ECLI:NL:GHAMS:2012:BZ3728

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
18 december 2012
Publicatiedatum
8 april 2013
Zaaknummer
200.094.112-01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Incidentele vordering ex artikel 843a Rv. Rechtmatig belang?

In deze zaak, die voorligt bij het Gerechtshof Amsterdam, betreft het een incidentele vordering van drie appellanten tegen twee geïntimeerden, waarbij de appellanten inzage vorderen in bepaalde bescheiden op grond van artikel 843a van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv). De appellanten, die actief zijn in de handel van gezondheidsbevorderende producten, hebben een distributieovereenkomst gesloten met de geïntimeerden, waarbij zij als exclusief distributeur optreden voor een specifiek product. De appellanten stellen dat zij rechtmatig belang hebben bij de gevraagde inzage, omdat deze bescheiden relevant zijn voor hun vorderingen in de hoofdzaak. De geïntimeerden, daarentegen, betwisten dit rechtmatig belang en stellen dat de gevraagde bescheiden te algemeen zijn omschreven, waardoor niet kan worden vastgesteld of de appellanten daadwerkelijk een belang hebben bij inzage.

Het hof overweegt dat voor toewijzing van een vordering op basis van artikel 843a Rv, de verzoeker een rechtmatig belang moet hebben, de bescheiden voldoende bepaald moeten zijn en de bescheiden moeten betrekking hebben op een rechtsbetrekking waarin de verzoeker partij is. Het hof komt tot de conclusie dat de appellanten niet voldoende hebben aangetoond dat zij rechtmatig belang hebben bij de gevraagde bescheiden. De stellingen van de geïntimeerden dat de gevraagde bescheiden niet relevant zijn voor de vorderingen van de appellanten, worden door het hof als voldoende gemotiveerd beschouwd. De incidentele vordering van de appellanten wordt dan ook afgewezen, en zij worden veroordeeld in de kosten van het incident, met de beslissing over de proceskosten aan te houden tot de eindbeslissing in de hoofdzaak.

De zaak is in hoger beroep gekomen na eerdere vonnissen van de rechtbank Amsterdam, waarbij de vorderingen van de appellanten in conventie deels zijn toegewezen en in reconventie zijn afgewezen. Het hof houdt de verdere behandeling van de hoofdzaak aan voor een memorie van antwoord op 29 januari 2013.

Uitspraak

GERECHTSHOF TE AMSTERDAM
EERSTE MEERVOUDIGE BURGERLIJKE KAMER
ARREST
in de zaak van:
1. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid [APPELLANTE sub 1],
gevestigd te [ plaatsnaam ],
2. de vennootschap naar het recht van Ierland
[ APPELLANT sub 2 ],
gevestigd te [plaatsnaam] (Ierland),
3. de vennootschap naar het recht van België
[ APPELLANT sub 3],
gevestigd te [ plaatsnaam ] (België),
APPELLANTEN IN DE HOOFDZAAK, EISERESSEN IN HET INCIDENT,
advocaat: mr. A.S. Rueb te Amsterdam,
t e g e n
1. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
LABORATORY PM B.V.,
gevestigd te Amsterdam,
2. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[GEÏNTIMEERDE sub 2 ],
gevestigd te [ plaatsnaam],
GEÏNTIMEERDEN IN DE HOOFDZAAK, VERWEERSTERS IN HET INCIDENT,
advocaat: mr. S.M. Peek te Amsterdam.
Appellanten in de hoofdzaak, eiseressen in het incident worden hierna afzonderlijk [ appellant sub 1 ], [ appellant sub 2 ] en [ appellant sub 3 ] en gezamenlijk [ appellanten ] genoemd, terwijl geïntimeerden in de hoofdzaak, verweersters in het incident afzonderlijk als Laboratory en [ geïntimeerde sub 2 ] en gezamenlijk als Laboratory c.s. worden aangeduid.
1. Het geding in hoger beroep
Bij dagvaarding van 24 augustus 2011 zijn [ appellanten ] in hoger beroep gekomen van de vonnissen van de rechtbank Amsterdam van 15 september 2010 en 25 mei 2011, in deze zaak onder zaaknummer/rolnum¬mer 460867 / HA ZA 10-1805 gewezen tussen Laboratory c.s. als eiseressen in conventie, verweer¬sters in reconventie en [ appellanten ] als gedaagden in conven¬tie, eiseressen in reconventie.
[ appellanten ] hebben bij memorie achttien grieven aangevoerd, producties in het geding gebracht, bewijs aangeboden, hun eis in reconventie in een aantal opzichten gewijzigd en/of vermeer¬derd, in de hoofdzaak geconcludeerd als in die memorie vervat en tevens een incidentele vordering ex artikel 843a Rv ingesteld. Zij hebben in het incident geconcludeerd, samenge¬vat, dat het hof bij arrest, uitvoerbaar bij voorraad,
Laboratory c.s. hoofdelijk op straffe van verbeurte van een dwangsom zal veroordelen om binnen veertien dagen na betekening van het onderhavige arrest afschriften te verstrekken van alle bescheiden die betrekking hebben op de aanmelding van [ X ] en/of het [ X ]-dossier bij KEMA (inmiddels onderdeel van Dekra), Medicines and Healthcare products Regulatory Agency (verder: MHRA) en andere notified bodies en autoriteiten waarbij [ X ] en/of het [ X ]-dossier is aangemeld, alsmede van alle bescheiden met betrekking tot de behandeling van bedoelde aanmeldingen en/of dossiers door KEMA/Dekra, MHRA en de desbetreffende notified bodies en autoriteiten en de door KEMA/Dekra, MHRA en die notified bodies en autoriteiten gegeven adviezen en/of opinies en/of beslissingen, alles meer in het bijzonder, maar niet beperkt tot, de volgende bescheiden (waaronder begrepen op gegevens¬dragers aangebrachte gegevens):
- de aanmelding van [ X ] en/of het dossier van [ X ] (onder de naam [ X ] of onder andere naam) bij de desbetreffende instantie;
- alle bescheiden die aan de desbetreffende instantie zijn verstrekt;
- alle correspondentie met (van en aan) de desbetreffende instantie;
- de adviezen, opinies en beslissingen van de desbetreffende instantie;
- alle eventuele correspondentie met (van en aan) de desbetreffende instantie na ontvangst van de adviezen, opinies en beslissingen,
ongeacht welke partij de aanmelding heeft verricht en/of de correspondentie heeft gevoerd en/of de adviezen, opinies en beslissingen heeft ontvangen,
althans – subsidiair – om binnen veertien dagen na betekening van het onderhavige arrest aan [ appellanten ] inzage te ver¬strek¬ken in voormelde bescheiden, althans – meer subsidiair – om binnen genoemde termijn aan [ appellanten ] uittreksels te verstrekken van voormelde bescheiden,
met hoofdelijke veroordeling van Laboratory c.s. in de kosten van het incident, te vermeerderen met nakosten en wettelijke handelsrente.
Laboratory c.s. hebben bij memorie van antwoord in het incident verweer gevoerd en geconcludeerd dat het hof de incidentele vordering van [ appellanten ] zal afwijzen, met veroordeling van [ appellanten ] in de kosten van het incident.
Ter zitting van het hof van 6 november 2012 hebben partijen de zaak doen bepleiten, [ appellanten ] door mr. J. Kneppelhout, advocaat te Rotterdam, en Laboratory c.s. door hun voornoemde advocaat en mr. J.A. Heurkens, advocaat te Amster¬dam; de advocaten van beide partijen hebben pleitnotities in het geding ge¬bracht. [ appellanten ] hebben bij die gelegenheid hun vordering in het incident zoals omschreven in het petitum onder 1 aanhef en sub c (betreffende, kortweg gezegd, alle bescheiden met betrekking tot aanmelding en behandeling bij andere notified bodies en autoriteiten alsmede de door dezen gegeven adviezen en/of opinies en/of beslissingen) ingetrok¬ken.
Ten slotte is arrest gevraagd in het incident.
2. De beoordeling in het incident
2.1 Het gaat in deze zaak, kort gezegd en voor zover in het onderhavige incident van belang, om het volgende.
(i) Laboratory c.s. en [ appellanten ] zijn actief in de handel in gezondheidsbevorderende producten.
(ii) Op 9 januari 2009 hebben Laboratory en [ appellant sub 2 ] een distributieovereenkomst gesloten.
(iii) In de distributieovereenkomst zijn partijen overeen¬gekomen dat [ appellant sub 2 ] als exclusief distributeur gaat optreden voor de wereldwijde verkoop van een product tegen een koorts¬lip met de naam [ X ].
(iv) In verband met de distributieovereenkomst hebben Laboratory c.s. enerzijds en [ appellant sub 2 ] en [ appellant sub 3 ] anderzijds op 9 januari 2009 een 'Side Letter' gesloten.
(v) In de Side Letter is onder meer bepaald dat [ appellant sub 2 ] ieder jaar een minimale hoeveelheid producten – door partijen aangeduide als de 'Minimum Performance Amount' (verder: MPA) – bij Laboratory dient af te nemen en, indien zij de MPA niet haalt, een bedrag gelijk aan de MPA aan Laboratory dient te voldoen.
(vi) Bij brief van 11 februari 2010 heeft [ appellant sub 2 ] aan Laboratory kenbaar gemaakt dat Laboratory tekort is geschoten in de nakoming van de overeenkomst omdat Laboratory verlangt dat [ appellant sub 2 ] een product verhandelt waaraan veiligheids- en gezondheidsrisico's zijn verbonden. [ appellant sub 2 ] heeft Laboratory daarbij 30 dagen de tijd gegeven om de overeenkomst alsnog na te komen, met aanzegging dat bij gebreke van herstel binnen de gestelde termijn de overeenkomst met onmiddellijke ingang zal worden beëindigd krachtens artikel 9.2 sub (a) van de distri¬butieovereenkomst en ontbonden op grond van artikel 6:265 BW.
(vii) Bij brief van eveneens 11 februari 2010 hebben [ appellanten ] onder verwijzing naar de onder (vi) bedoelde brief hun verplichtingen uit hoofde van de distributieovereenkomst en de Side Letter opgeschort.
(viii) Bij faxbericht van 28 april 2010 heeft [ appellant sub 2 ] de distributieovereenkomst met ingang van die datum ontbonden.
(ix) In de procedure in eerste aanleg hebben Laboratory c.s. in conventie gevorderd, kort gezegd, veroordeling van [ appellanten ] tot betaling aan hen - op straffe van verbeurte van een dwangsom - van een bedrag van € 524.202,50, verklaring voor recht dat [ appellanten ] gehouden zijn hun verplichtingen jegens Laboratory c.s. na te komen en dat de beëindigings- en ontbindingsverklaring met betrekking tot de distributie¬over¬eenkomst ten onrechte zijn uitgebracht en derhalve nietig zijn, veroordeling van [ appellanten ] tot betaling van de schade die Laboratory c.s. hebben geleden en nog zullen lijden en veroordeling van [ appellanten ] in de buitengerechtelijke kosten en de kosten van het geding.
(x) [ appellanten ] hebben in de procedure in eerste aanleg in reconventie gevorderd, kort gezegd, veroordeling van Labora¬tory c.s. tot vergoeding van de als gevolg van wanprestatie van Laboratory geleden en nog te lijden schade, veroordeling van Laboratory om van [ appellant sub 2 ] terug te kopen de voorraad [ X ] die [ appellant sub 2 ] onder zich heeft, bepaling dat de MPA wordt aangepast en veroordeling van Laboratory c.s. tot vergoeding van de door [ appellanten ] ten gevolge van onrechtma¬tige beslaglegging geleden en nog te lijden schade en in de kosten van het geding.
(xi) Bij het bestreden (eind)vonnis van 25 mei 2011 heeft de rechtbank Amsterdam de vorderingen in conventie, met uitzon¬dering van die betreffende de gevorderde dwangsom en de buitengerechtelijke kosten, toegewezen en de vorderingen in reconventie afgewezen.
2.2 De vraag waar het in het onderhavige incident om gaat is of voldoende grond bestaat voor toewijzing op de voet van artikel 843a lid 1 Rv van de vordering van [ appellanten ]tot verstrekking van afschriften althans van inzage (verder: inzage) van de door hen opgesomde bescheiden.
2.3 [ appellanten ]baseren hun vordering tot inzage allereerst hierop, kort samengevat, dat het rechtmatig belang dat [ appellanten] hebben bij inzage van de desbetreffende bescheiden in het bijzonder volgt uit het nader onderzoek dat [ appellanten] na het eindvonnis van de rechtbank hebben doen verrichten - zoals in de memorie van grieven onder 24 tot en met 45 omschreven en onder 50 en 51 samengevat - waardoor nieuwe feiten en omstan¬dig¬¬heden aan het licht zijn gebracht. Verder heeft [ appellant sub 2 ] als distributeur van Laboratory ook een rechtmatig belang bij de bedoelde bescheiden, welk belang volgt uit artikel 5 van de distributieovereenkomst: Laboratory diende onder andere ingevolge artikel 5.2 als principaal aan [ appellant sub 2 ] als distributeur alle relevante gegevens te verstrekken met het oog op "health registrations or governmental or regulatory approvals", wat ook bescheiden omvat die betrekking hebben op aanmeldingen die door of voor Laboratory c.s. zelf zijn gedaan bij instanties en autoritei¬ten voor het product [ X ]. Voorts voldoet de vordering in het incident aan het vereiste dat het om "bepaalde bescheiden" moet gaan en betreffen de desbetref¬fende bescheiden – welke bescheiden Laboratory c.s. onder zich behoren te hebben - een rechtsbetrekking waarbij [ appellanten ] partij zijn, te weten de distributieovereenkomst en de Side Letter. De uitzonderingen die in artikel 843a lid 4 Rv zijn geformuleerd op de verplich¬ting tot inzage, afschrift of uittreksel, gaan in dit geval niet op, aldus (nog steeds) [ appellanten ]
2.4 Laboratory c.s. hebben hiertegen als verweer aangevoerd, kort samengevat, dat de gevorderde bescheiden te algemeen en te onbepaald door [ appellanten ] zijn omschreven, zodat onder meer niet kan worden getoetst of [ appellanten ] daarbij een rechtmatig belang hebben, dat voor de onderbouwing van het vereiste van rechtmatig belang de enkele verwijzing van [ appellanten ] naar de paragrafen 24 tot en met 45 alsmede 50 en 51 van hun memorie van grieven onvoldoende is, dat, voorts, een vordering ex artikel 843a Rv erop gericht dient te zijn het bestaan en/of de inhoud van een rechtsbetrekking vast te stellen maar dit hier niet het geval is omdat eventuele correspondentie met notified bodies of autoriteiten niet de rechten en plichten van partijen onder de distributieovereen¬komst beïnvloedt, dat, verder, eventuele gedachtenwisselingen met (buitenlandse) autoriteiten over [ X ] niet bepalend zijn voor de wijze waarop het product in Nederland moet worden gekwalificeerd omdat het uiteindelijk aan de nationale rechter is om in het concrete geval te bepalen of een product onder de definitie van medisch hulpmiddel of een andere productsoort valt en dat, ten slotte, [ appellanten ] geen partij zijn bij de relevante rechtsbetrekking en Laboratory c.s. een beroep kunnen doen op de uitzonderingen als vervat in artikel 843a lid 4 Rv.
2.5 Bij de beoordeling van het onderhavige geschil in het incident neemt het hof als uitgangspunt dat voor toewijzing van een vordering op de voet van artikel 843a lid 1 Rv slechts plaats is indien degeen die een dergelijke vordering instelt daarbij een rechtmatig belang heeft, de bescheiden voldoende bepaald zijn en het bescheiden betreft aangaande een rechts¬betrekking waarin hij of zijn rechtsvoorgangers partij zijn. Hiervan uitgaande oordeelt het hof als volgt.
2.6 Voor zover de incidentele vordering betrekking heeft op bescheiden die de aanmelding van [ X ] en/of het [ X ]-dossier dan wel de behandeling van die aanmeldingen betreffen bij KEMA (inmiddels onderdeel van Dekra) en bij MHRA overweegt het hof dat Laboratory c.s. uitdruk¬kelijk hebben gesteld dat dergelijke aanmeldingen nimmer hebben plaatsgevonden in de EU-landen die volgens de distribu¬tieovereenkomst relevant zijn (pleitnota Laboratory c.s. onder 3 en 25) en gemotiveerd uiteen hebben gezet waarom van derge¬lijke aanmeldingen geen sprake was. Daartoe hebben Laboratory c.s. gesteld dat kwalificatie van een product als medisch hulpmiddel en indeling in een bepaalde risicoklasse plaats¬vindt na een regulatoire en producttechnische beoordeling door de fabrikant, dat bij een klasse I-medisch hulpmiddel krach¬tens de Medische Hulpmiddelen Richtlijn (in het bijzonder artikel 11 lid 5 en bijlage VII) geen aanmelding van het product bij enige autoriteit in de EU plaatsvindt, dat de fabrikant de vereiste technische documentatie omtrent het product opstelt, zorgdraagt voor een conformiteitsverklaring en de CE-markering op het product aanbrengt, dat Laboratory in de distributieovereenkomst heeft aangegeven dat [ X ] voldoet aan de wettelijke en regulatoire vereisten in de EU-landen – met uitzondering van het Verenigd Koninkrijk (artikel 11.1) – en dat Laboratory [ X ] in geen van deze landen ter beoordeling heeft voorgelegd aan aangemelde instanties of aangewezen instellingen die bevoegd zijn de goedkeurings¬procedures voor medische hulpmiddelen van hogere risicoklassen uit te voeren, omdat dit niet nodig was. Die stellingen zijn door [ appellanten ] niet gemotiveerd althans onvoldoende concreet weersproken, zodat van de juistheid van het door Laboratory c.s. moet worden uitgegaan en de vordering van [ appellanten ] op dit punt voor afwijzing gereed ligt.
2.7 Voor zover de incidentele vordering betrekking heeft op bescheiden die door KEMA/Dekra en MHRA gegeven adviezen en/of opinies en/of beslissingen betreffen overweegt het hof dat Laboratory c.s. naast hetgeen onder 2.6 al is besproken onder meer hebben gesteld dat willekeurige contacten van Laboratory c.s. met autoriteiten niet van belang zijn voor [ appellanten] omdat eventuele correspondentie met notified bodies of autoriteiten de rechten en plichten van partijen onder de distributieovereenkomst niet beïnvloedt en eventuele gedachtenwisselingen met (buitenlandse) autoriteiten over [ X ] evenmin bepalend zijn voor de wijze waarop het product in Nederland moet worden gekwalificeerd, omdat uit vaste rechtspraak blijkt dat het uiteindelijk aan de nationale rechter is om in het concrete geval te bepalen of een product onder de definitie van medisch hulpmiddel of andere productsoort valt en dit hier ook is gebeurd, daar de rechtbank bij het eindvonnis van 25 mei 2011 heeft bepaald dat [ X ] een medisch hulpmiddel is. Deze stellingen zijn door [ appellanten ] onvoldoende weersproken (zie onder meer pleitnota [ appellanten ] onder 16). Daar komt nog bij dat een veelheid aan bescheiden door [ appellanten ] wordt gevorderd en die bescheiden ook na de door [ appellanten ] bedoelde precise¬ring ervan in hun pleitnota in dit incident een tamelijk algemene omschrijving houden en dus tamelijk onbepaald van aard zijn, omdat [ appellanten ] over de inhoud ervan weinig tot niets kunnen zeggen. Mede gelet op dit laatste hebben [ appellanten ] , in het licht van de onder 2.6 en hier besproken stellingen van Laboratory c.s., onvoldoende gesteld om te concluderen dat zij rechtmatig belang hebben bij inzage, afschrift of uittreksel van de hier bedoelde bescheiden. [ appellanten ] hebben, gelet op een en ander, met name niet duidelijk gemaakt wat het belang van deze bescheiden is met het oog op de vorderingen in de hoofdzaak. Hun stelling dat dit rechtmatig belang in het bijzonder volgt uit het nader onderzoek dat zij na het eindvonnis van de rechtbank hebben doen verrichten met daarbij de (bijkans enkele) ver¬wij¬zing naar de memorie van grieven onder 24 tot en met 45 alsmede onder 50 en 51, de bij pleidooi in het incident toegevoegde verwijzing naar diezelfde memorie onder 46 tot en met 62, tezamen met de navolgende, weinig concrete stellingen (pleitnota [ appellanten ] onder 13),
"Het (rechtmatig) belang van [ appellanten ] is evident. De gevraagde bescheiden zijn relevant en van belang voor de onderbouwing van het standpunt, het verweer en de vorderingen van [ appellanten ]. in de onderhavige procedure, zijn relevant en van belang voor de bewijsposi¬tie van [ appellanten ] in de procedure, en zijn relevant voor de beoor¬de¬ling van het geschil tussen partijen en voor de waarheidsvinding dienaangaande.",
acht het hof daartoe onvoldoende. Dit geldt, mede gelet op het gemotiveerde verweer op dit punt van Laboratory c.s. (zie hun pleitnota onder 9), eveneens voor hun beroep op artikel 5.2 van de distributieovereenkomst.
2.8 De incidentele vordering van [ appellanten ] ex artikel 843a Rv zal daarom worden afgewezen en [ appellanten ] zullen als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de kosten van het incident, al zal het hof die veroordeling thans nog niet in het dictum uitspreken maar aanhouden tot de eindbeslissing in de hoofdzaak.
3. De beslissing
Het hof:
in het incident:
wijst de vordering van [ appellanten ] af;
houdt de beslissing omtrent de proceskostenveroordeling in het incident aan tot de eindbeslissing in de hoofdzaak;
in de hoofdzaak:
verwijst de zaak naar de rol van 29 januari 2013 voor memorie van antwoord;
houdt elke verdere beslissing aan.
Dit arrest is gewezen door mrs. R.J.M. Smit, D.J. van der Kwaak en J.E. Molenaar en op 18 december 2012 in het openbaar uitgesproken door de rolraadsheer.