Uitspraak: 6 november 2012
Zaaknummer: 200.104.458/ 01
Zaaknummer eerste aanleg: 454857 /FA RK 10-2384 (AW KH)
in de zaak in hoger beroep van:
[…],
wonende te […],
appellant in principaal hoger beroep,
geïntimeerde in incidenteel hoger beroep,
advocaat: mr. C.E. Tonningen-ter Huizen te Hilversum,
[…],
wonende te […],
geïntimeerde in principaal hoger beroep,
appellante in incidenteel hoger beroep,
advocaat: mr. S. van der Roest te Hilversum,
1. Het geding in hoger beroep
1.1. Appellant in principaal hoger beroep tevens geïntimeerde in incidenteel hoger beroep en geïntimeerde in principaal hoger beroep tevens appellante in incidenteel hoger beroep, worden hierna respectievelijk de man en de vrouw genoemd.
1.2. De man is op 28 maart 2012 in hoger beroep gekomen van een gedeelte van de beschikking van 28 december 2011 en van de beschikking van 14 maart 2012 van de rechtbank Amsterdam, met kenmerk 454857/FA RK 10-2384 (AW KH).
1.3. De vrouw heeft op 25 mei 2012 een verweerschrift ingediend en heeft daarbij incidenteel hoger beroep ingesteld.
1.4. De man heeft op 11 juli 2012 een verweerschrift in het hoger beroep van de vrouw ingediend.
1.5. De man heeft op 31 augustus 2012 nadere stukken ingediend.
16. De zaak is op 12 september 2012 ter terechtzitting behandeld.
1.7. Ter terechtzitting zijn verschenen:
- de man, bijgestaan door zijn advocaat;
- de vrouw, bijgestaan door mr. H.M.E. Hoekstra, advocaat te Hilversum;
- de heer C. de Wilde, vertegenwoordiger van de Raad voor de Kinderbescherming, regio Amsterdam Gooi en Vecht, locatie Amsterdam (hierna: de Raad).
2.1. Partijen zijn [in] 2005 een geregistreerd partnerschap aangegaan. Bij beschikking van 28 december 2011 is de ontbinding van het geregistreerd partnerschap uitgesproken. De beschikking is ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand op 24 april 2012. Partijen zijn ouders van […] (hierna: [kind a]), geboren [in] 2007 en […] (hierna: [kind b]), geboren [in] 2008 (hierna: de kinderen). Zij oefenen gezamenlijk het ouderlijk gezag uit over de kinderen.
3. Het geschil in hoger beroep
3.1. Bij de bestreden beschikking van 28 december 2011 is, voor zover thans van belang, de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken tussen de ouders aldus bepaald dat met ingang van de datum van de bestreden beschikking de zorgregeling zal gelden zoals overwogen in rechtsoverweging 3.9, alsmede dat:
- [kind b] in ieder geval als hij bij de vrouw verblijft naar de peuterspeelzaal te [A] zal gaan;
- de kinderen (op het moment dat zij bij de vrouw verblijven) in ieder geval eenmaal per week telefonisch contact hebben met de man, dit is in de parttime week van de vrouw op vrijdag te 18.45 uur en verder als de kinderen dat aangeven te willen;
- de kinderen bij de huisarts en tandarts te [A] ingeschreven blijven staan, met dien verstande dat als de man in noodgevallen met de kinderen de huisarts of tandarts te Hilversum dient te bezoeken, de vrouw wordt geacht eraan mee te werken om de door de man gemaakte kosten voor vergoeding in aanmerking te laten komen.
Bij de beschikking van 14 maart 2012 (door de rechtbank, kennelijk abusievelijk, betiteld als “herstelbeschikking”) is het verzoek van de man op de voet van artikel 32 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) tot aanvulling van de beschikking van 28 december 2011 afgewezen.
3.2. De man verzoekt in principaal appel de bestreden beschikkingen aan te vullen met verbetering van de gronden en te bepalen dat de frequentie van de ouderlijke zorg over [kind a] en [kind b] zo is verdeeld dat ieder van de ouders ongeveer 50% van de zorgtaken op zich neemt en de kinderen ongeveer de helft van het aantal dagen in de maand bij iedere ouder zijn.
3.3. De vrouw verzoekt in principaal appel primair de man niet ontvankelijk te verklaren en subsidiair de grief ongegrond te verklaren.
In incidenteel appel verzoekt zij, met vernietiging van de bestreden beschikking van 28 december 2011 in zoverre, te bepalen dat de kinderen in de gehele “parttime-week” van de vrouw bij de vrouw verblijven.
3.4. De man verzoekt in incidenteel appel het verzoek van de vrouw af te wijzen.
4. Beoordeling van het hoger beroep
4.1. Het hof stelt allereerst vast dat de man niet-ontvankelijk is in zijn hoger beroep tegen de beschikking van 14 maart 2012 waarbij zijn verzoek tot aanvulling van de beschikking van 28 december 2011 is afgewezen. Op grond van artikel 32, lid 3 Rv staat tegen de weigering een beschikking aan te vullen geen hogere voorziening open.
Voor zover de vrouw heeft gesteld dat de man niet ontvankelijk is in zijn hoger beroep tegen de bestreden beschikking van 28 december 2011 omdat er sprake zou zijn van een termijnoverschrijding gaat het hof hieraan voorbij, nu de termijn die op grond van het bepaalde in artikel 358, tweede lid, Rv in acht genomen moet worden, op de dag van het indienen van het beroepschrift per fax, te weten 28 maart 2012, nog niet was verstreken.
4.2. In hoger beroep is de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken met betrekking tot de kinderen tussen de ouders aan de orde. Partijen zijn beiden in hoger beroep gekomen van de bestreden beschikking.
De man is van mening dat in de bestreden beschikking onvoldoende tot uiting komt dat het uitgangspunt van de zorgregeling is dat ieder van de ouders ongeveer 50 % van de zorgtaken op zich neemt. Volgens hem komt de continuïteit in gevaar door de zorgregeling volledig te koppelen aan het werk van de vrouw. De vrouw is van mening dat de rechtbank de regeling zo heeft opgenomen als door partijen is verzocht en dat de grief van de man moet falen.
De vrouw verzoekt in incidenteel appel de regeling aan te passen, in die zin dat niet langer heeft te gelden dat de kinderen op de woensdag in de parttime week van de vrouw bij de man verblijven. Volgens de vrouw komt de man deze regeling niet na en heeft hij aangegeven dat hij de kinderen op die woensdag niet hoeft te zien. De man betwist dit.
4.3. De Raad heeft ter zitting geadviseerd in de beschikking op te nemen dat het uitgangspunt van partijen is de zorg over de kinderen gelijkwaardig te verdelen, als dit de man meer rust geeft, terwijl het werkrooster van de vrouw het uitgangspunt blijft voor het tot stand komen van de concrete regeling. De Raad heeft voorts geadviseerd de woensdag bij de man gedurende de parttime week van de vrouw te handhaven, omdat de periode dat de man de kinderen niet ziet anders erg lang kan duren. Het is van belang dat de ouders zich hierbij flexibel opstellen, aldus de Raad.
4.4. Het hof zal het advies van de Raad volgen en overweegt daartoe als volgt.
Ter zitting in hoger beroep is gebleken dat de man vreest dat de zorgregeling ingeperkt zal worden indien de vrouw zal verhuizen of van baan zal veranderen. De vrouw heeft ter zitting verklaard dat zij op dit moment niet van plan is te verhuizen, maar dat zij in de afgelopen maanden (om financiële redenen) inderdaad overwogen heeft te verhuizen. Het is voor de man daarom belangrijk dat wordt vastgelegd dat het uitgangspunt van de zorgregeling is dat de zorg tussen partijen gelijkelijk wordt verdeeld. Het hof zal daarom in het dictum van deze beschikking opnemen dat het uitgangspunt van de zorgregeling is dat de zorg over de kinderen ongeveer gelijk tussen de ouders wordt verdeeld. Naar het oordeel van het hof voert het te ver om vast te leggen dat het uitgangspunt van de zorgregeling een verdeling van (nagenoeg) 50/50 moet zijn of om te bepalen dat de kinderen ongeveer een gelijk aantal dagen per maand bij beide ouders zijn. Dat er bij genoemd uitgangspunt ook flexibiliteit mogelijk blijft, acht het hof in het belang van de kinderen.
Partijen verschillen van mening over de regelmaat waarmee de in de regeling vastgelegde woensdag in de parttime week van de vrouw door de man wordt nagekomen. Het hof zal de bestreden beschikking op dit punt bekrachtigen, nu de man ter zitting in hoger beroep heeft verklaard dat hij de woensdag wenst te handhaven en het in het belang van de kinderen is dat de periode dat zij een van beide ouders niet zien niet te lang duurt. Het hof benadrukt dat partijen zich ook hierbij in het belang van de kinderen flexibel dienen op te stellen. Het voorgaande leidt ertoe dat het hof het verzoek van de vrouw in incidenteel appel zal afwijzen.
4.5. Dit leidt tot de volgende beslissing.
verklaart de man niet-ontvankelijk in zijn hoger beroep tegen de beschikking van 14 maart 2012;
bekrachtigt de beschikking waarvan beroep van 28 december 2011, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen met dien verstande dat het uitgangspunt van de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken is dat de zorg over de kinderen ongeveer gelijk tussen de ouders wordt verdeeld;
wijst af het in hoger beroep meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mr. A.V.T. de Bie, mr. M.M.A. Gerritzen - Gunst en mr. A.R. van Wieren in tegenwoordigheid van mr. E.E. Kraan als griffier, en in het openbaar uitgesproken op 6 november 2012.