ECLI:NL:GHAMS:2012:BZ2000

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
27 november 2012
Publicatiedatum
8 april 2013
Zaaknummer
200.096.818-01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Overeenkomst tot overdracht van aandelen in vennootschap met ontbindende voorwaarde van herfinanciering

In deze zaak gaat het om een hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Amsterdam, waarin de appellanten, [appellant sub 1] en [appellant sub 2], in geschil zijn met [geïntimeerde] over de overdracht van aandelen in de vennootschap VTG. De appellanten vorderen dat [geïntimeerde] wordt veroordeeld tot de overname van de resterende 60% van de aandelen, die eerder was overeengekomen in een koopovereenkomst. De kern van het geschil betreft de ontbindende voorwaarde van herfinanciering die door [geïntimeerde] is ingeroepen. De rechtbank had eerder geoordeeld dat de herfinanciering niet was gerealiseerd en dat [geïntimeerde] zich daarom niet verplicht voelde om de aandelen over te nemen. De appellanten hebben in hoger beroep negen grieven ingediend, waarin zij betogen dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat de herfinanciering als ontbindende voorwaarde geldt.

Het hof heeft de feiten vastgesteld en geconcludeerd dat de herfinanciering niet als ontbindende voorwaarde kan worden aangemerkt. De appellanten hebben voldoende bewijs geleverd dat de koopovereenkomst tot stand is gekomen en dat [geïntimeerde] gehouden is om de aandelen over te nemen. Het hof heeft de grieven van de appellanten gegrond verklaard en het bestreden vonnis vernietigd. [geïntimeerde] is veroordeeld tot betaling van de koopprijs van € 136.500,= en tot medewerking aan de overdracht van de aandelen. Het hof heeft tevens de wettelijke rente toegewezen vanaf de datum van sommatie. De kosten van het geding zijn voor rekening van [geïntimeerde].

Uitspraak

27 november 2012
GERECHTSHOF TE AMSTERDAM
TWEEDE MEERVOUDIGE BURGERLIJKE KAMER
ARREST
in de zaak van:
1. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[APPELLANT sub 1],
gevestigd te [woonplaats],
2. [APPELLANT sub 2],
wonende te [woonplaats],
APPELLANTEN,
advocaat: mr. I.M.C.A. Reinders Folmer te Amsterdam,
t e g e n
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[GEÏNTIMEERDE],
gevestigd te [woonplaats],
GEÏNTIMEERDE,
advocaat: mr. G.C. van Daal te Amsterdam.
1. Het geding in hoger beroep
Bij dagvaarding van 27 oktober 2011 zijn appellanten, hierna gezamenlijk [appellanten] en afzonderlijk [appellant sub 1] en [appellant sub 2] te noemen, in hoger beroep gekomen van het vonnis van de rechtbank Amsterdam van 31 augustus 2011, in deze zaak onder zaaknummer/rolnummer 477849/HA ZA 10-3972 gewezen tussen hen als eisers in conventie, verweerders in deels voorwaardelijke reconventie en [geïntimeerde] als gedaagde in conventie, eiseres in deels voorwaardelijke reconventie.
Bij memorie van grieven hebben [appellanten] negen grieven tegen het bestreden vonnis aangevoerd, hun eis (voorwaardelijk) gewijzigd, bewijsstukken overgelegd en geconcludeerd dat het hof het bestreden vonnis zal vernietigen en alsnog hun vorderingen, zoals (voorwaardelijk) gewijzigd in hoger beroep, zal toewijzen, met veroordeling van [geïntimeerde] in de kosten van het geding in beide instanties.
Bij memorie heeft [geïntimeerde] de grieven bestreden en geconcludeerd dat het hof het bestreden vonnis zal bekrachtigen en [appellanten] zal veroordelen, uitvoerbaar bij voorraad, in de kosten van het hoger beroep.
Ten slotte is arrest gevraagd.
2. De feiten
De rechtbank heeft in het bestreden vonnis onder 2.1 tot en met 2.18 een aantal feiten vastgesteld. De juistheid van de feitenvaststelling is niet in geschil, zodat ook het hof daarvan zal uitgaan. In het kort gaat het om het volgende.
i. [appellant sub 1] was tot december 2008 enige aandeelhoudster in [appellant sub 1] Glasobjekten B.V. (hierna ook: VTG). [appellant sub 2] is enig aandeelhouder in [appellant sub 1].
ii. [appellant sub 2] is in 2006 in contact gekomen met A. [geïntimeerde] (hierna: [geïntimeerde]), enig aandeelhouder in [geïntimeerde]. Zij hebben overlegd over de mogelijke overname door [geïntimeerde] van de aandelen [appellant sub 1] in VTG.
iii. Bij overeenkomst van 19 december 2007 heeft [geïntimeerde] van [appellant sub 1] 40% van de aandelen in VTG gekocht en een optie verworven om de resterende 60% van die aandelen vóór 1 januari 2012 te kopen voor een bedrag van € 136.500,=. In die overeenkomst is met betrekking tot de overdracht van de resterende 60% onder meer bepaald:
2 Voorwaarden overeenkomst
(…)
2.1.1 Dat de uitstaande debiteuren van [VTG] minimaal dekkend zijn voor het uitstaande krediet; partijen streven een situatie na waarbij het krediet maximaal overeenkomst met 75% van de debiteurenstand.
iv. Op initiatief van [geïntimeerde] heeft VTG per 1 januari 2009 E. [ X ] als haar directeur aangesteld. [appellant sub 2] en [geïntimeerde] beoogden in verband daarmee dat de resterende 60% van de aandelen in VTG voordien aan [geïntimeerde] zouden zijn overgedragen. Dat is niet gelukt.
v. Op 12 januari 2009 heeft [geïntimeerde] aan [appellant sub 2] onder meer het volgende geschreven:
(…) er moesten nog wel een aantal zaken uitgewerkt worden.
• De belangrijkste hebben we vrijdag besproken: de borg, het huurcontract en de schuld in het bedrijf.
vi. Op 31 januari 2009 hebben partijen afspraken gemaakt over de hiervoor genoemde drie onderwerpen. Die afspraken zijn verwoord in een notitie van de hand van [geïntimeerde] (“Aangepaste afspraken in het kader van de overname”). Daarnaast is in die notitie vermeld:
Partijen zullen er alles aan doen de herfinanciering van het bedrijf af te ronden voor 1 maart 2009.
vii. De gemaakte afspraken zijn door kandidaat-notaris [ Y ] van het kantoor Van Doorne N.V. opgenomen in een nieuw concept voor de koopovereenkomst. In dat concept staat onder meer:
6.24 Koper zal de Verkoper vrijwaren voor aanspraken van de bank van de Vennootschap op grond van de huidige kredietfaciliteit, welke door de bank is verleend aan de Vennootschap.
viii. Bij e-mail van 13 februari 2009 heeft [geïntimeerde] naar aanleiding van dat concept onder meer het volgende aan mr. [ Y ] geschreven:
Art. 6.24. De bedoeling is dat de herfinanciering van het bedrijf geregeld is voor de overdracht. LR is persoonlijk aansprakelijk voor het krediet. Ik als koper kan die gevraagde vrijwaring niet geven zonder akkoord van de banken. Dit artikel kan dus niet op deze wijze in de overeenkomst staan. Wel kan iets opgenomen worden dat de koper zorg draagt voor herfinanciering van de vennootschap voor de datum van de overdracht. Dat is ook de afspraak.
ix. Op 20 februari 2009 heeft [appellant sub 2] namens [appellant sub 1] een volmacht ondertekend, inhoudende – kort gezegd – dat alle medewerkers van het notariaat van Van Doorne N.V. bevoegd waren in naam van [appellant sub 1] de rechtshandeling bestaande in het passeren van de akte van levering van de resterende 60% aandelen in VTG aan [geïntimeerde] te verrichten, onder de voorwaarde dat op het moment van die levering een nieuwe kredietfaciliteit voor VTG zou zijn afgesloten.
x. Naar aanleiding van een bespreking op 2 maart 2009 tussen [geïntimeerde], [appellant sub 2] en [ X ] zijn wijzigingen in de conceptkoopovereenkomst aangebracht. In die laatste versie is artikel 6.24 geschrapt.
xi. [geïntimeerde] heeft op 7 maart 2009 namens [geïntimeerde] een soortgelijke volmacht ondertekend als die welke [appellant sub 2] had ondertekend. In deze volmacht is echter niet de onder ix. genoemde voorwaarde opgenomen.
xii. In maart 2009 is gebleken dat verscheidene aangezochte banken niet bereid waren VTG te herfinancieren. Vervolgens hebben [appellant sub 2] en [geïntimeerde] erover gedebatteerd hoe het verder moest, maar zij zijn daar niet uitgekomen.
xii. Vervolgens heeft [appellant sub 1] in kort geding gevorderd dat [geïntimeerde] ertoe zou worden veroordeeld – kort gezegd – mede te werken aan de overdracht van de resterende 60% van de aandelen in VTG en te bewerkstelligen dat [appellant sub 2] zou worden ontslagen uit de hoofdelijkheid van de verplichtingen van VTG jegens de banken. Deze vorderingen zijn bij vonnis van 3 september 2009 afgewezen, welk vonnis door dit hof is bekrachtigd bij arrest van 9 maart 2010.
3. Beoordeling
3.1 In dit geding vorderen [appellanten] na (voorwaardelijke) eiswijziging, samengevat, primair veroordeling van [geïntimeerde] tot betaling van € 136.500,=, zijnde de overeengekomen koopprijs van de resterende 60% aandelen van [appellant sub 1] in VTG, medewerking aan de overdracht van die aandelen, vergoeding aan [appellant sub 2] van alle bedragen tot betaling waartoe deze op grond van de hoofdelijkheid voor de verplichtingen van VTG jegens de banken gehouden zal zijn, alsmede schadevergoeding. Subsidiair en meer subsidiair vorderen zij, kort gezegd, schadevergoeding. Zij leggen aan hun vorderingen ten grondslag dat tussen [appellant sub 1] en [geïntimeerde] een perfecte koopovereenkomst tot stand is gekomen met betrekking tot meergenoemde 60% van de aandelen in VTG, namelijk op 19 december 2007 in hoofdlijnen en op 31 januari 2009 in detail.
3.3 [geïntimeerde] heeft de vorderingen bestreden en daartoe aangevoerd dat voorwaarde voor de overname altijd is geweest dat de financiering van VTG weer op een gezonde basis werd gestoeld, dat wil zeggen zonder aanvullende zekerheid in de vorm van een persoonlijke borgstelling van [appellant sub 2]. Om die reden hebben partijen in de allereerste intentieverklaring al opgenomen dat de uitstaande debiteuren van VTG minimaal dekkend moesten zijn voor het uitstaande krediet en dat partijen streefden naar een situatie waarbij het krediet maximaal overeenkwam met 75% van de debiteurenstand. In die situatie zou de VTG eenvoudig bancair financierbaar zijn geweest. Die situatie is nooit bereikt en het is niet gelukt herfinanciering te vinden. De voorwaarde van herfinanciering is gesteld in het belang van beide partijen, zodat ook [geïntimeerde] daarop thans een beroep kan doen, aldus [geïntimeerde].
3.4 De rechtbank heeft de vorderingen van [appellanten] afgewezen op grond van de volgende, samengevatte, overwegingen. Tussen partijen staat vast dat het steeds de bedoeling is geweest VTG te herfinancieren zonder dat aanvullende zekerheiden nodig waren. De gewenste herfinanciering is niet tot stand gekomen. De herfinanciering is vanaf 19 december 2007 aan de orde geweest als een aspect dat voor de overdracht opgelost moest zijn. [geïntimeerde] heeft niets gezegd of gedaan waaraan [appellanten] het gerechtvaardigde vertrouwen hebben mogen ontlenen dat zij de aandelen toch zou afnemen als de herfinanciering, het vervallen van de hoofdelijkheid van [appellant sub 2], niet zou kunnen worden geregeld. Daarom moet worden aangenomen dat partijen voor dat geval, waaraan zij niet hebben gedacht, geen afspraak hebben gemaakt. Niet is gebleken dat partijen tijdens het gesprek op 2 maart 2009 de herfinancieringsvoorwaarde hebben laten varen. Voor de lezing dat die voorwaarde alleen ten behoeve van [appellanten] is opgenomen en [geïntimeerde] zich daarop dus niet kan beroepen, zijn onvoldoende aanknopingspunten te vinden. Uit de overeenkomst van 19 december 2007, de e-mail van 12 januari 2009 en de afspraken van eind januari 2009 blijkt juist dat de herfinanciering voor beide partijen van belang was. [geïntimeerde] was en is van mening dat in de onderneming van VTG een ongezonde situatie zou ontstaan als [appellant sub 2] na de overdracht nog als borg bij de onderneming betrokken zou blijven. Dit betekent dat ook [geïntimeerde] een belang had bij de voorwaarde.
3.5 Met de eerste acht grieven bestrijden [appellanten] het oordeel van de rechtbank dat [geïntimeerde] niet gehouden is de resterende 60% van de aandelen over te nemen, omdat zij zich erop kan beroepen dat de herfinanciering van VTG niet tot stand is gekomen.
3.6 [geïntimeerde] heeft niet betwist dat [appellant sub 1] en zij eind januari 2009 over de koop en verkoop van de resterende 60% van de aandelen in VTG volledige overeenstemming hebben bereikt. Zij beroept zich echter op het bestaan van een ontbindende voorwaarde, namelijk het mislukken van de herfinanciering. [appellanten] hebben betwist dat deze ontbindende voorwaarde is overeengekomen, zodat [geïntimeerde] dat zal moeten bewijzen. [geïntimeerde] heeft in hoger beroep geen bewijsaanbod gedaan. Het hof ziet geen aanleiding haar ambtshalve tot bewijs toe te laten. Derhalve zal moeten worden bezien of het benodigde bewijs thans reeds is geleverd.
3.7 Uit de overeenkomst van 19 december 2007 blijkt niet van het bestaan van die ontbindende voorwaarde. Weliswaar kan met [geïntimeerde] worden aangenomen dat de in die overeenkomst gestelde voorwaarde dat de uitstaande debiteuren van VTG minimaal dekkend moesten zijn voor het uitstaande krediet, ertoe diende te verzekeren dat de vennootschap zelfstandig financierbaar zou zijn, maar dat die zelfstandige financiering ook daadwerkelijk zou worden verkregen is niet als voorwaarde gesteld. Niet is gesteld of gebleken dat de wel als voorwaarde gestelde situatie van dekkendheid niet is bereikt. [appellant sub 2] en [ X ] hebben beiden bij gelegenheid van de voorlopige getuigenverhoren verklaard dat zij niet hadden verwacht dat de herfinanciering een probleem zou opleveren. Hetzelfde heeft [geïntimeerde] bij gelegenheid van de comparitie in eerste aanleg verklaard. De rechtbank heeft uit die uitlatingen afgeleid dat partijen niet hebben gedacht aan de mogelijkheid dat de herfinanciering niet zou kunnen worden geregeld. Het hof acht dit een juiste gevolgtrekking. Als partijen niet aan die mogelijkheid hebben gedacht is het echter niet goed denkbaar dat zij met het oog op die situatie wel een ontbindende voorwaarde zouden zijn overeengekomen.
3.8 Uit de door de rechtbank genoemde e-mail van 12 januari 2009 blijkt niet dat die voorwaarde is gesteld. In dit verband is van belang dat [geïntimeerde] niet heeft bestreden dat met de in die e-mail genoemde “borg” niet is gedoeld op de hoofdelijke aansprakelijkheid van [appellant sub 2] voor de bankschulden. Op 31 januari 2009 hebben partijen afgesproken dat zij zich zouden inspannen om herfinanciering te vinden voor 1 maart 2009. Hieruit, en uit het feit dat [geïntimeerde] en [appellant sub 2] in het kader van die inspanningen bereid waren VGT een lening te verstrekken, kan wel worden afgeleid, zoals de rechtbank heeft gedaan, dat de herfinanciering voor beide partijen van belang was, maar niet dat daarvan daadwerkelijk een ontbindende voorwaarde is gemaakt.
3.9 Vervolgens heeft [appellant sub 2] op 20 februari 2009 ten behoeve van de overdracht van de aandelen een notariële volmacht afgegeven waarin de herfinanciering met ontslag uit de hoofdelijkheid als voorwaarde was opgenomen. Daaruit valt af te leiden dat [appellant sub 2] op dat moment zonder herfinanciering niet bereid was mede te werken aan de overdracht van de aandelen. Dat levert echter nog geen doorslaggevend bewijs op van het bestaan van een ontbindende voorwaarde van die strekking, mede omdat in de door [geïntimeerde] afgegeven volmacht die voorwaarde niet is vermeld, hetgeen steun geeft aan de veronderstelling dat de herfinanciering in ieder geval in haar visie geen ontbindende voorwaarde was.
3.10 In het voorlopig getuigenverhoor zijn [appellant sub 2], [ X ] en [ Y ] als getuigen gehoord. [appellant sub 2] heeft als getuige ontkend dat op 31 januari 2009 de herfinanciering als voorwaarde is overeengekomen. [ X ] heeft als getuige verklaard dat partijen op 31 januari 2009 alles hebben opgelost; over de kredieten was afgesproken dat [geïntimeerde] en hij een nieuwe bank zouden zoeken, maar niet wat er zou gebeuren als dat niet zou lukken. Weliswaar zegt [ X ] in een ander deel van zijn verklaring dat hetgeen [geïntimeerde] heeft gezegd wel erop neer kwam dat de aandelenoverdracht alsnog niet door zou gaan als er geen oplossing kwam voor de financiering, maar gelet op de door hem gebezigde formulering en hetgeen hij heeft verklaard over de inhoud van het gesprek van 31 januari 2009 moet het hof aannemen dat de [ X ] daarbij doelde op uitlatingen van [geïntimeerde] ná 31 januari 2009, toen de koopovereenkomst reeds tot stand was gekomen en langzamerhand duidelijk werd dat herfinanciering niet zo eenvoudig was als alle partijen hadden gedacht (“steeds gezocht naar een oplossing”). [ Y ] heeft als getuige verklaard dat hij in het concept van 4 maart 2009 heeft opgenomen wat partijen hem hadden aangegeven als resultaat van de onderhandelingen; [geïntimeerde] wilde in de koopovereenkomst geen vrijwaring opnemen, maar omdat de verantwoordelijkheid voor het krediet voor [appellant sub 2] nog wel belangrijk was, heeft [ Y ] de herfinanciering als voorwaarde in diens volmacht ten behoeve van de overdracht opgenomen. Uit geen van deze verklaringen valt voldoende aanvullend bewijs te putten voor de stelling van [geïntimeerde] dat partijen met elkaar een ontbindende voorwaarde van herfinanciering zijn overeengekomen.
3.11 [geïntimeerde] heeft nog aangevoerd dat uit het feit dat [appellant sub 1] op enig moment de aandelen aan [ X ] heeft aangeboden en zelfs heeft overwogen die aandelen voor een symbolische € 1,= aan een derde te verkopen, blijkt dat de koopovereenkomst partijen (op dat moment) niet (meer) bond. Deze stelling gaat niet op. De bedoelde gebeurtenissen vonden plaats nadat [geïntimeerde] reeds te kennen had gegeven niet bereid te zijn de koopovereenkomst na te komen. Het is onder die omstandigheden begrijpelijk dat [appellanten] naar andere oplossingen hebben gezocht. Uit die pogingen kan dan ook niet worden afgeleid dat er geen koopovereenkomst (meer) bestond.
3.12 Door het mislukken van de herfinanciering heeft zich een situatie voorgedaan die partijen niet hadden voorzien en waarvoor zij (derhalve) ook geen voorziening hadden getroffen. Het enkele feit dat partijen kennelijk voetstoots ervan zijn uitgegaan dat het mogelijk zou zijn herfinanciering te regelen maakt die herfinanciering nog niet tot een ontbindende voorwaarde. Overtuigend bewijs van het bestaan van die voorwaarde is in dit geding niet geleverd. De eerste acht grieven zijn mitsdien terecht voorgedragen.
3.13 Grief IX is gericht tegen de overweging van de rechtbank dat niet is gebleken dat [geïntimeerde] zich onvoldoende heeft ingespannen om de financiering te regelen. Die overweging bouwt voort op het oordeel van de rechtbank dat tussen partijen de voorwaarde van herfinanciering is overeengekomen, welk oordeel hiervoor reeds onjuist is bevonden. Niettemin zal het hof deze grief inhoudelijk behandelen, omdat [appellanten] op haar stellingen in deze ook haar vordering tot vrijwaring (primair onder IV) heeft gebaseerd.
3.14 Voor zover grief IX inhoudt dat de verplichting financiering te regelen geen inspannings- maar een resultaatsverbintenis was, faalt zij. Het bestaan van een dergelijke resultaatsverbintenis is betwist. [geïntimeerde] wijst terecht erop dat hetgeen in het verslag van de bespreking van 31 januari 2009 over het zoeken naar herfinanciering is opgenomen, veeleer wijst in de richting van een inspanningsverplichting voor beide partijen. [appellanten] hebben van hun stelling geen bewijs aangeboden, zodat die stelling als onbewezen wordt gepasseerd.
3.15 Voor zover de grief inhoudt dat [geïntimeerde] zich onvoldoende heeft ingespannen, faalt zij evenzeer. Niet alleen heeft [ X ] als getuige verklaard over de mislukte zoektocht om “krediet los te peuteren”, ook [appellant sub 2] zelf heeft als getuige verklaard dat [geïntimeerde] moeite heeft gedaan om ervoor te zorgen dat [appellant sub 2] werd ontslagen uit de borgtocht ten opzichte van de banken. In het licht van deze verklaringen kunnen [appellanten] thans niet volstaan met de blote stelling dat niet is gebleken dat [geïntimeerde] zich bijzonder heeft ingespannen om de financiering te regelen. Bovendien hebben zij van hun te vage stellingen ook nog eens geen bewijs aangeboden. Van de juistheid daarvan kan dus niet worden uitgegaan.
3.16 Het slagen van de eerste acht grieven leidt tot de conclusie dat [geïntimeerde] gehouden is mede te werken aan de uitvoering van de koopovereenkomst. Nu [geïntimeerde] ondanks de sommatie van 27 juli 2009 weigerachtig is gebleven die medewerking te verlenen, zal zij daartoe worden veroordeeld. Als zij die medewerking niet verleend kan het onderhavige arrest in de plaats treden van de akte. De primaire vorderingen onder II en III zijn derhalve toewijsbaar.
3.17 [geïntimeerde] heeft in voorwaardelijke reconventie gevorderd – kort gezegd – nadere vaststelling van de koopprijs in verband met de sinds 2009 sterk verslechterde financiële situatie van VTG. Zij heeft deze vorderingen gestoeld op haar stelling dat [geïntimeerde] zich na begin 2009 heeft teruggetrokken van de onderneming van VTG en dus geen zicht meer had op het financiële reilen en zeilen van de onderneming, dat werd bepaald door [appellant sub 2] en [ X ] gezamenlijk. [geïntimeerde] meent dat onder deze omstandigheden in redelijkheid niet van haar kan worden gevergd dat zij de aandelen afneemt tegen de overeengekomen prijs van € 136.500,=, die is gebaseerd op de jaarrekeningen 2005 en 2006.
3.18 Aan de voorwaarde waaronder [geïntimeerde] haar vorderingen heeft ingesteld is voldaan, maar die vorderingen zijn niet toewijsbaar. Door te weigeren de aandelen af te nemen en zich vervolgens ook nog terug te trekken van de onderneming van VTG heeft [geïntimeerde] zelf de situatie in de hand gewerkt die, naar zij stelt, thans is ontstaan. Die wijziging van omstandigheden komt dan ook voor haar eigen rekening.
3.19 Het belang van [appellant sub 1] bij nakoming van de koopovereenkomst is uiteraard met name gelegen in de ontvangst van de koopprijs. Hoewel in de conceptkoopovereenkomst niet is afgeweken van het principe van gelijk oversteken, vindt het hof aanleiding [geïntimeerde] afzonderlijk te veroordelen tot betaling van die koopprijs aan [appellant sub 1], omdat een veroordeling aan de overdracht mee te werken en de vervanging van de akte door het onderhavige arrest alleen [appellant sub 1] niet verzekeren van de ontvangst van de koopprijs. De wettelijke rente over de koopsom is toewijsbaar met ingang van 17 augustus 2009, de in de sommatie van 27 juli 2009 genoemde uiterste leveringsdatum.
3.20 Onder IV primair hebben [appellanten] gevorderd dat [geïntimeerde] wordt veroordeeld om aan [appellant sub 2] al die bedragen te vergoeden tot betaling waarvan [appellant sub 2] op grond van de borgstellingen c.q. hoofdelijkheid voor de verplichtingen van VTG tegenover ABN AMRO en ING gehouden zal zijn. Aan deze vordering hebben zij ten grondslag gelegd dat [geïntimeerde] schadeplichtig is, omdat zij op hen een resultaatsverplichting rustte om zorg te dragen voor herfinanciering, althans zich onvoldoende heeft ingespannen om herfinanciering te vinden. Die laatste stellingen zijn hiervoor met het falen van grief IX reeds verworpen, zodat deze vordering moet worden afgewezen.
3.21 Onder V primair hebben [appellanten], na eisvermindering, gevorderd dat [geïntimeerde] wordt veroordeeld tot betaling van een schadevergoeding van € 81.852,92. Het gevorderde bedrag is het restant van het bedrag dat [appellant sub 1] bij wijze van financiering aan VTG ter beschikking heeft gesteld om haar liquiditeit op peil te houden. [appellanten] voeren aan dat die liquiditeit achteruit was gegaan doordat de door [geïntimeerde] geïnstigeerde wijzigingen in de onderneming tot veel extra kosten hadden geleid, maar niet tot de beoogde omzetstijging. Zolang het ernaar uitzag dat [geïntimeerde] haar verplichting om de aandelen over te nemen zou nakomen had [appellant sub 1] met die wijzigingen geen moeite, maar dat ligt nu anders. De financiële situatie van VTG is nog steeds zo slecht dat moet worden verwacht dat zij haar lening aan [appellant sub 1] niet zal kunnen aflossen. Bij een overname van aandelen is het gebruikelijk dat de overnemende partij ervoor zorg draagt dat de vennootschap haar verplichtingen jegens de oude aandeelhouder op de dag van de overdracht volledig nakomt, aldus [appellanten]
3.22 In hetgeen [appellanten] hebben aangevoerd is geen toereikende juridische grondslag te vinden voor deze vordering. Zij zal dan ook worden afgewezen.
3.23 De subsidiaire en meer subsidiaire vorderingen van [appellanten] zijn ingesteld onder voorwaarde dat zal worden geoordeeld dat [geïntimeerde] niet gehouden is tot overname van de aandelen. Aan die voorwaarde is niet voldaan, zodat het hof aan die vorderingen niet toekomt.
3.24 Als de overwegend in het ongelijk gestelde partij zal [geïntimeerde] worden veroordeeld in de kosten van het geding in eerste aanleg (conventie en reconventie) en hoger beroep.
4. Beslissing
Het hof:
vernietigt het bestreden vonnis;
opnieuw rechtdoende:
veroordeelt [geïntimeerde] tot betaling aan Van Tetterorde van € 136.500,= (HONDERDZESENDERTIGDUIZENDVIJFHONDERD EURO), vermeerderd met de wettelijke rente daarover vanaf 17 augustus 2009;
veroordeelt [geïntimeerde] om binnen veertien dagen na betekening van dit arrest mee te werken aan een notariële akte waarbij op de voorwaarden zoals vermeld in de “overeenkomst tot koop en verkoop betreffende overdracht van aandelen in het kapitaal van de vennootschap [appellant sub 1] Glasobjecten B.V.” (productie 19 bij inleidende dagvaarding) de resterende 25.048 aandelen in [appellant sub 1] Glasobjekten B.V. aan haar worden overgedragen;
bepaalt dat, indien [geïntimeerde] niet meewerkt aan het passeren van de hiervoor bedoelde notariële akte, na ontvangst door [appellant sub 1] van de door [geïntimeerde] verschuldigde koopsom ad € 136.500,= en de daarover verschuldigde rente dit arrest zal gelden als een in wettige vorm opgemaakte akte tot levering van de resterende 25.048 aandelen in [appellant sub 1] Glasobjekten B.V., genummerd 1 tot en met 25.048, met machtiging van [appellanten] om dit arrest in te schrijven in het aandeelhoudersregister van [appellant sub 1] Glasobjekten B.V.;
verwijst [geïntimeerde] in de kosten van het geding in beide instanties en begroot die kosten, voor zover tot heden aan de zijde van [appellanten] gevallen, in eerste aanleg (conventie en reconventie) op € 3.563,89 aan verschotten en € 2.842,= voor salaris advocaat en in hoger beroep op € 4.789,31 aan verschotten en € 2.632,= voor salaris advocaat;
wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit arrest is gewezen door mrs. E.M. Polak, J.C.W. Rang en M.B. Werkhoven en in het openbaar door de rolraadsheer uitgesproken op 27 november 2012.