4.4. Aan het hof ligt ter beoordeling voor of sinds de echtscheidingsbeschikking de omstandigheden zodanig zijn gewijzigd, dat de beslissing omtrent het eenhoofdig gezag thans niet langer aan de wettelijke maatstaven voldoet.
Het uitgangspunt van de wetgever is dat het in het belang van het kind is dat na echtscheiding het gezag gezamenlijk door de ouders uitgeoefend blijft worden en dat slechts in uitzonderingsgevallen kan worden aangenomen dat het belang van het kind vereist dat een van de ouders met het gezag wordt belast. Nu sprake is van gewijzigde omstandigheden – te weten (in ieder geval) het feit dat [minderjarige X] thans bij de man verblijft – dient te worden beoordeeld of er nog steeds een onaanvaardbaar risico is dat de kinderen bij toekenning van gezamenlijk gezag klem of verloren zullen raken tussen de ouders en niet te verwachten is dat hierin binnen afzienbare tijd voldoende verbetering zal komen.
Het enkele feit dat [minderjarige X] thans bij de man verblijft, is in de omstandigheden van dit geval onvoldoende om tot het oordeel te komen dat de ouders gezamenlijk gezag over de kinderen dienen te hebben. Daarbij acht het hof het volgende van belang. De feitelijke situatie tussen partijen is dat zij heel dicht bij elkaar wonen, waardoor de kinderen op eenvoudige wijze van het huis van de ene ouder naar dat van de ander kunnen gaan. [minderjarige X] wordt door de week vaak overdag door de vrouw opgevangen als de man nog aan het werk is. [minderjarige Y] komt geregeld bij de man over de vloer. Een en ander neemt evenwel niet weg dat sprake is van ernstige communicatieproblemen, waarop het hof hierna zal ingaan.
Ter zitting in hoger beroep hebben partijen beiden te kennen gegeven dat er ook thans nog nauwelijks overleg plaatsvindt over de opvoeding van de kinderen en over situaties die zich rond de kinderen voordoen. Voorts heeft de gezinsvoogd ter zitting verklaard dat partijen uitsluitend bij Parlan met elkaar communiceren, dat zij nog steeds niet in staat zijn om op een gelijkwaardig niveau en respectvol met elkaar te communiceren en dat zij nog steeds niet met elkaar kunnen samenwerken. Partijen komen volgens de gezinsvoogd moeilijk tot afspraken en deze afspraken worden vervolgens niet (geheel) nagekomen.
Gelet op de stukken in het dossier en het verhandelde ter zitting in hoger beroep is het hof van oordeel dat er nog steeds veel strijd bestaat tussen partijen en dat er nauwelijks communicatie en overleg tussen hen plaatsvindt. De hulpverlening die onder meer is ingezet om de communicatie tussen partijen te verbeteren heeft tot op heden onvoldoende resultaat gehad. Parlan heeft de intensieve gezinsbegeleiding beëindigd, omdat gedurende de hulpverlening is gebleken dat het voor partijen een te grote opgave was om zich aan de twee gezamenlijk gemaakte omgangsafspraken te houden, en heeft therapeutische gezinsbegeleiding geadviseerd.
Volgens het door de vrouw in het geding gebrachte eindevaluatieverslag van Parlan bevinden de kinderen, met name [minderjarige Y], zich in een loyaliteitsconflict. [minderjarige Y] is volgens de gezinsbegeleiders erg beïnvloedbaar en weet te weinig wat ze zelf wel of niet wil. Ook op school zijn er zorgen over [minderjarige Y], hetgeen de man ter zitting in hoger beroep heeft bevestigd. Hoewel [minderjarige X] het thans goed doet op school, hij minder afhankelijk gedrag vertoont en de relatie tussen hem en zijn moeder is verbeterd, bestaat er volgens voormeld verslag bij [minderjarige X] veel frustratie en kan hij nog steeds agressief gedrag vertonen. Voorts heeft de man ter zitting in hoger beroep verklaard dat er tussen de kinderen onderling veel jaloezie bestaat, hetgeen ruzie en agressie tot gevolg heeft.
Onder voormelde omstandigheden acht het hof niet aannemelijk geworden dat de omstandigheden dusdanig zijn gewijzigd, dat partijen thans in staat zijn tot een behoorlijke gezamenlijke gezagsuitoefening, in die zin dat zij in staat zijn beslissingen van enig belang over de kinderen in gezamenlijk overleg te nemen en onderling afspraken te maken over situaties die zich rond de kinderen voordoen, zodanig dat de kinderen niet klem of verloren raken tussen hun ouders. Gelet op het vorenstaande ziet het hof, anders dan de Raad en de man, geen aanleiding voor een raadsonderzoek.