond waarvan de notaris had moeten twijfelen aan het antwoord van de zus van klager, maar die feiten of omstandigheden zijn niet gesteld en daarvan is ook niet gebleken. Voorts stelt de Kamer vast dat klager ter zitting niet heeft betwist dat zijn zus helder van geest was toen het testament werd opgemaakt.
4.6 Op grond van bovenstaande feiten en omstandigheden, is de Kamer van oordeel dat de notaris ter zake van het opstellen van het testament van de zus van klager geen verwijt valt te maken. De Kamer acht klachtonderdeel a. ongegrond.
4.7 Ten aanzien van klachtonderdeel b. heeft klager het volgende gesteld. Hij heeft de notaris op 12 september 2010 een brief geschreven. Daarop heeft de notaris niet gereageerd. Op 4 november 2010 heeft klager een e-mailbericht naar de notaris gezonden, waarop de notaris evenmin heeft gereageerd. Daarnaast heeft klager verschillende keren geprobeerd om telefonisch contact met de notaris te krijgen, naar onweersproken is gesteld. Toen klager de notaris een keer aan de telefoon kreeg heeft de notaris hem laten weten dat hij de kwestie had voorgelegd aan zijn beroepsaansprakelijkheidsverzekeraar.
4.8 De notaris heeft erkend dat hij niet heeft gereageerd op de brief d.d. 12 september 2010 en evenmin op de mail d.d. 4 november 2010 en dat hij zelf nooit contact met klager heeft opgenomen. Hij dacht dat de verzekeraar contact met klager zou opnemen.
4.9 De Kamer overweegt dat, zo de notaris de brief van klager al heeft doorgestuurd naar zijn verzekeraar, hetgeen nergens uit blijkt, dit niet betekent dat de notaris niet gehouden is om zelf op de brief van klager te reageren. Het had naar het oordeel van de Kamer op de weg van de notaris gelegen om klager te woord te staan en uitleg te geven. Het resultaat van de handelwijze van de notaris is dat klager op geen enkele wijze informatie heeft gekregen, noch inhoudelijk, noch met betrekking tot een eventuele aansprakelijkheid, terwijl de notaris dit eenvoudig had kunnen doen. De Kamer is van oordeel dat de notaris niet heeft gehandeld als een behoorlijk notaris betaamt en acht het klachtonderdeel b. gegrond.
4.10 De Kamer is van oordeel dat de handelwijze van de notaris laakbaar is. Door het nalaten van de notaris wordt het vertrouwen in het notariaat geschaad. De Kamer acht de maatregel van waarschuwing passend en geboden.
4.11 Voor zover klager bedoeld heeft dat hij een schadevergoeding van de notaris wenst, verklaart de Kamer klager niet-ontvankelijk, aangezien de Wna hiervoor niet de mogelijkheid biedt.
4.12 Ter zitting heeft klager verklaard dat zijn stelling, dat de notaris zijn zus nimmer alleen heeft gesproken omtrent de inhoud van haar testament, maar dat steeds [ A ] daarbij aanwezig was, geen onderdeel uitmaakt van zijn klacht. De Kamer hoeft hierop dus niet in te gaan.
5. De beslissing
De Kamer van Toezicht
verklaart het klachtonderdeel a. ongegrond en klachtonderdeel b. gegrond en legt de notaris de maatregel van waarschuwing op.
Deze beslissing is gegeven door mr. L.A. van Son, plv. voorzitter,
mrs. P.F. Heuff, A.J.V. Tierolff, J.J.G.M. Kuijpers en D.T. Boks, plv. leden, en in tegenwoordigheid van mr. C. van Schelven, secretaris, uitgesproken in het openbaar op 16 mei 2011
De secretaris De plv. voorzitter