ECLI:NL:GHAMS:2012:BZ0669

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
30 oktober 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200.101.654-01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek tot wijziging van eenhoofdig ouderlijk gezag na echtscheiding

In deze zaak gaat het om een verzoek tot wijziging van de beslissing omtrent het eenhoofdig ouderlijk gezag na de echtscheiding van partijen. De man is in hoger beroep gekomen van een beschikking van de rechtbank Alkmaar, waarin de vrouw alleen met het gezag over de kinderen is belast. De man verzoekt om gezamenlijk gezag, terwijl de vrouw de bestreden beschikking wenst te bekrachtigen. De rechtbank had eerder geoordeeld dat de man niet in staat zou zijn om de vrouw als gelijke te beschouwen in de uitoefening van het ouderschap, wat de samenwerking en communicatie tussen hen bemoeilijkt. De man stelt dat er sinds de echtscheiding gewijzigde omstandigheden zijn, onder andere dat hij feitelijk de zorg heeft over [minderjarige X].

Tijdens de zitting in hoger beroep is gebleken dat er nog steeds ernstige communicatieproblemen zijn tussen partijen. De gezinsvoogd heeft verklaard dat partijen nauwelijks overleg hebben over de opvoeding van de kinderen en dat zij niet in staat zijn om op een gelijkwaardig niveau met elkaar te communiceren. Het hof heeft overwogen of de omstandigheden sinds de echtscheiding zodanig zijn gewijzigd dat gezamenlijk gezag nu in het belang van de kinderen zou zijn.

Het hof concludeert dat, ondanks de feitelijke situatie waarin de kinderen bij de man verblijven, de communicatieproblemen en de strijd tussen partijen nog steeds aanzienlijk zijn. De hulpverlening heeft tot nu toe onvoldoende resultaat gehad en de kinderen bevinden zich in een loyaliteitsconflict. Het hof oordeelt dat er geen aanleiding is voor een raadsonderzoek en bekrachtigt de beschikking van de rechtbank, waarbij het verzoek van de man om gezamenlijk gezag wordt afgewezen.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM
Sector familierecht
Uitspraak: 30 oktober 2012
Zaaknummer: 200.101.654/01
Zaaknummer eerste aanleg: 103040 / FA RK 08-537
in de zaak in hoger beroep van:
[…],
wonende te […],
appellant,
advocaat: mr. M. van Espen te Hoorn,
tegen
[…],
wonende te […],
geïntimeerde,
advocaat: mr. F.W. Brugman te Zwaag,
1. Het geding in hoger beroep
1.1. Appellant en geïntimeerde worden hierna respectievelijk de man en de vrouw genoemd.
1.2. De man is op 7 februari 2012 in hoger beroep gekomen van een gedeelte van de beschikking van 9 november 2011 van de rechtbank Alkmaar (hierna: de rechtbank), met kenmerk 103040 / FA RK 08 537.
1.3. De vrouw heeft op 16 maart 2012 een verweerschrift ingediend.
1.4. De man heeft op 30 mei 2012 de stukken eerste aanleg ingediend.
1.5. De vrouw heeft op 3 september 2012 nadere stukken ingediend.
1.6. De zaak is op 12 september 2012 ter terechtzitting behandeld.
1.7. Ter terechtzitting zijn verschenen:
- de man, bijgestaan door zijn advocaat;
- de vrouw, bijgestaan door haar advocaat;
- de heer R. Klaverweide, vertegenwoordiger van de Raad voor de Kinderbescherming, regio Noord-Holland, locatie Alkmaar (hierna: de Raad);
- mevrouw V. Wolthuis (hierna: de gezinsvoogd) namens Stichting Bureau Jeugdzorg Noord Holland (hierna: BJZNH).
2. De feiten
2.1. Partijen zijn [in] 1999 gehuwd. Hun huwelijk is op 16 mei 2007 ontbonden door inschrijving van de echtscheidingsbeschikking van 5 april 2007 in de registers van de burgerlijke stand. Uit hun huwelijk zijn geboren [minderjarige X] [in] 2000 en [minderjarige Y] [in] 2001 (hierna ook gezamenlijk: de kinderen). Bij de echtscheidingsbeschikking is de vrouw alleen belast met het gezag over de kinderen.
2.2. Bij beschikking van de kinderrechter in de rechtbank Alkmaar van 18 februari 2011 is machtiging verleend tot uithuisplaatsing van [minderjarige X] gedurende dag en nacht bij de man, welke machtiging laatstelijk is verlengd tot 11 november 2012. [minderjarige Y] verblijft bij de vrouw.
De kinderen zijn beiden onder toezicht gesteld, welke ondertoezichtstelling laatstelijk is verlengd tot 11 november 2012.
3. Het geschil in hoger beroep
3.1. De man heeft op 28 juni 2008 de rechtbank onder meer verzocht hem alleen met het gezag over de kinderen te belasten. Bij (aanvullend) proces verbaal van 1 december 2008 heeft de rechtbank de Raad gelast (mede) onderzoek te verrichten naar de vraag of dit in het belang is van de kinderen. De Raad heeft hieromtrent op 29 september 2009 rapport uitgebracht en de rechtbank geadviseerd dat verzoek af te wijzen.
3.2. Vervolgens heeft de man zijn verzoek gewijzigd in die zin dat hij thans verzoekt om hem gezamenlijk met de vrouw met het gezag over de kinderen te belasten. Bij de bestreden beschikking is dat verzoek afgewezen.
Voorts is bij de bestreden beschikking, voor zover thans van belang, bepaald dat de omgang tussen de vrouw en [minderjarige X] zal worden geregeld in onderling overleg tussen [minderjarige X] en zijn ouders, met ondersteuning van de gezinsvoogd, alsmede bepaald dat de omgang tussen de man en [minderjarige Y] zal plaatsvinden eenmaal per veertien dagen een weekeinde en iedere woensdagmiddag, met ondersteuning van de gezinsvoogd.
3.3. De man verzoekt, met vernietiging van de bestreden beschikking in zoverre, zijn hiervoor onder 3.2 vermelde verzoek om gezamenlijk gezag alsnog toe te wijzen.
3.4. De vrouw verzoekt de bestreden beschikking te bekrachtigen.
4. Beoordeling van het hoger beroep
4.1. Ingevolge het bepaalde in artikel 1:253o Burgerlijk Wetboek kunnen beslissingen waarbij een ouder alleen met het gezag is belast op verzoek van de ouders of één van hen door de rechter worden gewijzigd op grond dat nadien de omstandigheden zijn gewijzigd, of dat bij het nemen van de beslissing van onjuiste of onvolledige gegevens is uitgegaan.
4.2. Het oordeel van de rechtbank komt erop neer dat het verzoek om gezamenlijk gezag wordt afgewezen omdat de rechtbank verwacht dat de man niet in staat zal zijn de vrouw als zijn gelijke te beschouwen in de uitoefening van het ouderschap en omdat (mede daardoor) de samenwerking en communicatie tussen partijen in zaken betreffende de kinderen (nog steeds) zeer moeilijk verloopt. Een verhouding waarbij de vrouw het formele gezag uitoefent, acht de rechtbank het meest in het belang van de kinderen.
De man komt op tegen dit oordeel. Hij voert aan dat hij, gezien het feit dat hij thans feitelijk de zorg heeft over [minderjarige X], beslissingen moet kunnen nemen die in diens belang zijn. Voorts stelt hij dat het uitgangspunt is dat beide ouders het gezag hebben over de kinderen en dat hij in de mogelijkheid dient te verkeren om in noodsituaties de juiste beslissingen ten aanzien van de kinderen te nemen. Volgens de man hebben partijen vooruitgang geboekt in het verbeteren van hun onderlinge communicatie. Zij krijgen hulpverlening in de vorm van intensieve thuisbegeleiding en zij volgen systeemtherapie.
De vrouw heeft deze stellingen betwist. Zij heeft in dit verband gesteld dat geen sprake is van gewijzigde omstandigheden als bedoeld in artikel 1:253o BW, omdat de communicatie tussen partijen nog steeds zeer moeizaam verloopt. Voorts is er volgens de vrouw weinig tot geen wederzijds vertrouwen en respect tussen partijen en is de man onvoldoende in staat om in het belang van de kinderen te handelen en beslissingen te nemen. Partijen zijn niet in staat om gezamenlijk beslissingen te nemen ten aanzien van de kinderen en de kinderen bevinden zich al geruime tijd in een loyaliteitsconflict, aldus de vrouw.
4.3. De Raad heeft zich ter zitting in hoger beroep onthouden van het geven van een advies omtrent het gezag, doch het hof in overweging gegeven een raadsonderzoek te gelasten.
4.4. Aan het hof ligt ter beoordeling voor of sinds de echtscheidingsbeschikking de omstandigheden zodanig zijn gewijzigd, dat de beslissing omtrent het eenhoofdig gezag thans niet langer aan de wettelijke maatstaven voldoet.
Het uitgangspunt van de wetgever is dat het in het belang van het kind is dat na echtscheiding het gezag gezamenlijk door de ouders uitgeoefend blijft worden en dat slechts in uitzonderingsgevallen kan worden aangenomen dat het belang van het kind vereist dat een van de ouders met het gezag wordt belast. Nu sprake is van gewijzigde omstandigheden – te weten (in ieder geval) het feit dat [minderjarige X] thans bij de man verblijft – dient te worden beoordeeld of er nog steeds een onaanvaardbaar risico is dat de kinderen bij toekenning van gezamenlijk gezag klem of verloren zullen raken tussen de ouders en niet te verwachten is dat hierin binnen afzienbare tijd voldoende verbetering zal komen.
Het enkele feit dat [minderjarige X] thans bij de man verblijft, is in de omstandigheden van dit geval onvoldoende om tot het oordeel te komen dat de ouders gezamenlijk gezag over de kinderen dienen te hebben. Daarbij acht het hof het volgende van belang. De feitelijke situatie tussen partijen is dat zij heel dicht bij elkaar wonen, waardoor de kinderen op eenvoudige wijze van het huis van de ene ouder naar dat van de ander kunnen gaan. [minderjarige X] wordt door de week vaak overdag door de vrouw opgevangen als de man nog aan het werk is. [minderjarige Y] komt geregeld bij de man over de vloer. Een en ander neemt evenwel niet weg dat sprake is van ernstige communicatieproblemen, waarop het hof hierna zal ingaan.
Ter zitting in hoger beroep hebben partijen beiden te kennen gegeven dat er ook thans nog nauwelijks overleg plaatsvindt over de opvoeding van de kinderen en over situaties die zich rond de kinderen voordoen. Voorts heeft de gezinsvoogd ter zitting verklaard dat partijen uitsluitend bij Parlan met elkaar communiceren, dat zij nog steeds niet in staat zijn om op een gelijkwaardig niveau en respectvol met elkaar te communiceren en dat zij nog steeds niet met elkaar kunnen samenwerken. Partijen komen volgens de gezinsvoogd moeilijk tot afspraken en deze afspraken worden vervolgens niet (geheel) nagekomen.
Gelet op de stukken in het dossier en het verhandelde ter zitting in hoger beroep is het hof van oordeel dat er nog steeds veel strijd bestaat tussen partijen en dat er nauwelijks communicatie en overleg tussen hen plaatsvindt. De hulpverlening die onder meer is ingezet om de communicatie tussen partijen te verbeteren heeft tot op heden onvoldoende resultaat gehad. Parlan heeft de intensieve gezinsbegeleiding beëindigd, omdat gedurende de hulpverlening is gebleken dat het voor partijen een te grote opgave was om zich aan de twee gezamenlijk gemaakte omgangsafspraken te houden, en heeft therapeutische gezinsbegeleiding geadviseerd.
Volgens het door de vrouw in het geding gebrachte eindevaluatieverslag van Parlan bevinden de kinderen, met name [minderjarige Y], zich in een loyaliteitsconflict. [minderjarige Y] is volgens de gezinsbegeleiders erg beïnvloedbaar en weet te weinig wat ze zelf wel of niet wil. Ook op school zijn er zorgen over [minderjarige Y], hetgeen de man ter zitting in hoger beroep heeft bevestigd. Hoewel [minderjarige X] het thans goed doet op school, hij minder afhankelijk gedrag vertoont en de relatie tussen hem en zijn moeder is verbeterd, bestaat er volgens voormeld verslag bij [minderjarige X] veel frustratie en kan hij nog steeds agressief gedrag vertonen. Voorts heeft de man ter zitting in hoger beroep verklaard dat er tussen de kinderen onderling veel jaloezie bestaat, hetgeen ruzie en agressie tot gevolg heeft.
Onder voormelde omstandigheden acht het hof niet aannemelijk geworden dat de omstandigheden dusdanig zijn gewijzigd, dat partijen thans in staat zijn tot een behoorlijke gezamenlijke gezagsuitoefening, in die zin dat zij in staat zijn beslissingen van enig belang over de kinderen in gezamenlijk overleg te nemen en onderling afspraken te maken over situaties die zich rond de kinderen voordoen, zodanig dat de kinderen niet klem of verloren raken tussen hun ouders. Gelet op het vorenstaande ziet het hof, anders dan de Raad en de man, geen aanleiding voor een raadsonderzoek.
4.5. Dit leidt tot de volgende beslissing.
5. Beslissing
Het hof:
bekrachtigt de beschikking waarvan beroep voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen;
wijst af het in hoger beroep meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mrs. A. van Haeringen, C.A. Joustra en A.A. van Berge in tegenwoordigheid van mr. J.H.M. Kessels als griffier, en in het openbaar uitgesproken op 30 oktober 2012.