ECLI:NL:GHAMS:2012:BZ0633

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
2 oktober 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200.105.957/01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toepasselijkheid van het recht van Virginia op het huwelijksvermogensregime en pensioenverevening

In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 2 oktober 2012 uitspraak gedaan in hoger beroep over de toepasselijkheid van het huwelijksvermogensregime van partijen, die beiden Amerikaans burger zijn en in 2003 in Amsterdam zijn gehuwd. De appellant, [X], verzocht het hof te verklaren dat het huwelijksvermogensregime wordt beheerst door het recht van Virginia (VS) en dat er geen pensioenverevening zal plaatsvinden ingevolge de Wet verevening pensioenrechten bij scheiding (WVP). De rechtbank had eerder geoordeeld dat het Nederlands recht van toepassing was, omdat partijen hun eerste huwelijksdomicilie in Nederland zouden hebben gevestigd. Het hof oordeelde echter dat [Y] zijn belangen altijd in Virginia heeft gehad, ondanks zijn inschrijving in de gemeentelijke basisadministratie in Nederland. Hierdoor concludeerde het hof dat het recht van Virginia van toepassing is op het huwelijksvermogensregime.

Daarnaast oordeelde het hof dat de WVP niet van toepassing is, omdat partijen uitdrukkelijk hebben afgezien van pensioenverevening in een ondertekende overeenkomst. Het hof vernietigde de eerdere beschikking van de rechtbank en verklaarde dat het huwelijksvermogensregime wordt beheerst door het recht van Virginia, en dat er geen pensioenverevening zal plaatsvinden. De beslissing benadrukt het belang van de rechtskeuze en de gevolgen van internationale huwelijksvermogensregimes.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM
Sector familierecht
Uitspraak: 2 oktober 2012
Zaaknummer: 200.105.957/01
Zaaknummer eerste aanleg: 505357 / FA RK 11-9959
in de zaak in hoger beroep van:
[…],
wonende te […],
appellant,
advocaat: mr. E.P. van der Ree te Schoorl,
tegen
[…],
wonende te […],
geïntimeerde,
advocaat: mr. O.I.M. Ydema te Amsterdam.
1. Het geding in hoger beroep
1.1. Partijen worden hierna respectievelijk [X] en [Y] genoemd.
1.2. [X] is op 26 april 2012 in hoger beroep gekomen van een gedeelte van de beschikking van 21 maart 2012 van de rechtbank Amsterdam, met kenmerk 505357 / FA RK 11-9959.
1.3. [Y] heeft op 30 mei 2012 een verweerschrift ingediend, waarin hij zich heeft gerefereerd aan het oordeel van het hof. In verband daarmee is een behandeling ter terechtzitting achterwege gebleven.
2. De feiten
Partijen zijn gehuwd te Amsterdam [in] 2003. Bij voornoemde, in zoverre niet-bestreden, beschikking van 21 maart 2012 is tussen partijen de echtscheiding uitgesproken. Partijen zijn beiden Amerikaans burger en waren dat ook ten tijde van de huwelijkssluiting.
3. Het geschil in hoger beroep
3.1. Bij de bestreden beschikking is, voor zover thans van belang, afgewezen het verzoek van [X] te bepalen dat het huwelijksvermogensrecht van de Amerikaanse staat Virginia op het huwelijksvermogensregime van partijen van toepassing is, te bepalen dat er geen pensioenverevening zal plaatsvinden nu de Wet Verevening Pensioenrechten (WVP) niet van toepassing is, en te bepalen dat partijen afstand doen van het door de ander opgebouwde ouderdomspensioen en (bijzonder) nabestaandenpensioen.
3.2. [X] verzoekt, met vernietiging van de bestreden beschikking in zoverre, alsnog, naar het hof begrijpt, voor recht te verklaren dat het huwelijksvermogensregime waaronder partijen zijn gehuwd wordt beheerst door het recht van Virginia (VS), dat er geen pensioenverevening ingevolge de WVP zal plaatsvinden en dat beide partijen afstand doen van het door de ander opgebouwde ouderdoms- en (bijzonder) partnerpensioen.
3.3. [Y] refereert zich aan het oordeel van het hof.
4. Beoordeling van het hoger beroep
4.1. Partijen zijn [in] 2003 gehuwd. Hun huwelijksvermogensregime wordt derhalve beheerst door het recht dat wordt aangewezen door het Haags Huwelijksvermogensverdrag 1978 (Trb. 1988, 130; hierna: het Verdrag).
4.2. In de bestreden beschikking heeft de rechtbank, op grond van overgelegde uittreksels uit de gemeentelijke basisadministratie (GBA) met betrekking tot partijen, overwogen dat [X] zich in 1995 in Nederland heeft gevestigd en [Y] in 2002. Op grond daarvan heeft de rechtbank vastgesteld dat partijen hun eerste huwelijksdomicilie in Nederland hebben gevestigd en heeft zij, met toepassing van artikel 4 lid 1 van het Verdrag, geconcludeerd dat op hun huwelijksvermogensregime Nederlands recht van toepassing is. Daartegen keert [X] zich met zijn eerste grief. Volgens [X] heeft [Y] nooit in Nederland gewoond, maar heeft deze na het aangaan van het huwelijk steeds in [a], Virginia gewoond. Na het aangaan van het huwelijk heeft [X] ongeveer de helft van de tijd in [a] en, vanwege werkzaamheden in Nederland, de andere helft in [b] gewoond. Op grond van artikel 4 lid 1 dan wel 4 lid 2, aanhef en onder 3 van het Verdrag had de rechtbank derhalve moeten oordelen dat het recht van de staat Virginia van toepassing is op het huwelijksvermogensregime van partijen, aldus [X].
4.3. Het hof oordeelt als volgt. Partijen hebben vóór of tijdens hun huwelijk geen rechtskeuze uitgebracht met betrekking tot het toepasselijke huwelijksvermogensregime. Ingevolge artikel 4 lid 1 van het Verdrag wordt hun huwelijksvermogensregime beheerst door het interne recht van de Staat op welks grondgebied zij hun eerste gewone verblijfplaats vestigen. Volgens vaste rechtspraak moet onder gewone verblijfplaats worden verstaan de plaats waar de betrokkene het permanente centrum van zijn belangen heeft gevestigd met de bedoeling daaraan een vast karakter te verlenen. Bij de vaststelling van de gewone verblijfplaats moet rekening worden gehouden met de feitelijke omstandigheden die daarvoor bepalend zijn.
Naar het oordeel van het hof is in hoger beroep voldoende vast komen te staan dat [Y], in weerwil van zijn inschrijving in de gemeentelijke basisadministratie van [b], het centrum van zijn belangen steeds in [a], Virginia heeft gehouden. Er kan dus niet worden geconcludeerd dat partijen hun eerste huwelijksdomicilie in Nederland hebben gevestigd.
Waar [X] in de periode na de huwelijkssluiting zijn gewone verblijfplaats had, in Virginia of in Nederland, valt op grond van de stellingen van partijen en de overgelegde stukken niet te beoordelen. Er kan dus niet worden vastgesteld of partijen na de huwelijkssluiting hun eerste huwelijksdomicilie in Virginia hebben gevestigd, of dat zij geen huwelijksdomicilie hebben gevestigd. Dit kan echter om navolgende redenen in het midden blijven.
Indien ervan uit moet worden gegaan dat ook [X] na de huwelijkssluiting gewone verblijfplaats in Virginia had, is op grond van artikel 17 in verbinding met artikel 4 lid 1 van het Verdrag van toepassing het recht van de staat Virginia. Indien echter ervan moet worden uitgegaan dat [X]s gewone verblijfplaats na de huwelijkssluiting in Nederland lag, geldt het volgende. De Verenigde Staten is een zogenaamd domicilieland en is geen partij bij het Verdrag. Dit betekent dat de regels van artikel 4 lid 2, aanhef en onder 1. en 2. van het Verdrag niet van toepassing zijn. Vast staat voorts dat [X]s laatste gewone verblijfplaats in de Verenigde Staten was gelegen in Virginia. Op grond van artikel 16 lid 2 in verbinding met artikel 4 lid 2, aanhef en onder 3. van het Verdrag is dan van toepassing het recht van de staat Virginia.
De conclusie is derhalve dat het recht van de staat Virginia op het huwelijksvermogensregime van partijen van toepassing is. De grief slaagt.
4.4. De rechtbank heeft voorts afgewezen het verzoek van [X] te bepalen dat er geen pensioenverevening zal plaatsvinden nu de Wet Verevening Pensioenrechten (WVP) niet van toepassing is, en te bepalen dat partijen afstand doen van het door de ander opgebouwde ouderdomspensioen en (bijzonder) nabestaandenpensioen. Daarbij overwoog de rechtbank dat gesteld noch gebleken is dat de toepasselijkheid van de WVP is uitgesloten op de door die wet voorgeschreven wijze. Daartegen richt zich de tweede grief.
4.5. Het hof overweegt als volgt. Nu op het huwelijksvermogensregime van partijen het recht van Virginia van toepassing is, geldt ingevolge artikel 10:51 van het Burgerlijk Wetboek dat de vraag of tussen partijen verevening van pensioenrechten moet plaatsvinden eveneens wordt beheerst door het recht van Virginia, behoudens dat artikel 1 lid 7 WVP van toepassing blijft. Dit laatste betekent dat, ongeacht het recht dat het huwelijksvermogensregime beheerst, de WVP van toepassing is waar het gaat om de verevening van pensioenrechten opgebouwd krachtens een pensioenregeling als bedoeld in artikel 1, leden 4 tot en met 6 WVP, dat wil zeggen pensioenrechten opgebouwd ingevolge een Nederlandse pensioenregeling.
4.6. Ten aanzien van [Y] geldt dat gesteld noch gebleken is dat hij pensioenrechten heeft opgebouwd krachtens een Nederlandse pensioenregeling. Of en in hoeverre zijn pensioen moet worden verevend, moet worden beoordeeld naar het recht van de staat Virginia.
4.7. Voor zover [X] gedurende het huwelijk krachtens een niet-Nederlandse pensioenverzekering pensioenrechten heeft opgebouwd, geldt hetzelfde als hiervoor overwogen ten aanzien van [Y].
Ten aanzien van door [X] krachtens een Nederlandse pensioenverzekering opgebouwde rechten geldt het volgende. Ingevolge artikel 2 lid 1 WVP kunnen partijen de toepasselijkheid van de WVP uitsluiten bij een bij geschrift gesloten overeenkomst met het oog op de scheiding. [X] stelt dat partijen uitdrukkelijk hebben afgezien van verevening. Hij wijst op een met het oog op de echtscheidingsprocedure door partijen op 12 augustus 2011 respectievelijk 9 september 2011 ondertekende “Property settlement agreement for Dutch litigation”. Artikel 11 daarvan luidt:
“11. WAIVER OF RETIREMENT PLANS
Any and all 401 (k) assets, thrift savings plans, IRA’s, pension, retirement, employee stock ownership, profit sharing plans, annuities or the like that either Party may have shall be the sole and separate property of said Party, there being no such joint plans between the Parties. The Parties shall own, and have and enjoy independently of any claim or right of the other Party, all of the aforementioned accounts which are now owned or held in the name of, or which hereafter belong or go to either, with the full power of the designated owner to dispose of the same as fully and effectually in all respects and for all purposes as if he had never been married to the other.”
Mede gelet op het feit dat [Y] daartegen geen verweer heeft gevoerd, merkt het hof deze bepaling aan als een uitsluiting van de WVP als bedoeld in artikel 2 lid 1 WVP.
4.8. Uit het bovenstaande volgt dat de WVP niet van toepassing is. Ook de tweede grief slaagt en het desbetreffende verzoek van [X] zal worden toegewezen. Niettemin kan het in hoger beroep ten aanzien van de pensioenen verzochte niet geheel worden toegewezen. [X] verzoekt niet alleen voor recht te verklaren dat de WVP niet van toepassing is, maar ook dat partijen beide afstand doen van het door de ander opgebouwde ouderdoms- en (bijzonder) partnerpensioen. De vraag of zij daarvan afstand kunnen doen wordt echter, voor zover het gaat om krachtens niet-Nederlandse regelingen opgebouwde pensioenen, beheerst door het recht van Virginia. Over de inhoud daarvan hebben partijen niets gesteld, evenmin als over het belang dat de Nederlandse rechter over die pensioenrechten een uitspraak doet. Daarbij wijst het hof erop dat tussen de Verenigde Staten en Nederland geen verdrag bestaat dat de erkenning en tenuitvoerlegging regelt van rechterlijke beslissingen op het gebied van het huwelijksvermogensrecht.
4.9. Dit leidt tot de volgende beslissing.
5. Beslissing
Het hof:
vernietigt de beschikking waarvan beroep, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen, en opnieuw rechtdoende:
verklaart voor recht dat het huwelijksvermogensregime waaronder partijen zijn gehuwd wordt beheerst door het recht van Virginia (Verenigde Staten van Amerika);
verklaart voor recht dat tussen partijen geen pensioenverevening ingevolge de Wet verevening pensioenrechten (Wet van 28 april 1994, Stb. 342) zal plaatsvinden;
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mr. W.J. van den Bergh, mr. A.V.T. de Bie en mr. J.A. van Keulen in tegenwoordigheid van mr. T. Mekkelholt als griffier, en in het openbaar uitgesproken op 2 oktober 2012 door de oudste raadsheer.