Uitspraak: 18 september 2012
Zaaknummers: 200.102.078/01 en /02
Zaaknummer eerste aanleg: 181882/FA RK 11-1799 en 184612/FA RK 11-2854
in de zaak met zaaknummer 200.102.078/01 in hoger beroep van:
[…],
wonende te […],
appellante,
advocaat: mr. S. Ben Ahmed te Rotterdam,
[…],
wonende te […],
geïntimeerde,
advocaat: mr. P.J. van den Broeke te Haarlem,
en in de zaak met zaaknummer 200.102.078/02 van:
[…],
wonende te […],
verzoekster,
advocaat: mr. S. Ben Ahmed te Rotterdam,
[…],
wonende te […],
verweerder,
advocaat: mr. P.J. van den Broeke te Haarlem.
1. Het geding in hoger beroep
1.1. Appellante tevens verzoekster, en geïntimeerde tevens verweerder, worden hierna respectievelijk de vrouw en de man genoemd.
1.2. De vrouw is op 15 februari 2012 in hoger beroep gekomen (zaaknummer 200.102.078/01) van een gedeelte van de beschikking van 15 november 2011 van de rechtbank Haarlem, met zaaknummers 181882/FA RK 11-1799 en 184612/FA RK 11-2854.
1.3. De man heeft op 5 april 2012 een verweerschrift, met producties, ingediend.
1.4. De vrouw heeft op 27 maart 2012 daarnaast (zaaknummer 200.102.078/02) een incidenteel verzoek ingediend.
1.5. De man heeft op 2 mei 2012 in de zaak nummer 200.102.078/01 een nader stuk ingediend.
1.6. Beide zaken zijn op 4 juni 2012 gelijktijdig ter terechtzitting behandeld.
1.7. Ter terechtzitting zijn verschenen:
- de vrouw, bijgestaan door haar advocaat;
- de man, bijgestaan door zijn advocaat.
2.1. Op 11 september 2010 is overleden mevrouw [X]. De vrouw is voor eenzesde gedeelte gerechtigde tot de nalatenschap. De vrouw heeft de nalatenschap zuiver aanvaard. Haar erfdeel bedraagt € 32.072,27 na inhouding van successierecht. Dit bedrag staat in depot bij de notaris.
2.2. Bij vonnis van de rechtbank Haarlem van 14 september 2010 is ten aanzien van de man de toepassing van de schuldsaneringsregeling uitgesproken met benoeming van mr. S.N. van der Wal tot bewindvoerder. Bij de bewindvoerder zijn ter verificatie ingediend en erkend concurrente schulden tot een bedrag van € 34.742,12 en preferente schulden tot een bedrag van € 765,-.
2.3. Partijen zijn [in] 2010 gehuwd. Tussen is hen van rechtswege een gemeenschap van goederen ontstaan. Het huwelijk is op 3 januari 2012 ontbonden door inschrijving van de bestreden beschikking in de registers van de burgerlijke stand.
2.4. Op 21 februari 2011 heeft de vrouw een verklaring opgesteld en ondertekend inhoudende dat bewindvoerder werd gemachtigd over haar erfdeel te beschikken teneinde daaruit de schulden van de man af te lossen.
3. Het geschil in hoger beroep
3.1. Bij de bestreden beschikking is, voor zover thans van belang, de verdeling van de huwelijksgoederengemeenschap vastgesteld zoals in die beschikking is overwogen onder 3.2 en 3.3.
3.2. In de hoofdzaak met nummer 200.102.078/01 komt de vrouw hiertegen op. Zij verzoekt in dat kader, met vernietiging van de bestreden beschikking in zoverre, te bepalen dat:
primair:
- de schulden op naam van de man aan hem worden toegedeeld;
- de schulden op naam van de vrouw aan haar worden toegedeeld;
- de nalatenschap van [X] volledig aan de vrouw wordt toegedeeld,
subsidiair:
- de schulden op naam van de vrouw bij helfte tussen partijen worden verdeeld.
3.3. In het incident, met nummer 200.102.078/02, verzoekt de vrouw primair de werking van de uitvoerbaarheid bij voorraad van de bestreden beschikking te schorsen totdat op het onderhavige hoger beroep zal zijn beslist, subsidiair, indien de man overgaat tot tenuitvoerlegging van de bestreden beschikking, te bepalen dat de man door middel van een af te geven bankgarantie ten genoegen van de vrouw zekerheid zal stellen tot een bedrag van € 32.072,27, voordat door het hof zal zijn beslist uiterlijk op de dag voordat executie plaatsvindt.
3.4. De man verzoekt in de hoofdzaak de bestreden beschikking te bekrachtigen en de vrouw te veroordelen, uitvoerbaar bij voorraad, in de kosten van de procedure in beide instanties, en, zo begrijpt het hof, in het incident de verzoeken af te wijzen, .
4.1. De grieven van de vrouw stellen de volgende geschilpunten aan de orde.
Met grief I (eerste onderdeel) komt de vrouw op tegen de beslissing van de rechtbank dat partijen ieder voor de helft draagplichtig zijn voor de gemeenschapsschulden.
Grief I (tweede onderdeel) en grief II zijn gericht tegen de beslissing dat aan ieder van partijen de helft toekomt van het (nog uit te keren) erfdeel van de vrouw uit de nalatenschap van [X] en voorts dat de notaris het gehele erfdeel zal uitkeren aan de bewindvoerder van de man teneinde daaruit de schulden van de man te betalen.
Met grief III stelt de vrouw aan de orde dat niet alle in de gemeenschap gevallen schulden van de vrouw in aanmerking zijn genomen bij de verdeling van de huwelijksgemeenschap.
4.2. De omstandigheid dat de schulden van de man dateren van voor het huwelijk vormt onvoldoende grond om aan te nemen dat deze schulden op bijzondere wijze aan de man zijn verknocht. De vrouw heeft niet aangevoerd dat de schulden zijn gemaakt in verband met goederen van de man die buiten de gemeenschap zijn gebleven. De schulden van de man zijn derhalve op grond van artikel 1:94 lid 5 BW aan te merken als gemeenschapsschulden.
4.3. In gevolge artikel 1:100 BW zijn partijen na ontbinding ieder in beginsel voor de helft draagplichtig voor de gemeenschapsschulden. Volgens de vrouw verzetten de eisen van redelijkheid en billijkheid zich tegen deze verdeling van de draagplicht, gelet op de volgende omstandigheden:
- het huwelijk heeft kort geduurd en partijen hebben slechts zeven maanden samengewoond;
- de vrouw heeft tijdens deze periode tweemaal in een blijf-van-mijn-lijfhuis verbleven na huiselijk geweld door de man;
- de man heeft de vrouw gedurende het huwelijk stelselmatig mishandeld;
- partijen hebben slechts de inboedel gemeenschappelijk gehad;
- er is geen sprake geweest van financiële verstrengeling.
Het hof overweegt hieromtrent als volgt.
De man heeft betwist dat er tijdens het huwelijk sprake is geweest van stelselmatige mishandeling. Uit de stukken komt het beeld naar voren van een zeer problematische relatie, in verband met de ‘borderline’ stoornis van de vrouw en de persoonlijke problematiek van de man (verslaving en depressies). De omstandigheid dat de relatieproblematiek medio april 2011 heeft geleid tot een escalatie en dat de man strafrechtelijk is vervolgd voor de toen (op 17 april 2011) plaatsgevonden mishandeling van de vrouw noopt echter niet zonder meer tot een afwijking van de bovenomschreven hoofdregel. Hierbij wordt in aanmerking genomen dat de man heeft betwist dat er sprake is geweest van intimidatie van de vrouw in de vorm van stelselmatige mishandeling en dat de vrouw dit verder onvoldoende aannemelijk heeft gemaakt. Ook de overige door de vrouw aangevoerde omstandigheden (zoals de korte duur van het huwelijk, het ontbreken van financiële verstrengeling) zijn daarvoor ontoereikend. Grief 1 faalt in zoverre.
4.4. De nalatenschap van [X] is opengevallen op 11 september 2010. Op grond van het bepaalde in artikel 1:94 lid 2 BW is het erfdeel van de vrouw in de goederengemeenschap gevallen, nu geen testament was opgemaakt (en dus ook geen uitsluitingsclausule was gemaakt). Uit artikel 63 Fw (dat in artikel 313 Fw van toepassing is verklaard op de schuldsaneringsregeling) volgt dat de werking van de schuldsanering alle goederen omvat die in de gemeenschap vallen en dat de bewindvoerder zich ten behoeve van alle schuldeisers op die goederen kan verhalen. De afwikkeling van de boedel in het kader van de schuldsanering betreft de gehele gemeenschap van goederen. De bewindvoerder kan het erfdeel van de vrouw op grond van artikel 63 Fw opeisen, ook zonder een beroep te doen op de door de vrouw ondertekende machtiging. Aan de stellingen van de vrouw dat deze machtiging onder invloed van een wilsgebrek tot stand is gekomen, komt het hof dan ook niet toe. Grief 1 faalt ook in zoverre, evenals grief 2.
4.5. Volgens de vrouw zijn de volgende schulden niet in aanmerking genomen, terwijl zij wel in de gemeenschap zijn gevallen:
- aan Sociale Zaken en Werkgelegenheid van de Gemeente Rotterdam ter zake bijzondere bijstand herinrichtingskosten;
- aan de Belastingdienst, terugvordering huurtoeslag 2009;
- aan de Belastingdienst, terugvordering zorgtoeslag 2009;
- aan Ebbers meubelen d.d. 28 juni 2011 tot in totaal € 9.132,-.
Het hof overweegt hieromtrent als volgt.
4.6. Het hof stelt voorop dat de rechtbank niet is overgegaan tot verdeling van de gemeenschapsschulden. De rechtbank heeft – naar aanleiding van de desbetreffende verzoeken van de man – geoordeeld dat het erfdeel van de vrouw dient te worden aangewend voor de betaling van de (gemeenschaps)schulden en dat het erfdeel daartoe door de notaris rechtstreeks dient te worden overgemaakt aan de bewindvoerder. Voor het overige overweegt de rechtbank ten aanzien van de (gemeenschaps)schulden slechts dat ieder van partijen de helft van deze schulden dient te dragen. Ter zake van de hiervoor onder 4.5 weergegeven grief van de vrouw heeft te gelden dat voorzover de door de vrouw opgevoerde schulden zijn ontstaan voor de datum van de ontbinding van het huwelijk (3 januari 2012) deze op grond van de wet als gemeenschapsschulden zijn aan te merken, nu niet is aangevoerd dat deze verknocht zijn. Ook voor deze schulden geldt dan dat ieder van partijen voor de helft draagplichtig is en dat schuldeisers hiervoor verhaal kunnen nemen op de goederen van de gemeenschap, waaronder de nalatenschap. Aangezien de schuldsanering van de man ertoe leidt dat diens bewindvoerder de gehele gemeenschap van goederen afwikkelt, waaronder begrepen het erfdeel van de vrouw, dienen de schuldeisers van de vrouw zich bij de bewindvoerder te melden voor zover zij zich op gemeenschapsgoederen wensen te verhalen. Voor nadere voorzieningen in het kader van de verdeling van de (na het van toepassing worden van de schuldsaneringsregeling) ontbonden gemeenschap bestaat geen aanleiding. Grief 3 kan niet tot vernietiging van de bestreden beschikking leiden.
4.7. De grieven kunnen niet tot vernietiging van de bestreden beschikking leiden. Deze beschikking zal worden bekrachtigd. De door de vrouw verzochte nevenvoorzieningen zijn niet toewijsbaar. Partijen zijn ex-echtelieden en er bestaan geen termen voor een proceskostenveroordeling. De proceskosten zullen tussen partijen worden gecompenseerd.
4.8. In de hoofdzaak is beslist dat de bestreden beschikking zal worden bekrachtigd. De vrouw mist belang bij haar incidentele verzoeken. Deze zullen worden afgewezen. De kosten van het incident zullen worden gecompenseerd.
bekrachtigt de bestreden beschikking;
wijst af het in hoger beroep meer of anders verzochte;
compenseert de proceskosten tussen partijen aldus dat iedere partij de eigen kosten draagt;
compenseert de kosten van het incident aldus dat iedere partij de eigen kosten draagt.
Deze beschikking is gegeven door mrs. W.J. van den Bergh, C.A. Joustra en M.J.J. de Bontridder in tegenwoordigheid van mr. J.H.M. Kessels als griffier, en in het openbaar uitgesproken op 18 september 2012.