ECLI:NL:GHAMS:2012:BZ0738

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
18 december 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200.105.828-01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake kinderalimentatie, herstelbaarheid en verwijtbaarheid inkomensvermindering

In deze zaak gaat het om een hoger beroep betreffende de bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van een minderjarige, die voortvloeit uit de echtscheiding van partijen. De vrouw, appellante, heeft in hoger beroep beroep ingesteld tegen de beschikking van de rechtbank Haarlem, waarin de man, geïntimeerde, was toegestaan om de door hem te betalen kinderalimentatie met ingang van 1 januari 2011 op nihil te stellen. De vrouw betwist de inkomensvermindering van de man en stelt dat deze verwijtbaar is, aangezien de man zelf ontslag heeft genomen en niet voldoende heeft aangetoond dat hij door psychische problemen niet in staat is om inkomen te genereren. De man heeft de stellingen van de vrouw weersproken en verzoekt de bestreden beschikking te bekrachtigen.

Het hof heeft de feiten en omstandigheden van de zaak beoordeeld, waaronder de inkomenssituatie van de man en de gevolgen van zijn verhuizing. Het hof concludeert dat de inkomensvermindering van de man sinds 2009 niet op korte termijn herstelbaar is en dat hij geen verwijt treft voor het verlies van zijn dienstverband. Gelet op deze overwegingen heeft het hof de door de man te betalen bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de minderjarige met ingang van 21 november 2011 op nihil gesteld. De beslissing van de rechtbank is vernietigd en het verzoek van de vrouw is afgewezen.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM
Sector familierecht
Uitspraak: 18 december 2012
Zaaknummer: 200.105.828/ 01
Zaaknummer eerste aanleg: 187153/FA RK 11-3960
in de zaak in hoger beroep van:
[…],
wonende te […],
appellante,
advocaat: mr. P.M. Bueters te Laren,
tegen
[…],
wonende te […],
geïntimeerde,
advocaat: mr. W.N. Sardjoe te ’s-Gravenhage.
1. Het geding in hoger beroep
1.1. Appellante en geïntimeerde worden hierna respectievelijk de vrouw en de man genoemd.
1.2. De vrouw is op 24 april 2012 in hoger beroep gekomen van de beschikking van 24 januari 2012 van de rechtbank Haarlem, met kenmerk 187153/FA RK 11-3960.
1.3. De man heeft op 4 juli 2012 een verweerschrift ingediend.
1.4. De man heeft op 23 augustus 2012 nadere stukken ingediend.
1.5. De vrouw heeft op 6 en 7 september 2012 nadere stukken ingediend.
1.6. De zaak is op 17 september 2012 ter terechtzitting behandeld.
1.7. Ter terechtzitting zijn verschenen:
- de vrouw, bijgestaan door haar advocaat,
- de man, bijgestaan door zijn advocaat.
2. De feiten
2.1. Partijen zijn [in] 2000 gehuwd. Hun huwelijk is op 11 augustus 2009 ontbonden door inschrijving van de echtscheidingsbeschikking van de rechtbank Haarlem van 19 mei 2009 in de registers van de burgerlijke stand. Uit hun huwelijk is geboren [de minderjarige] [in] 2003. [de minderjarige] verblijft bij de vrouw.
2.2. Bij voornoemde echtscheidingsbeschikking is een door de man te betalen bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van [de minderjarige] bepaald van € 230,- per maand, thans geïndexeerd € 240,50 per maand, met ingang van de datum van inschrijving van de beschikking in de registers van de burgerlijke stand.
Het hof heeft, voor zover hierna bedragen zijn genoemd, deze telkens afgerond, tenzij anders vermeld.
2.3. Ten aanzien van de vrouw is het volgende gebleken.
Zij is geboren [in] 1968. Zij vormt met haar meerderjarige zoon uit een eerdere relatie en [de minderjarige] een eenoudergezin.
2.4. Ten aanzien van de man is het volgende gebleken.
Hij is geboren [in] 1968. Hij is alleenstaand.
Hij was tot mei 2009 werkzaam in loondienst bij [naam bedrijf]. Zijn fiscaal loon bedroeg volgens de jaaropgave 2008 in dat jaar € 31.363,-. Met ingang van juni 2009 tot mei 2011 heeft hij een uitkering ingevolge de Ziektewet ontvangen. Met ingang van mei 2011 ontvangt hij een uitkering ingevolge de Werkeloosheidswet van – op basis van de overgelegde specificaties van augustus en september 2011 - € 1597,- bruto per vier weken, exclusief vakantietoeslag.
Aan kale huur betaalt hij € 523,- per maand. Volgens de ter zitting overgelegde voorschotbeschikking 2012 ontvangt hij een huurtoeslag van € 71,- per maand.
Aan premie voor de zorgverzekering betaalt hij € 142,- per maand. Volgens de ter zitting overgelegde voorschotbeschikking 2012 ontvangt hij een zorgtoeslag van € 67,- per maand.
Hij heeft kosten in verband met de omgang met [de minderjarige] die eenmaal per veertien dagen van vrijdag na school tot zondag 17:00 uur plaatsvindt.
3. Het geschil in hoger beroep
3.1. Bij de bestreden beschikking is het verzoek van de man, met dienovereenkomstige wijziging van de beschikking van 19 mei 2009, de door hem te betalen bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van [de minderjarige] met ingang van 1 januari 2011 op nihil te stellen, toegewezen.
3.2. De vrouw verzoekt, met vernietiging van de bestreden beschikking, primair te bepalen dat de man niet-ontvankelijk is in zijn verzoek tot nihilstelling en subsidiair - naar het hof begrijpt: - het inleidend verzoek van de man alsnog af te wijzen.
3.3. De man verzoekt de bestreden beschikking te bekrachtigen.
4. Beoordeling van het hoger beroep
4.1. Aan de orde is de door de man te betalen bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van [de minderjarige]. Blijkens de door de vrouw ter zitting overgelegde pleitnota, is tussen partijen niet (langer) in geschil dat het inkomen van de man sinds 2009 is gedaald zodat sprake is van een wijziging van omstandigheden zoals bedoeld in artikel 1:401 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek. De rechtbank is dan ook op zichzelf terecht tot een herbeoordeling van de bijdrage voor [de minderjarige] overgegaan. Daarin ligt besloten dat de man ontvankelijk is in zijn inleidend verzoek.
4.2. De behoefte aan de bij beschikking van 19 mei 2009 vastgestelde bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van [de minderjarige] wordt niet betwist en staat derhalve vast.
4.3. De vrouw stelt – kort gezegd – dat de inkomensvermindering aan de zijde van de man buiten beschouwing dient te worden gelaten. Bij gebreke van enig bewijs dient ervan te worden uitgegaan dat de man in 2009 zelf ontslag heeft genomen zodat de door hemzelf teweeg gebrachte inkomensvermindering voor zijn rekening en risico dient te komen. Daarnaast heeft de man niet aannemelijk gemaakt dat hij vanwege psychische problemen, welke samenhangen met de echtscheiding tussen partijen, niet langer in staat is om voldoende inkomen te genereren. De ongunstige verhuizing van de man in 2011 naar een woonplaats waar minder banen voorhanden zijn, is een eigen keuze van de man geweest. Niet is duidelijk geworden wat de man daadwerkelijk onderneemt om weer in staat te zijn te werken, mocht er sprake zijn van psychische problemen, aldus de vrouw.
De man heeft de stellingen van de vrouw weersproken.
4.4. Het hof leest in de grieven van de vrouw in hoger beroep dat zij zich beroept op de herstelbaarheid en verwijtbaarheid van de inkomensvermindering aan de zijde van de man. Ingevolge vaste jurisprudentie (HR 23 januari 1998, NJ 1998,707) zal het hof beoordelen of de man redelijkerwijs in staat moet worden geacht zich opnieuw het oorspronkelijk inkomen te gaan verwerven en of dit ook van hem kan worden gevergd. Wordt deze vraag bevestigend beantwoord, dan behoort de inkomensvermindering bij de bepaling van de draagkracht buiten beschouwing blijven. Indien de inkomensdaling daarentegen onherstelbaar is, dan hangt van de omstandigheden van het geval af of de inkomensvermindering geheel of ten dele buiten beschouwing behoort te blijven. In het bijzonder moet dan worden bezien of de man uit hoofde van zijn onderhoudsplicht jegens [de minderjarige] zich met het oog op diens belangen had behoren te onthouden van de gedragingen die tot de inkomensvermindering hebben geleid.
4.5. Met betrekking tot de herstelbaarheid van de inkomensvermindering aan de zijde van de man overweegt het hof als volgt. Vast staat dat de man op 20 juli 2011 naar [a] is verhuisd, zodat het door hem in eerste aanleg overgelegde werkplan van het UWV van (ruim) na voormelde verhuizing dateert. Immers, voornoemd werkplan vermeldt dat de man sinds enige tijd woonachtig is in [a], dat hij nog de nasleep en spanningen ervaart van zijn echtscheiding, dat hij moeite heeft met concentreren en dat met hem is afgesproken dat hij zich richt op het door hem te volgen EVC-traject en voor onbepaalde tijd geen sollicitaties hoeft te verrichten. Ter zitting heeft de man medegedeeld dat hij therapie volgt, dat hij een EVC-certificaat wil behalen omdat hij geen papieren heeft en zijn arbeidskansen in de toekomst wil vergroten, maar dat dit nog niet is gelukt omdat hij zich nog steeds slecht kan concentreren en moe is en dat hij om dezelfde reden pas kort geleden enkele sollicitatiepogingen heeft ondernomen. Hoewel de man summiere stukken heeft overgelegd ter onderbouwing van zijn stellingen met betrekking tot zijn arbeidsongeschiktheid en psychische gesteldheid, is het hof op grond van hetgeen hiervoor is weergegeven en is overwogen, de ter zitting verkregen indruk en de huidige omstandigheden op de Nederlandse arbeidsmarkt van oordeel dat voldoende is komen vast te staan dat de inkomensvermindering van de man sinds 2009 niet, althans niet op korte termijn voor herstel vatbaar is. Het hof overweegt nog dat wat er ook zij van de juistheid van de stelling van de vrouw dat in de (directe) omgeving van [a] minder banen voorhanden zijn dan in de oude woonomgeving van de man, te weten [b], dit gelet op (de achtergrond van) de huidige arbeidsongeschiktheid van de man onvoldoende is om tot een ander oordeel te komen.
4.6. Ten aanzien van de verwijtbaarheid van de inkomensvermindering aan de zijde van de man overweegt het hof dat de man met ingang van mei 2009 tot mei 2011 een ziektewetuitkering heeft genoten en dat hij met ingang van mei 2011 een volledige WW-uitkering geniet. Zoals door de vrouw ter zitting is erkend, duidt toekenning van een onverkorte WW-uitkering behoudens uitzonderlijke gevallen erop dat geen sprake is van verwijtbaar verlies van een arbeidsbetrekking. Ter zitting heeft de man desgevraagd medegedeeld dat hij ziek uit dienst is gegaan, maar dat zijn dienstverband is beëindigd vanwege het faillissement van [naam bedrijf] in 2009. Het voorgaande in samenhang bezien met de inhoud van het reeds hiervoor onder 4.5. genoemde werkplan maakt dat naar het oordeel van het hof voldoende aannemelijk is geworden dat de man ter zake het verlies van zijn dienstverband geen verwijt treft.
4.7. Gelet op het voorgaande zal het hof bij het bepalen van de draagkracht van de man uitgaan van zijn huidige WW-uitkering en het overige onder 2.4. vermelde, voor zover daarvan hierna niet wordt afgeweken. Opgemerkt wordt dat de man in zijn draagkrachtberekening een onjuist bedrag aan uitkering heeft opgenomen, nu de WW-uitkering per vier weken in plaats van per maand wordt genoten en voorts dat rekening gehouden wordt met een vakantietoeslag van 5%. Gelet op de hierna vast te stellen ingangsdatum en de omstandigheid dat de vrouw zich blijkens haar hoger beroepschrift niet verzet tegen het door de man gestelde bedrag aan omgangskosten van € 123,- per maand, zal het hof daarvan uitgaan.
4.8. Op grond van de feiten en omstandigheden die hiervoor zijn vermeld en van hetgeen hiervoor is overwogen, is de man niet in staat een bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van [de minderjarige] te betalen.
4.9. Anders dan de rechtbank, ziet het hof aanleiding de door de man te betalen bijdrage voor [de minderjarige] op nihil te stellen met ingang van 21 november 2011, nu het inleidend verzoekschrift van de man op die datum is ingediend en voorts uit de stukken en het verhandelde ter zitting is gebleken dat de man tot 1 november 2011 aan zijn onderhoudsverplichting voor [de minderjarige] heeft voldaan.
4.10. Dit leidt tot de volgende beslissing.
5. Beslissing
Het hof:
vernietigt de beschikking waarvan beroep en opnieuw rechtdoende:
stelt, met dienovereenkomstige wijziging van de beschikking van de rechtbank Haarlem van 19 mei 2009, de door de man te betalen bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van [de minderjarige] met ingang van 21 november 2011 op nihil;
wijst af het in hoger beroep meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mr. A.V.T. de Bie, mr. W.J. van den Bergh en mr. J.G. Gräler in tegenwoordigheid van mr. C.M. van Harten als griffier, en in het openbaar uitgesproken op 18 december 2012.