ECLI:NL:GHAMS:2012:BZ3728
Gerechtshof Amsterdam
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Incidentele vordering ex artikel 843a Rv. Rechtmatig belang?
In deze zaak, die voorligt bij het Gerechtshof Amsterdam, betreft het een incidentele vordering van drie appellanten tegen twee geïntimeerden, waarbij de appellanten inzage vorderen in bepaalde bescheiden op grond van artikel 843a van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv). De appellanten, die actief zijn in de handel van gezondheidsbevorderende producten, hebben een distributieovereenkomst gesloten met de geïntimeerden, waarbij zij als exclusief distributeur optreden voor een specifiek product. De appellanten stellen dat zij rechtmatig belang hebben bij de gevraagde inzage, omdat deze bescheiden relevant zijn voor hun vorderingen in de hoofdzaak. De geïntimeerden, daarentegen, betwisten dit rechtmatig belang en stellen dat de gevraagde bescheiden te algemeen zijn omschreven, waardoor niet kan worden vastgesteld of de appellanten daadwerkelijk een belang hebben bij inzage.
Het hof overweegt dat voor toewijzing van een vordering op basis van artikel 843a Rv, de verzoeker een rechtmatig belang moet hebben, de bescheiden voldoende bepaald moeten zijn en de bescheiden moeten betrekking hebben op een rechtsbetrekking waarin de verzoeker partij is. Het hof komt tot de conclusie dat de appellanten niet voldoende hebben aangetoond dat zij rechtmatig belang hebben bij de gevraagde bescheiden. De stellingen van de geïntimeerden dat de gevraagde bescheiden niet relevant zijn voor de vorderingen van de appellanten, worden door het hof als voldoende gemotiveerd beschouwd. De incidentele vordering van de appellanten wordt dan ook afgewezen, en zij worden veroordeeld in de kosten van het incident, met de beslissing over de proceskosten aan te houden tot de eindbeslissing in de hoofdzaak.
De zaak is in hoger beroep gekomen na eerdere vonnissen van de rechtbank Amsterdam, waarbij de vorderingen van de appellanten in conventie deels zijn toegewezen en in reconventie zijn afgewezen. Het hof houdt de verdere behandeling van de hoofdzaak aan voor een memorie van antwoord op 29 januari 2013.