ECLI:NL:GHAMS:2012:BZ0305

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
14 december 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
23-001924-11
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak voor witwassen bij veroordeling voor Opiumwetdelicten zonder aantoonbare financiële opbrengst

In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 14 december 2012 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Haarlem. De verdachte was beschuldigd van meerdere feiten, waaronder het opzettelijk binnenbrengen van cocaïne in Nederland en het witwassen van geldbedragen. Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte betrokken was bij de invoer van cocaïne, maar heeft ook geoordeeld dat er onvoldoende bewijs was voor de beschuldiging van witwassen. De verdachte werd vrijgesproken van het witwassen van grote geldbedragen, omdat niet kon worden aangetoond dat deze afkomstig waren van criminele activiteiten. Het hof heeft de rol van de verdachte als medepleger van de invoer van cocaïne erkend, maar benadrukt dat de bewijsvoering voor het witwassen niet voldeed aan de vereisten. De verdachte is veroordeeld tot een gevangenisstraf van vier jaar en zes maanden, met aftrek van de tijd die hij in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht. Het hof heeft ook de onttrekking aan het verkeer van in beslag genomen goederen bevolen, die van zodanige aard zijn dat het ongecontroleerde bezit ervan in strijd is met de wet.

Uitspraak

parketnummer: 23-001924-11
datum uitspraak: 14 december 2012
TEGENSPRAAK
Verkort arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Haarlem van 29 april 2011 in de strafzaak onder parketnummer 15-840003-10 tegen:
[verdachte],
geboren [geboorteplaats] op [geboortedatum],
thans gedetineerd in [detentieadres].
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 12 november 2012, 19 november 2012, 21 november 2012, 23 november 2012 en 30 november 2012, en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de verdachte en de raadsman naar voren is gebracht.
Tenlastelegging
Gelet op de in eerste aanleg door de rechtbank en in hoger beroep door het hof toegelaten wijzigingen is aan de verdachte ten laste gelegd dat:
1:(zaaksdossier B1)
hij op of omstreeks 21 juni 2009 te Schiphol, gemeente Haarlemmermeer, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland heeft gebracht ongeveer 13.839,70 gram, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
2: (zaaksdossier B9)
hij op een of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 7 mei 2009 tot en met 2 december 2009 te Schiphol, gemeente Haarlemmermeer, en/of Amsterdam en/of (elders) in Nederland, meermalen, althans eenmaal (telkens) tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, (telkens) om een feit, bedoeld in het vierde of het vijfde lid van artikel 10 van de Opiumwet, te weten het opzettelijk bereiden, bewerken, verwerken, verkopen, afleveren, verstrekken, vervoeren, buiten en/of binnen het grondgebied van Nederland brengen van een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I voor te bereiden of te bevorderen;
- zich en/of een of meer anderen gelegenheid en/of inlichtingen tot het plegen van dat/die feiten heeft getracht te verschaffen en/of
- een of meer anderen getracht te bewegen om dat/die feit(en) te plegen, te doen plegen, mede te plegen, uit te lokken en/of daarbij behulpzaam te zijn en/of daartoe gelegenheid, middelen en/of inlichtingen te verschaffen en/of
- voorwerpen en/of vervoermiddelen en/of stoffen en/of gelden en/of andere betaalmiddelen voorhanden heeft gehad waarvan hij, verdachte en/of zijn mededader(s) wist(en) of ernstig redenen had(den) om te vermoeden dat zij bestemd waren tot het plegen van dat die feit(en)
immers heeft/hebben hij, verdachte en/of zijn mededader(s), tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen (telkens)
in de periode van 7 mei 2009 tot en met 21 juni 2009
- meermalen met elkaar en/of met (een) (contactpersoon van) opdrachtgever(s) en/of afnemers en/of leveranciers (telefonisch) contact gelegd en/of onderhouden en/of
- (meermalen) (telefonisch) aan/van elkaar of een ander of anderen informatie verstrekt en/of ontvangen over de prijs en/of hoeveelheid van (een) hoeveelhe(i)d(en) verdovende middelen en/of
- (meermalen) (telefonisch) informatie verstrekt en/of instructie(s) gegeven en/of informatie en/of instructie(s) ontvangen ten behoeve van invoer van en/of de overdracht van een of meer hoeveelheden verdovende middelen en/of
- (meermalen) (telefonisch) dienstroosters en/of werktijden gevraagd en/of ontvangen en/of doorgegeven en/of
- (meermalen) vlucht- en/of bagage - en/of reizigersgegevens doorgegeven en/of ontvangen en/of
- (meermalen) (een) vliegticket(s) gekocht en/of betaald en/of
- (meermalen) afspraken gemaakt om elkaar te ontmoeten en/of meermalen ontmoetingen gehad en/of gearrangeerd ( in en/of nabij de woning(en) van [medeverdachte 1] ([adres]) en/of [verdachte] ([adres]) en/of in en/of nabij de winkel [naam en adres winkel] en/of in en/of nabij café [naam café] en/of elders in Amsterdam, in elk geval in Nederland en/of
- (meermalen) bij die ontmoeting(en) papieren/documenten verstrekt en/of ontvangen en/of getoond en/of bekeken en/of
- (meermalen) geld heeft ontvangen en/of gegeven en/of
in de periode van 12 oktober 2009 tot en met 31 oktober 2009
- meermalen met elkaar en/of met (een) (contactpersoon van) opdrachtgever(s) en/of afnemers en/of leveranciers (telefonisch) contact gelegd en/of onderhouden en/of
- (meermalen) (telefonisch) aan/van elkaar of een ander of anderen informatie verstrekt en/of ontvangen over de prijs en/of hoeveelheid van (een) hoeveelhe(i)d(en) verdovende middelen en/of
- (meermalen) (telefonisch) informatie verstrekt en/of instructie(s) gegeven en/of informatie en/of instructie(s) ontvangen ten behoeve van de invoer van en/of overdracht van een of meer hoeveelheden verdovende middelen en/of
- (meermalen) afspraken gemaakt om elkaar te ontmoeten en/of meermalen ontmoetingen gehad en/of gearrangeerd bij in en/of nabij de woning van [medeverdachte 1] ([adres]) en/of elders in Amsterdam, in elk geval in Nederland en/of
- (meermalen) geld heeft ontvangen en/of gegeven;
3: (zaaksdossier B15)
hij op of omstreeks de periode van 17 maart 2010 tot en met 20 maart 2010 te Amsterdam en/of (elders) in Nederland tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk heeft verkocht en/of afgeleverd en/of verstrekt en/of vervoerd, in elk geval opzettelijk aanwezig heeft gehad, ongeveer 2.000 gram, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
en/of
hij op een of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 23 februari 2010 tot en met 20 maart 2010 te Amsterdam en/of (elders) in Nederland, meermalen, althans eenmaal (telkens) tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, (telkens) om een feit, bedoeld in het vierde of het vijfde lid van artikel 10 van de Opiumwet, te weten het opzettelijk bereiden, bewerken, verwerken, verkopen, afleveren, verstrekken, vervoeren, buiten en/of binnen het grondgebied van Nederland brengen van een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I voor te bereiden of te bevorderen;
- zich en/of een of meer anderen gelegenheid en/of inlichtingen tot het plegen van dat/die feiten heeft getracht te verschaffen en/of
- een of meer anderen getracht te bewegen om dat/die feit(en) te plegen, te doen plegen, mede te plegen, uit te lokken en/of daarbij behulpzaam te zijn en/of daartoe gelegenheid, middelen en/of inlichtingen te verschaffen en/of
- voorwerpen en/of vervoermiddelen en/of stoffen en/of gelden en/of andere betaalmiddelen voorhanden heeft gehad waarvan hij, verdachte en/of zijn mededader(s) wist(en) of ernstig redenen had(den) om te vermoeden dat zij bestemd waren tot het plegen van dat die feit(en)
immers heeft/hebben hij, verdachte en/of zijn mededader(s), tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen (telkens)
- meermalen met elkaar en/of met (een) (contactpersoon van) opdrachtgever(s) en/of afnemer(s) en/of leverancier(s) (telefonisch) contact gelegd en/of onderhouden en/of
- (meermalen) (telefonisch) aan/van elkaar of een ander of anderen informatie verstrekt en/of ontvangen over de prijs en/of kwaliteit en/of gewicht van (een) hoeveelhe(i)d(en) verdovende middelen en/of
- (meermalen) (telefonisch) informatie verstrekt en/of instructie(s) gegeven en/of informatie en/of instructie(s) ontvangen ten behoeve van de overdracht van een of meer partij(en) verdovende middelen en/of
- (meermalen) afspraken gemaakt om elkaar te ontmoeten en/of meermalen ontmoetingen gehad en/of gearrangeerd in en/of nabij de woning(en) van [verdachte] ([adres]) en/of [medeverdachte 2]([adres]) en/of in en/of nabij de winkel [naam winkel] en/of de parkeergarage Hoogoord en/of elders in Amsterdam, in elk geval in Nederland en/of
- (meermalen) geld heeft ontvangen en/of gegeven;
4: (zaaksdossier B16)
hij op een of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 1 januari 2007 tot en met 7 april 2010 te Amsterdam en/of (elders) in Nederland, tezamen en in vereniging met anderen of een ander, althans alleen, van het plegen van witwassen een gewoonte heeft gemaakt, immers hebben/heeft verdachte en/of zijn mededader(s) toen en daar krachtens die gewoonte, (telkens) van een of meer voorwerp(en), te weten;
- een of meer geldbedrag(en) van (totaal) 105.637,42 euro op de bankrekening(en) [rekening 1] en/of [rekening 2] en/of [rekening 3] t.n.v. [verdachte] bij de ABN-AMRO en/of
- een of meer geldbedrag(en) van (totaal) 39.441,54 euro op de bankrekening(en) [rekening 4] en/of [rekening 5] ten name van [medeverdachte 3] bij de ING en/of
- een geldbedrag van 3.990,06 euro (te weten de contante betaling van een personenauto (Ford Fusion, kenteken [kenteken])) en/of
- een of meer geldbedrag(en) van (totaal) 1945,- euro (te weten de contante betaling(en) van (een) kledingstuk(ken) bij (winkelbedrijf) Burberry en/of
- een geldbedrag van (totaal) 578 euro (te weten de contante betaling van een (een) kledingstuk(ken) bij (winkelbedrijf) Oger en/of
- een of meer geldbedrag(en) van (totaal) 602,- (te weten de contante betaling(en) van (een) kledingstuk(ken) bij (winkelbedrijf) Azuzurro Kids en/of
- een of meer geldbedrag(en) van (totaal) 6.500,- euro (te weten de contante betaling van een (compleet) bed bij (winkelbedrijf) Swiss Sense en/of
- een of meer geldbedrag(en) van (totaal) 4.372,44 euro (te weten de contante betaling(en) aan autoverhuurbedrijf AVIS en/of
- een of meer geldbedrag(en) van (totaal) 6.416,- euro (te weten verzonden moneytransfers)
de werkelijke aard en/of de herkomst en/of de vindplaats en/of de vervreemding en/of de verplaatsing verborgen en/of verhuld en/of verborgen en/of verhuld wie de rechthebbende(n) was/waren op die/dat voorwerp(en) en/of verborgen en/of verhuld wie die/dat voorwerp(en) voorhanden heeft/hebben gehad, terwijl hij, verdachte en zijn mededader(s) wist(en) dat die/dat voorwerp(en) - onmiddellijk of middellijk - afkomstig was/waren van enig misdrijf en/of
die/dat voorwerp(en) verworven en/of voorhanden gehad en/of overgedragen en/of omgezet of van genoemd(e) voorwerp(en) gebruik gemaakt, terwijl hij, verdachte en/of zijn mededader(s) wist(en) dat dat/die voorwerp(en) - onmiddellijk of middellijk - afkomstig was/waren uit enig misdrijf;
5:(zaaksdossier B16)
hij op of omstreeks 7 april 2010 te Amsterdam en/of (elders) in Nederland, tezamen en in vereniging met anderen of een ander, althans alleen, (een) voorwerp(en), te weten
- 45, althans een of meer handtas(sen) en/of sleuteltassen van het/de merk(en) Gucci en/of Louis Vuitton en/of Friis &Co Copenhagen en/of Evisu en/of Gianfranco Ferre en/of Furia en/of Lanvin en/of Burberry en/of Hugo Boss en/of DKNY en/of Prada en/of Bally en/of Dolce & Gabbana en/of Pepe Jeans en/of
- 18, althans een of meer, sjaals van het merk Louis Vuitton en/of 1 portemonnee van het merk Louis Vuitton en/of
- 35, althans een of meer, zonnebril(len) van het/de merk(en) Yves Saint Laurent en/of Louis Vuitton en/of Emilio Pucci en/of Jimmy Choo en/of Marc Jacobs en/of Calvin Klein en/of Gucci en/of Prada en/of Ray Ban en/of Tom Ford en/of Ralph Lauren en/of [medeverdachte 7]o Cavalli en/of
- 2 mutsen en/of 10, althans een of meer, cap(s) van het/de merk(en) Louis Vuitton en/of Dsquared en/of Prada en/of Dolce & Gabbana en/of Gucci en/of
- 16, althans een of meer, jas(sen) van het merk Moncler en/of
- 165, althans een of meer, paar schoenen van het/de merken Burberry en/of Iceberg en/of Ralph Lauren en/of Converse All Star en/of Dolce & Gabbana en/of Christian Dior en/of Gucci en/of Louis Vuitton en/of Nike en/of Nike ID en/of Nike Jordan en/of Replay en/of Diesel en/of en Redwing en/of Lanvin en/of Adidas en/of Puma en/of
- 6 paar laarzen en/of 2 paar slippers van de/het merk(en) UGG Australia en/of Gucci, heeft verworven en/of voorhanden gehad en/of overgedragen en/of omgezet en/of van die/dat voorwerp(en) gebruik heeft gemaakt, terwijl hij, verdachte en/of zijn mededader(s) wist(en) dat die/dat voorwerp(en) - onmiddellijk of middellijk - afkomstig was/waren uit enig misdrijf;
6: (zaaksdossier B9)
hij op of omstreeks 07 april 2010 te Amsterdam opzettelijk aanwezig heeft gehad ongeveer 12,9 gram, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.
Vonnis waarvan beroep
Het vonnis waarvan beroep kan niet in stand blijven, omdat het hof tot een andere bewezenverklaring komt dan de rechtbank.
Vrijspraak
Evenals de advocaat-generaal en de raadsman acht het hof niet bewezen hetgeen aan de verdachte onder 2, tweede pleegperiode (12 oktober tot en met 31 oktober 2009), is ten laste gelegd.
De verdachte zal van dit onderdeel van de tenlastelegging worden vrijgesproken.
Het bewijs
Het standpunt van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft geconcludeerd tot bewezenverklaring van hetgeen als feit 1 tot en met feit 3 en feit 6 is ten laste gelegd. Zij heeft hiertoe- voorzover van belang en zakelijk weergegeven - meer in het bijzonder het volgende naar voren gebracht.
Ten aanzien van feit 3 (zaaksdossier B15) kan worden bewezen dat de verdachte als medepleger van de verkoop van een hoeveelheid van 2 kilogram cocaïne dient te worden aangemerkt. Eveneens kan worden bewezen dat de verdachte, samen met anderen, voorbereidingshandelingen gericht op de verkoop van een overige hoeveelheid cocaïne heeft verricht.
Het als feit 6 ten laste gelegde opzettelijk aanwezig hebben van cocaïne komt, gelet (onder meer) op de bekennende verklaring van de verdachte, eveneens voor bewezenverklaring in aanmerking.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft bepleit dat de verdachte zal worden vrijgesproken van het als feit 1, feit 2 en feit 3, ten laste gelegde. Daartoe heeft de raadsman, kort samengevat, het navolgende aangevoerd.
Ten aanzien van het als feit 1 ten laste gelegde kan niet worden bewezen dat de verdachte als medepleger van de opzettelijke invoer kan worden aangemerkt. Immers blijkt niet dat de verdachte op 21 juni 2009 uitvoeringshandelingen heeft verricht, zodat reeds om die reden vrijspraak dient te volgen. Bovendien komt blijkens de resultaten van het gehouden onderzoek de verdachte in de weken voorafgaand aan 21 juni 2009 evenmin in beeld. Hij komt niet voor in de verslagen van de telefoongesprekken en hij wordt ook niet geobserveerd. Kennelijk heeft de verdachte geen bijdrage van betekenis geleverd aan de opzettelijk invoer. Bovendien blijkt ten aanzien van de door de advocaat-generaal genoemde ontmoetingen niet dat deze in verband hebben gestaan met de invoer van de cocaïne.
Ten aanzien van de als feit 2 ten laste gelegde voorbereidingshandelingen dient op verschillende gronden vrijspraak te volgen. Ten aanzien van de periode van 7 maart 2009 tot en met 21 juni 2009 kan niet worden vastgesteld dat de afgeluisterde telefoongesprekken betrekking hebben gehad op cocaïne. Subsidiair dient in het geval van een bewezenverklaring de pleegperiode te worden ingekort, namelijk van 7 tot 31 mei 2009 en met uitsluiting van de week dat de verdachte op Aruba verbleef.
De overige ten laste gelegde perioden komen evenmin voor bewezenverklaring in aanmerking.
Voor wat betreft het als feit 3 ten laste gelegde stelt de raadsman zich op het standpunt dat in dit zaaksdossier geen cocaïne is aangetroffen en inbeslaggenomen. De door het openbaar ministerie gepresenteerde verslagen van telefoongesprekken duiden er evenmin op dat sprake is van gedragingen met betrekking tot cocaïne. Evenmin kan via zogenaamd "schakelbewijs" worden bewezen dat sprake is van gedragingen gericht op cocaïne. De verdachte heeft bovendien een geloofwaardig alternatief scenario gepresenteerd voor de betekenis van de afgeluisterde telefoongesprekken, namelijk dat die handelden over de verkoop van een aantal telefoontoestellen.
Het oordeel van het hof
Inleidende overweging
Aan de verdachte wordt verweten onder meer dat hij zich - met anderen - heeft schuldig gemaakt aan de strafbare voorbereiding of bevordering van met betrekking tot cocaïne te verrichten gedragingen, zoals de verkoop, de aflevering of het vervoer daarvan.
De bepaling in de Opiumwet waarop dit laatste verwijt is gestoeld is naar haar bereik ruim. Zo geldt als voorwaarde voor het bewijs van dat verwijt niet, dat komt vast te staan dat het voorbereide/bevorderde misdrijf al een concrete vorm heeft aangenomen. Daarmee is echter niet gezegd dat dit ruime bereik een relativerende invloed heeft op de strengheid van de toetsing aan de aan de bewijslevering te stellen eisen.
Het verwijt aan de verdachte veronderstelt dat hij zijn met het oog op voorbereiding/bevordering verrichte gedragingen opzettelijk heeft verricht, in het bijzonder waar het gaat om het met die gedragingen beoogde resultaat: de voorbereiding of bevordering van de invoer van die cocaïne, of van de verkoop, aflevering of het vervoer ervan. Dit opzet dient dan ook uit de bewijsmiddelen te blijken.
Datzelfde geldt (vanzelfsprekend) voor het verwijt met betrekking tot de verkoop van cocaïne.
In het geval waarin een verdachte een bekennende verklaring heeft afgelegd en/of door één of meer getuigen over verdachtes gedragingen en hetgeen daarbij bij hem heeft voorgezeten belastend is verklaard zal doorgaans een bewezenverklaring, die overigens in aanzienlijke mate steunt op de inhoud van afgeluisterde en opgenomen telefoongesprekken, zonder complicaties kunnen worden vastgesteld. De bewijslevering wordt meer bewerkelijk in het andere geval, waarin een verdachte zwijgt of ontkent en dergelijke verklaringen door getuigen niet zijn afgelegd.
In het laatstbedoelde geval - dat zich in de onderhavige zaak voordoet - komt het vooral aan op de betekenis die voor het bewijs moet worden toegekend aan de inhoud van afgeluisterde en opgenomen telefoongesprekken, de kring van personen met wie die gesprekken zijn gevoerd, alsmede de continuïteit waarin zij voorkomen en overige gedragingen dan wel gebeurtenissen, waarvan is vastgesteld dat deze respectievelijk zijn verricht en zich hebben voorgedaan, zoals reisbewegingen en ontmoetingen. Voorts kan een rol spelen dat cocaïne op een voor de bewijslevering relevante plaats en/of tijdstip is aangetroffen.
Van een bijzondere complicatie, die zich ook in het onderhavige geval voordoet, is sprake wanneer in die telefoongesprekken niet met zoveel woorden ondubbelzinnig is gesproken over achtereenvolgens cocaïne en de ten aanzien van de invoer c.q. verkoop/aflevering/vervoer van die stof te ondernemen of ondernomen gedragingen. Voorts is complicerend dat de diversiteit aan gebezigde termen, die bij de lezer van de gespreksverslagen verwondering kunnen wekken en die volgens het openbaar ministerie alle betrekking hebben op drugs, uitzonderlijk groot is. Hierdoor wordt herkenning van patronen en het gebruik van codes aanzienlijk bemoeilijkt.
Om in weerwil van de letterlijk gebezigde bewoordingen de betekenis en strekking van die gesprekken niettemin te duiden als -kort gezegd- betrekking hebbend op cocaïne is het nodig dat bij de bewijslevering behoedzaamheid wordt betracht. Immers, wanneer het ten aanzien van de betekenis van het gesproken (en afgeluisterde) woord in overwegende mate aankomt op de uitleg en interpretatie daarvan is het risico op een verkeerd begrip daarvan aanwezig.
Die door het hof te betrachten behoedzaamheid brengt mee dat aan afgeluisterde en opgenomen telefoongesprekken, gedragingen en gebeurtenissen de door de advocaat-generaal voorgestelde duiding slechts dán kan worden gegeven wanneer de inhoud en het onderling verband daarvan en het verband met andere te bezigen bewijsmiddelen daartoe voldoende basis bieden. Meer in het bijzonder zal het hof hebben na te gaan of de voor het bewijs te bezigen verslagen van die telefoongesprekken, bezien naar hun inhoud, de chronologie en de kring van deelnemers aan die gesprekken, in een met het oog op de bewijslevering betekenisvolle samenhang kunnen worden geplaatst. Bij dat onderzoek kan betekenis worden toegekend aan hetgeen overigens ten aanzien van één of meer van die deelnemers is gebleken, meer in het bijzonder over diens betrokkenheid op de één of andere wijze bij de stof die in de beschuldiging centraal staat, te weten cocaïne. Voorts kan het hof onder omstandigheden en in het licht van overig voorhanden bewijs ten bezware van de verdachte conclusies trekken uit zijn zwijgen of niet-verifieerbaar verklaren naar aanleiding van aan hem gestelde vragen over de inhoud van door hem gevoerde telefoongesprekken.
Het hof voegt hieraan nog toe dat het resultaat van deze in zoverre terughoudende wijze van beoordelen kan zijn, dat niet valt te reconstrueren wat het feitelijke substraat van de voor het bewijs te bezigen telefoongesprekken is geweest. Daarbij valt te denken aan een niet uit de gesprekken af te leiden rolverdeling of nauwkeurige omlijning van de bijdrage van elk van de betrokkenen.
Onder omstandigheden hoeven deze situaties niet in de weg te staan aan een bewezenverklaring, namelijk indien uit de inhoud van de gesprekken voldoende blijkt van een betekenisvolle bijdrage van de verdachte ten laste van wie de bewezenverklaring wordt uitgesproken.
Tot slot staat het hof reeds op deze plaats stil bij de vorm waarin de verantwoording van de motivering van de bewijsbeslissing in het vonnis waarvan beroep is gegoten. De gekozen werkwijze houdt in dat de redengevende feiten en omstandigheden in de vorm van een lopend betoog zijn opgenomen. De vorm van dit betoog is onmiskenbaar verhelderend omdat het de lezer een helder zicht biedt op hetgeen door de verdachte en anderen feitelijk is gedaan als ook op hetgeen overigens is voorgevallen. Daar tegenover staat echter het volgende.
In het bijzonder waar het gaat om het bewijs van in de Opiumwet strafbaar gestelde voorbereidingshandelingen, waarvan het door het door het openbaar ministerie gepresenteerde bewijs in overwegende mate bestaat uit de inhoud van afgeluisterde en opgenomen telefoongesprekken -waaraan naar het in het vonnis waarvan beroep verwoorde oordeel van de rechtbank veelal geen enkel touw is vast te knopen -, ligt in de door de rechtbank gekozen vorm het gevaar besloten dat het heldere zicht op de (motivering van de) bewijsbeslissing (de hiervoor bedoelde behoedzaamheid daaronder mede begrepen) ten aanzien van ieder van de verdachten afzonderlijk in meer of mindere mate wordt ontnomen.
Dit heeft tot resultaat dat weliswaar in de vorm van dat betoog een opsommende weergave wordt geboden van alle belastende feiten en omstandigheden die in het dossier ten aanzien van het betreffende feit zijn aan te treffen, maar dat het relatieve gewicht van de bewijsmiddelen, hun betekenis en de wijze waarop deze met elkaar in een zinvol verband staan, in de zaak van de betrokken verdachte niet toereikend worden verantwoord. Dit klemt in het bijzonder wanneer het vonnis onvoldoende expliciet is in de aanduiding van de feiten en omstandigheden die de verankering hebben geboden om de inhoud van de telefoongesprekken uit te leggen als betrekking hebbend op cocaïne.
In het navolgende zal worden uiteengezet dat en op welke gronden de verdachte het ten laste gelegde, zoals hierna zal worden bewezen verklaard, heeft begaan.
Feiten en omstandigheden blijkend uit zaaksdossier B1 en B9
Feit 1 en feit 2, eerste periode
Op 12 mei 2009, om 17.44 uur, wordt medeverdachte [medeverdachte 1] gebeld door de verdachte [verdachte]. [medeverdachte 1] zegt dat hij [verdachte] dringend moet ontmoeten omdat ze al klaar zijn en nu een dag moeten krijgen. [verdachte] antwoordt dat hij pas woensdag kan praten. [medeverdachte 1] zegt dat ze morgen om twaalf uur bij [verdachte] zijn en vraagt of dit goed is. [verdachte] zegt dat het goed is. De volgende dag hebben [verdachte] en [medeverdachte 1] om 11.44 uur opnieuw telefonisch contact. [medeverdachte 1] zegt dat hij onderweg is. [verdachte] vraagt [medeverdachte 1] om naar achteren bij het stadsdeel bij de Amsterdamse Poort te komen.
Op 25 mei 2009, om 16.58 uur, belt [medeverdachte 1] met medeverdachte [medeverdachte 4]. [medeverdachte 1] zegt dat de man net belde en dat hij gezegd heeft dat [bijnaam verdachte] tegen hem heeft gezegd dat hij hier komt wanneer wij willen. [medeverdachte 4] vraagt "met het gegeven voor ons?" [medeverdachte 1] antwoordt bevestigend en zegt: "ik weet niet wanneer hij met geld komt maar hij komt hiermee. Nog geen uur later, om 17.55 uur, wordt tijdens een observatie waargenomen dat [verdachte] met [medeverdachte 1] contact heeft voor diens woning en dat [verdachte] een vel papier in zijn handen heeft en dat samen met [medeverdachte 1] bekijkt en het vel aan [medeverdachte 1] geeft.
[medeverdachte 1] belt om 18.37 uur naar [medeverdachte 4] en zegt het volgende: "Ik denk dat er geluk is, [bijnaam verdachte] (fon) komt man (gekomen?)." [medeverdachte 4] vraagt hoe laat, waarna [medeverdachte 1] zegt: "Hij gegaan 2 minuten voor jou...hij hier komen, ik goed met hem praten, ik heb alles." [medeverdachte 4] zegt dat hij naar [medeverdachte 1] toekomt.
De hiervoor weergegeven inhoud van afgeluisterde en opgenomen telefoongesprekken acht het hof mede redengevend voor het bewijs van hetgeen in de bewezen te verklaren periode is geschied.
Op 27 mei 2009, te 18.26 uur, wordt [medeverdachte 1] gebeld door [medeverdachte 4], die verzoekt [medeverdachte 1] om "[bijnaam verdachte]" te bellen voor een ontmoeting in verband met een verandering. (B9, p. 46) Drie minuten later, om 18.29 uur, belt [medeverdachte 1] met [verdachte] en zegt dat "die kleine" hem wil ontmoeten in verband met een verandering. (B9, p.47) Kort hierna belt [medeverdachte 1] weer naar [medeverdachte 4] om mede te delen dat hij met [verdachte] heeft gesproken. (B 1, p. 27)
Het hof leidt uit het voorgaande af dat indien de medeverdachten over "[bijnaam verdachte]" spreken, zij spreken over de verdachte [verdachte]. Het hof vindt in het proces-verbaal ter terechtzitting van de rechtbank Amsterdam van [medeverdachte 4] van 25 maart 2011, inhoudende dat [medeverdachte 4] [verdachte] kent als "[bijnaam verdachte]" bevestiging voor deze vaststelling. Het enkele feit dat volgens zijn nadien ten overstaan van de raadsheer-commissaris afgelegde verklaring [medeverdachte 4] zijn wetenschap ontleent aan hetgeen hem onder meer door de medeverdachte [medeverdachte 1] is verteld brengt niet mee dat [medeverdachte 4] als bron voor die vaststelling op grond van onbetrouwbaarheid voor de bewijslevering niet bruikbaar is. Voor zover de raadsman beoogt die onbetrouwbaarheid te gronden op de beweerde labiele psychische constitutie van de medeverdachte [medeverdachte 1], stelt het hof ten aanzien van de gedragingen en verrichtingen van [medeverdachte 1] vast dat dienaangaande van een zodanige doelgerichtheid en samenhang van handelen blijkt, dat niet met vrucht kan worden betoogd dat hetgeen tezelfdertijd door hem over de persoon van [bijnaam verdachte] tegen [medeverdachte 4] is verklaard op grond van tot die constitutie te herleiden onbetrouwbaarheid bij de bewijslevering buiten beschouwing behoort te blijven.
De avond van 27 mei 2009, om 22.34 uur, belt [medeverdachte 1] naar de verdachte [medeverdachte 5] en zegt dat die mannen net hebben gebeld en dat ze bij [medeverdachte 1] willen komen. Verder zegt [medeverdachte 1] dat "de mannen zondag een en ander moeten horen en...dat het systeem veranderd is. Het gaat nu per groep met een bus. [medeverdachte 5] vraagt wanneer de man gaat, waarna [medeverdachte 1] antwoordt "vrijdag". (B9, p. 47) Om 22.42 belt [medeverdachte 1] opnieuw naar [medeverdachte 5]. [medeverdachte 1] zegt "er zijn twee groepen: de ene groep gaat dan na het werk naar huis, maar de andere groep blijft er om een oogje in het zeil houden. Dan geeft hij precies aan hoe de mannen daar het werk doen. Er is zelfs sprake van steekpenningen, die betaald worden om het werk in goede banen te leiden. (B9, p. 47-48)
Op 29 mei 2009, 12.11 uur, belt [medeverdachte 1] naar [medeverdachte 5] en vraagt of [medeverdachte 5] nog iets van die mannen heeft gehoord. [medeverdachte 5] antwoordt ontkennend en zegt dat hij vanmiddag naar hun kant toegaat. [medeverdachte 1] zegt vervolgens: "want die mannen zouden die mannen vragen of zij nog zouden kopen....of wij dat zelf zouden moeten doen of...dat die mannen dat anders zelf zouden doen." [medeverdachte 1] heeft echter nog niks gehoord, maar hij heeft ze wel twee keer een boodschap heeft gestuurd. [medeverdachte 5] zegt dat hij op zijn werk is, hij zal langs gaan even kijken. Later zegt [medeverdachte 5]: "geld voor de kaarten is fuck up..toch". (B 9, p. 52)
Een korte tijd later, om 13.58 uur, vindt een wisseling van sms-berichtjes plaats tussen [medeverdachte 1] en een telefoontoestel in gebruik bij [verdachte], onder meer inhoudende de volgende mededeling van [medeverdachte 1] aan [verdachte]: "Die kleine is hier en zegt dat die reserv niet gaat volgens de laatste info wat hij vandaag heeft ontv dus ze willen dringend die kaart kopen vandaag of". (B9, p. 53)
Op 31 mei 2009, om 18.39 uur, belt [verdachte] met [medeverdachte 1] en zegt dat hij die mensen morgen ziet en dat hij morgen precies gaat vertellen wanneer [medeverdachte 1] die kaart kan kopen. Een minuut later belt [medeverdachte 1] naar [medeverdachte 4] en zegt dat "hij" net belde en zei dat jij morgen een ticket gaat kopen. Morgen heeft hij...om een ticket te kopen. (B9, p. 56)
Op 7 juni 2009, om 20.21 uur, wordt [medeverdachte 1] door [medeverdachte 4] gebeld. [medeverdachte 4] zegt dat hij met [medeverdachte 1] moet praten, omdat voordat "het ding" gekocht wordt alles uitgelegd moet worden. Morgen, zegt [medeverdachte 4], om twee uur. [medeverdachte 1] zegt dat hij zijn neef (Primo) (het hof begrijpt: [medeverdachte 5]) een bericht zal sturen. Verder zegt [medeverdachte 4] dat "de mensen bellen me en zeggen morgen om dat te kopen, ik zei hem dus dat hij moest wachten tot [bijnaam verdachte] me het bevestigd heeft, omdat hij me zegt dat er een beetje ontbreekt." [medeverdachte 1] zegt "Oke, ik ga hem een bericht sturen". (B9, p. 64) Die avond, om 21.42 uur, belt [medeverdachte 5] met [medeverdachte 1]. [medeverdachte 1] vraagt of het al aangekomen is, waarna [medeverdachte 5] zegt: "morgenochtend om tien uur". (B9, p. 64) De volgende dag, 8 juni 2009 om 7.37 uur, belt [medeverdachte 1] naar [medeverdachte 4] en zegt "Je hebt afspraak om tien uur". (B9, p. 65) Die ochtend, om 09.52 uur, wordt [medeverdachte 1] gebeld door een onbekend gebleven man. [medeverdachte 1] zegt dat hij het niet gaat redden, omdat hij om 10 uur een afspraak met een jongen van een winkel [adres winkel] heeft. (B1, p. 42)
Op 8 juni 2009, om 17.48 uur, hebben [medeverdachte 1] en [medeverdachte 5] opnieuw telefonisch contact. [medeverdachte 1] zegt: "Kijk...ik maak het je niet lastig...Dat ding dat je me gisteren hebt gegeven...Je hebt me toen verteld dat het iets van drie uren moet zijn. Het moet niet langer dan drie uren duren om weer open te gaan toch." Vervolgens legt [medeverdachte 1] uit dat er kaarten gekocht moeten worden om op/over zee te kunnen gaan. Verder zegt hij dat de bewaking minstens drie uren duurt en dat hij minstens een kaart van drie uren moet kopen. Het beste zou zijn dat er kaarten voor vijf uren gekocht worden. (B 9, p. 65)
[medeverdachte 1] en [medeverdachte 5] hebben om 18.02 uur opnieuw telefonisch contact. [medeverdachte 1] zegt "De mannen van de auto's hebben weinig tijd in vergelijking met de mannen van "De Leeuw". Deze zijn hoger geplaatst. Ze kunnen meer." Vervolgens zegt [medeverdachte 1] dat het minstens vijf moet zijn, anders kiest hij voor de zee." (B9, p. 66)
Op 9 juni 2009, om 15.03 uur, wordt [medeverdachte 4] gebeld door een onbekend gebleven man die gebruik maakt van een Ecuadoriaans telefoonnummer. Die onbekende man zegt: "Ja, dus minimum 3..kan je niets doen." [medeverdachte 4] zegt vervolgens: "Nee voor de 3 niet nee, niet voor de 3, kijk, hij zegt mij nu...ik ben nu met hem..het zijn 5 gegevens die er zijn..dat wordt overal verdeeld, hij neemt een ervan met een minimum van die uren, dat is dat, en als hij zegt naar de Reina (koningin) dan is dat het, met die 5 die ik je geef is het geen probleem". De onbekende man zegt "Tot hoe laat kan het? Minimum 3 maximum hoeveel?", waarna [medeverdachte 4] antwoordt: "vier...vijf". [medeverdachte 4] spreekt vervolgens met [medeverdachte 1], die bij hem is. [medeverdachte 1] zegt "Vier, vijf is goed", en "Ja want de laatste is 5 want hij zegt ons omdat hij ook 5 zegt, niet beneden de 3, 2 uur niet goed". (B 1, p. 43)
Datzelfde uur, om 15.54 uur, belt [medeverdachte 1] weer met [medeverdachte 5]. [medeverdachte 5] zegt dat hij niet nog is aangekomen. Ze hebben het vervolgens over het aantal uur dat de mannen kunnen wachten; ze kunnen hoogstens vier uur wachten, want dan moeten zij "naar zee gaan". [medeverdachte 1] vraagt [medeverdachte 5] alvast erheen te gaan, want de mannen moeten nog een kaart kopen. [medeverdachte 1] zal beginnen met bellen; de mannen hebben in elk geval al een bericht ontvangen van [medeverdachte 1] over de zaak. (B1, p. 44) Om 16.13 uur wordt [medeverdachte 1] weer gebeld door [medeverdachte 4]. [medeverdachte 1] zegt: "Ja, hij zegt hij heeft geen probleem als hij geeft 3 uur 4 uur of 5 uur, kopen een hebben hier connectie, dat is goed snap je. (B1, p. 44) Om 16.45 uur wordt [medeverdachte 1] opnieuw gebeld door [medeverdachte 4], die zegt dat er iets anders is dat niet klopt. Hij zegt: "ze zeggen naar welke stad met de connectie, welke stad? Van hier naar Amsterdam naar daar, naar welke stad?" [medeverdachte 1] antwoord dat de stad op de papieren staat, maar [medeverdachte 4] zegt dat op het laatste papier dat hij gekregen heeft geen steden staan, alleen een nummer. Hij is het aan het bekijken en het klopt niet met de connecties "die wij hebben" en "We moeten de steden uitzoeken. Bel je primo/neef (het hof begrijpt: [medeverdachte 5]) en zeg dat hij er heen gaat en de steden stuurt." [medeverdachte 1] zegt: "ok, ik bel je." (B9, p. 66)
Medeverdachte [medeverdachte 4] voert in de daaropvolgende dagen een aantal telefoongesprekken met een onbekend gebleven personen die gebruik maken van Ecuadoriaanse telefoonnummers, waarin wordt gesproken over mogelijke vluchten en bestemmingen. Op 11 juni 2009, om 18.00 uur zegt [medeverdachte 4] tegen iemand met een Ecuadoriaans nummer: "Ja koop een ticket van de hoofdstad waar ik ben naar Milaan." (B1, p. 50) Die avond, om 23.31 uur, belt [medeverdachte 4] naar [medeverdachte 1] en zegt dat hij morgen om 11.00 uur komt met het papier en om dan naar de winkel te gaan. (B1, p. 51)
Op 13 juni 2009, om 14.56 uur, belt [medeverdachte 1] met [medeverdachte 5] en zegt dat hij nu bij [bijnaam verdachte] is. [medeverdachte 1] vraagt [medeverdachte 5] naar hem toe te komen. [medeverdachte 5] zegt dat hij er met 5 minuten zal zijn. (B1, p. 52). [medeverdachte 1] belt om 15.43 uur naar [medeverdachte 4] en zegt dat er een vergissing is en dat hij [medeverdachte 4] wil zien. "Ja, het is voor dezelfde zaak/ding", zegt [medeverdachte 1]. (B9, p. 68) Om 17.05 belt [medeverdachte 4] naar een onbekend gebleven man die gebruik maakt van een Ecuadoriaans telefoonnummer. [medeverdachte 4] zegt onder meer dat zijn vrienden het aan de machine gezet hebben want zij zoeken alles op om het te verifiëren en het geheel duidelijk te hebben en het blijkt dat de brug die op het papier meekomt ergens anders naartoe gaat. (B1, p. 69) Vijf minuten later wordt [medeverdachte 4] gebeld door een onbekend gebleven persoon met dat telefoonnummer. [medeverdachte 4] zegt dat ze het moeten veranderen van Milaan naar Warschau. De man reageert boos. (B1, p. 69) [medeverdachte 1] belt op 15 juni 2009, te 12.20 uur naar [medeverdachte 6] en zegt dat ze een kaart tekort komen. "We moeten een kaart sturen en dan ben je ook in de groep zeg maar. Je kan komen en dan zal je zien dat alle papieren al hier zijn. Alles is er al, alles. Klaar klaar. Dus komen wij alleen nog maar een ding tekort." [medeverdachte 6] zegt dat het akkoord is en dat hij het regelt zodra hij thuis is.(B9, p. 71). D
Op 15 juni 2009, om 22.16 uur, belt [medeverdachte 1] met [medeverdachte 5] en zegt dat hij het aan het regelen is. "Ik heb die man laten komen en ik heb hem alles laten zien. Die man zei toen dat hij 1 duizend ging halen." (B9, p. 73). Drie kwartier later, om 22.59 uur, wordt [medeverdachte 1] gebeld door [betrokkene 1], die de telefoon aan [medeverdachte 6] geeft. [medeverdachte 6] zegt dat hij er al is. [medeverdachte 1] zegt dat hij niet hoeft te wachten. Op de vraag van [medeverdachte 6] of het is geregeld, antwoordt [medeverdachte 1] bevestigend. "Want dan morgen, als wij het al geregeld hebben en als hij tijd hebt dan wilde ik dat hij naar de papieren komt kijken."
Op 16 juni 2009, om 00.10 uur, belt [medeverdachte 1] opnieuw met [medeverdachte 5]. [medeverdachte 1] zegt dat die mannen hem hebben gebeld en dat het heel serieus is en dat "zij gaan komen". Verder zegt [medeverdachte 1] dat zij morgen, "zeg maar dinsdag", de papieren in orde gaan brengen. B9, p. 74) Die dag, om 12.07 uur, belt [medeverdachte 5] naar [medeverdachte 1] en zegt dat hij dat gaat halen en dan naar die mannen toe rijdt. Daarna moeten ze direct naar [bijnaam verdachte] (fon) om "de kopie" af te geven en dan zijn ze klaar. (B9, p. 75) Om 13.26 uur belt [medeverdachte 4] naar [medeverdachte 1] en zegt dat hij in de winkel is; [medeverdachte 1] zegt dat hij er aan komt. (B9, p. 75) [medeverdachte 4] wordt om 16.37 uur gebeld door een persoon die gebruik maakt van een Ecuadoriaans telefoonnummer. [medeverdachte 4] zegt dat het klaar is, en dat het van internet gehaald kan worden. "Je hebt de nummers en daarmee pak je het ticket, je hoeft het niet op te halen bij een kantoor, wat we nodig hebben is betaald en alles is gedaan". (B9, p. 78)
Op 21 juni 2009 is op de luchthaven Schiphol [betrokken 2] aangehouden met in zijn reisbagage een hoeveelheid van - naar later bleek - ongeveer 14 kilogram cocaïne. De reisroute van [betrokkene 2] was Quito-Amsterdam-Warschau. Aan zijn bagage was een label - een zogenaamde claimtag - aangetroffen met daarop het nummer 0074KL753904.
Tijdens een doorzoeking in de woning van de medeverdachte [medeverdachte 1] op 16 december 2009 zijn diverse telefoontoestellen aangetroffen en inbeslaggenomen. In het geheugen van een van die telefoontoestellen, een Nokia die blijkens een Kennisgeving van Inbeslagneming (KVI, map G2, p. 39) is aangetroffen in de slaapkamer van de woning van deze medeverdachte, is een mobiel telefoonnummer opgeslagen met daaraan gekoppeld de naam "[voornaam verdachte]". In het geheugen van die telefoon is in het mapje "verzonden" een sms-bericht gericht aan dit telefoonnummer aangetroffen, inhoudende de mededeling: "slot numr van die doos is 098. En nu krijg je van die kaart die er aanhangt. 0074kl753904." Het hof stelt vast dat het laatstgenoemde nummer overeenkomt met het nummer op de claimtag van de koffer van [betrokkene 2] waarin de cocaïne was verborgen.
Het hof leidt, anders dan de raadsman, uit het voorgaande af dat het sms-bericht daadwerkelijk is verzonden en dat met de naam "[voornaam verdachte]" de verdachte [verdachte] is bedoeld. Er is geen redelijk aanknopingspunt voor de veronderstelling dat het bericht niet is verzonden. Voorts is niet gebleken dat in het dossier melding wordt gemaakt van een andere persoon met de naam [voornaam verdachte] die in verband te brengen is met het onderhavige feitencomplex.
[medeverdachte 4] heeft 23 december 2009 ten overstaan van de Kmar verklaard, samengevat en voor zover hier van belang, dat hij in contact is gekomen met medeverdachte [medeverdachte 1] via [betrokkene 3]. Laatstgenoemde is een grote man in Colombia voor wat betreft cocaïne. [betrokkene 3] heeft samen met [bijnaam verdachte] ( het hof begrijpt: medeverdachte [verdachte]) deze zaak geregeld. [bijnaam verdachte] moest mensen op Schiphol regelen. Op Schiphol heeft [bijnaam verdachte] een opening van drie dagen, waarin zonder controle cocaïne kan worden ingevoerd. Voorts heeft [medeverdachte 4] op 20 december 2010 verklaard dat hij in opdracht van die [betrokkene 3] een vliegticket heeft gekocht en dat hij van [medeverdachte 1] geld heeft gekregen om dit ticket te kopen. Anders dan door de raadsman is bepleit ziet het hof geen reden om dat proces-verbaal van 23 december 2009, voor zover het betreft de benaming [bijnaam verdachte] in relatie tot verdachte en de algemene opmerking dat verdachte te maken heeft met de invoer van cocaïne, van het bewijs uit te sluiten. Het enkele feit dat hetgeen door [medeverdachte 4] is verklaard over de personen [bijnaam verdachte] en [betrokkene 3] niet aan de medeverdachte [medeverdachte 1] zou zijn voorgehouden, brengt immers niet met zich dat de inhoud van de in dat proces-verbaal gerelateerde verklaring -naar het hof de raadsman begrijpt- onbetrouwbaar zou zijn. Het hof betrekt bij zijn oordeel het feit dat (onder meer) ook uit de afgeluisterde telefoongesprekken van 27 mei 2009 zonder meer de conclusie kan worden getrokken dat de verdachte degene is die '[bijnaam verdachte]' werd genoemd.
Nadere beoordeling
Het hof leidt uit de hiervoor weergegeven feitelijke gang van zaken af dat de verdachte een actieve en cruciale bijdrage heeft geleverd aan de invoer van de cocaïne. Aan de verdediging kan worden toegegeven dat niet met grote precisie valt af te leiden waarin aard en inhoud van de betrokkenheid van de verdachte in concreto hebben bestaan. Zijn betrokkenheid, die blijkt uit het feit dat de medeverdachten veelvuldig met hem overleg pleegden en gegevens met hem uitwisselden en dat hem het claimtagnummer van de bagage van de koerier werd verzonden, is evenwel dermate significant dat het hof de rol van de verdachte kwalificeert als die van een medepleger. Dit brengt mee dat het als feit 1 ten laste gelegde en het onder 2 als eerste periode ten laste gelegde wettig en overtuigend kan worden bewezen zoals hierna is vermeld.
Feit 3: feiten en omstandigheden zoals blijkend uit zaaksdossier B15
Uit de door het hof te bezigen bewijsmiddelen blijkt het volgende.
(zaaksdossier B 15, doorgenummerde blz. 68 t/m 134)
Op 17 maart 2010, 16.44 uur, belt [medeverdachte 7] (het hof begrijpt: de medeverdachte [medeverdachte 7], hierna: [medeverdachte 7]) naar de medeverdachte [medeverdachte 8]. [medeverdachte 7] geeft de telefoon tijdens dat gesprek aan [verdachte]( het hof begrijpt: verdachte [verdachte], hierna te noemen: [verdachte]). [medeverdachte 8] vraagt dan wat [verdachte] met die dingen "die pra" kan doen. [verdachte] vraagt wat de hoogte is, waarna [medeverdachte 8] antwoordt "drie twee". Vervolgens vraagt [verdachte] aan [medeverdachte 8] hoeveel hij er heeft. "Een donald", antwoordt [medeverdachte 8] (het hof begrijpt, op grond van de in het tapverslag opgenomen mededeling van de tolk, dat dit in het Surinaams "10" betekent). [verdachte] vraagt vervolgens hoe laat hij er eentje aan die man kan laten zien. [medeverdachte 8] zegt dat hij nu in de buurt komt. [verdachte] zegt dat hij even met die man gaat praten en het nog aan [medeverdachte 8] laat weten. (p. 68)
Om 16.59 wordt [verdachte] gebeld door de medeverdachte [medeverdachte 2], die zegt "[bijnaam] vraag Fakka?". [verdachte] zegt dat die man nog niet heeft gereageerd. (p. 71)
Tien minuten later, om 17.09 uur, belt [verdachte] naar [medeverdachte 2] en vraagt hoe laat de man het kan komen halen. "Nu" zegt [medeverdachte 2]. Vervolgens vraagt [verdachte] of alles "origie" is. [verdachte] vraagt waar ze elkaar kunnen ontmoeten, waarna [medeverdachte 2] zegt "In Venster". [medeverdachte 2] zegt over een minuut terug te bellen.(p. 72)
Om 17.53 belt [medeverdachte 8] naar [verdachte] en vraagt of het nog doorgaat. [verdachte] zegt van wel, waarop [medeverdachte 8] zegt dat hij naar het station in Venster moet komen. [verdachte] zegt: "Is goed". (p. 73)
Die avond, om 22.15 uur, belt [verdachte] met [medeverdachte 7]. [verdachte] zegt dat als de man oke zegt hij daar om half drie moet zijn. [medeverdachte 7] zegt dat hij morgen toch niet gaat trainen. (p. 77)
De volgende dag, om 09.49 uur, wordt [verdachte] gebeld door [medeverdachte 7]. [medeverdachte 7] vraagt hoe het met "gouden tand" is en zegt "half drie moet je bij die andere man zijn toch". (p. 78)
Op 18 maart 2010, te 12.23 uur, belt [verdachte] naar [medeverdachte 8] en deelt mede dat hij door die man is gebeld en dat die man oke heeft gezegd. [verdachte] vraagt aan [medeverdachte 8] of hij "die ene" voor hem kan brengen. [medeverdachte 8] zegt dat hij [bijnaam] (het hof begrijpt hier en hierna: [medeverdachte 2]) even moet bellen en dat hij binnen een minuut zal terugbellen. (p. 79)
Om 12.25 uur belt [medeverdachte 8] met [verdachte], met de mededeling dat [verdachte] naar "Hoogie" moet komen. [verdachte] vraagt of die andere man niet bij hem kan komen, omdat de man die het mee moet nemen al bij hem ([verdachte]) is. Het zijn die mannen van gisteren en díe man gaat de papieren halen. [medeverdachte 8] zegt dat die man geen auto heeft. (p. 80)
Drie minuten later belt [medeverdachte 7] naar [verdachte]. [verdachte] zegt dat die andere man die dingen - niet die van Gouden tand maar van [bijnaam] - zeker wil hebben. [verdachte] zegt dat hij alles snel wil regelen omdat die ander alles wil hebben en dat hij het bij die andere man op Hoogoord moet gaan halen. Die man is onderweg en samen moeten ze die dingen gaan halen. (p. 81)
Tijdens een observatie op 18 maart 2010 is waargenomen dat [verdachte] rond 12.46 met een onbekende man zijn woning aan de Reigersbos verlaat, en in een auto wegrijdt. Om 13.02 stopt de auto op het bovendek van de parkeerplaats Hoogoord. Om 13.03 uur wordt [verdachte] gebeld door [medeverdachte 8], die zegt dat [verdachte] helemaal boven moet komen. (p. 83) Observanten zien een man, die later is herkend als [medeverdachte 2], naast een auto (merk Daewoo, type Kalos) staan en in de richting van [verdachte] zwaaien. [medeverdachte 2] draagt op dat moment een plastic tas in zijn hand en loopt richting de auto van [verdachte]. Om 13.04 rijdt [medeverdachte 2] weg in genoemde auto; [verdachte] verlaat de parkeerplaats om 13.06 uur.
Het volgende gesprek, om 13.56 uur, zegt [verdachte] tegen [medeverdachte 7] dat hij dat ding al heeft afgegeven en dat hij nu de papieren moet gaan pakken. De andere man heeft oke gezegd en dat hij zelf gaat maar dat hij die man tot halverwege laat rijden. [medeverdachte 7] zegt dat [verdachte] die man niet in die richting moet laten komen omdat die man anders kan ruiken wie het is en dat [verdachte] het moet halen en dat ze elkaar in de Bijlmer moeten ontmoeten. [verdachte] zegt: "is goed." (p. 84)
Rond half drie wordt [verdachte] door [medeverdachte 2] gebeld die vraagt of [verdachte] klaar is. [verdachte] zegt dat hij er nu aan komt rijden en dat in ieder geval wel goed is. (p. 87) Een minuut later belt [medeverdachte 2] opnieuw naar [verdachte] en vraagt wat of hij het ding moet terugnemen of de groente. [verdachte] zegt dat hij het ding moet terugnemen en zegt vervolgens dat hij hem niet zoveel dingen door de telefoon moet vragen en dat hij moet komen en dat het goed zit. (p. 88)
Drie minuten later belt [verdachte] naar [medeverdachte 8] en zegt dat het orgie is, maar dat die mannen zeker willen weten dat dat er is, omdat ze het anders niet willen. "Dus die man heeft mij een beetje papieren en dat ding teruggegeven, van hé, ik ben ernstig." Het moet dezelfde stempel zijn, zegt [verdachte] verder. [medeverdachte 8] zegt dat hij niet gaat wachten op mensen, "de eerste die komt eet". [medeverdachte 8] vraagt of [verdachte] nu aan [medeverdachte 8] wil teruggeven, waarna [verdachte] zegt dat hij het het liefst teruggeeft, omdat hij er liever niet mee wil slapen. (p. 89-90)
Om 14.37 uur belt [medeverdachte 7] naar [verdachte]. [verdachte] zegt dat [medeverdachte 7] nu de papieren mee moet nemen. [medeverdachte 7] vraagt of het echt nu moet, of dat het ook straks kan als ze terugkomen. [verdachte] zegt dat dat ook kan. (p. 91). Diezelfde minuut zegt [verdachte] tegen [medeverdachte 2] dat het dezelfde plek is. (p 92) Ongeveer 10 minuten daarna, om 14.47, wordt [verdachte] gebeld door [medeverdachte 7]. [verdachte] zegt dat [medeverdachte 7] naar Hoogoord moet komen. (p. 93)
Om 15.00 wordt geobserveerd dat [verdachte] de parkeerplaats van Hoogoord oprijdt, dat een onbekende man uit de auto stapt en dat [medeverdachte 7] instapt. [verdachte] en [medeverdachte 7] verlaten om 15.10 de parkeerplaats weer. (p. 137)
Die avond, om 23.09 uur, belt [verdachte] naar [medeverdachte 8] en zegt dat de man heeft gezegd in de middag omdat hij het in de ochtend niet redt. [medeverdachte 8] zegt dat hij er geen vertrouwen meer in heeft, en dat een borg op afspraak gaat en dat als die afspraak niet nagekomen wordt dat je dan de borg kwijt bent. (p. 98)
Op 19 maart 2010, om 14.58 uur, zegt [medeverdachte 8] tegen [verdachte] dat als ze om vier uur nog niet geweest zijn hij die borg komt halen. Een minuut later herhaalt [medeverdachte 8] dat als die mannen er om vier uur niet komen dan kom ik die borg halen. (p. 101) Om 17.06 uur belt [verdachte] naar [medeverdachte 7] en zegt dat [bijnaam] vindt dat hij die 8000 kan komen halen als die mannen dit toch bij [verdachte] hebben achtergelaten. (p. 104)
Om 21.23 uur, belt [medeverdachte 7] naar [medeverdachte 2]. Laatstgenoemde zegt dat hij drie twee heeft, terwijl hij dacht dat het drie drie moest zijn. [medeverdachte 7] zegt dat het drie twee moet zijn. (p. 106)
Op 20 maart 2009 belt [verdachte] om 10.43 uur naar [medeverdachte 8], die zegt dat [verdachte] bij [bijnaam] (het hof begrijpt: [medeverdachte 2]) kan nemen. [verdachte] zegt "die man zou twee paar van die schoenen nemen toch?". [verdachte] zegt dat hij [medeverdachte 8] zal bellen als hij van huis vertrekt zodat die man naar beneden kan komen. (p. 107)
Om 11.42 uur belt [medeverdachte 2] naar [verdachte] en vraagt hoe lang het nog duurt anders hoeft het niet meer. [verdachte] zegt dat hij er over 5, 6 minuten is. (p. 108)
Om 13.38 uur belt [medeverdachte 7] naar [medeverdachte 8]. [medeverdachte 7] krijgt na enige tijd [verdachte] (het hof begrijpt: [verdachte]) aan de lijn. [medeverdachte 7] zegt dat [bijnaam] een paar aan andere mannen heeft gegeven, omdat [verdachte] er niet om tien uur was. (p. 109).
Om 14.48 uur belt [medeverdachte 7] naar [medeverdachte 8] en vraagt of hij die andere schoenen nog heeft. [medeverdachte 8] zegt van niet. [medeverdachte 7] zegt: "Dan houdt het op". (p. 111) Ruim 10 minuten later, om 15.06 uur, belt [verdachte] naar [medeverdachte 8] en zegt dat het niet netjes is omdat ze een afspraak hadden en hij ([medeverdachte 8]) die man het andere model had kunnen geven. [medeverdachte 8] zegt dat [bijnaam] het gewoon aan die andere mannen heeft gegeven en dat hij er zelf een paar mee naar huis genomen heeft. Hij zegt er met een uurtje te zijn. [verdachte] vraagt hoeveel er nog zijn en zegt dat wanneer hij ([medeverdachte 8]) die andere omruilt, die andere man het kan pakken, klaar. (p. 112)
Om 15.14 uur wordt [verdachte] gebeld door [medeverdachte 8]. [verdachte] zegt dat hij die man gegeven heeft op die 2. [medeverdachte 8] zegt dat het maar 62 is in plaats van 64. [verdachte] zegt dat hij het precies heeft nageteld en dat hij heel precies is met geld. (p. 113)
Om 15.36 uur belt [medeverdachte 7] met [medeverdachte 2], die zegt dat hij aan het tellen is en dat het niet klopt. [medeverdachte 7] zegt dat dit niet kan. [medeverdachte 2] zegt: "dan moeten we hem samen tellen." [medeverdachte 7] antwoordt: "dat heb ik al gedaan. Dus je moet het weer goed kijken. [medeverdachte 7] zegt: "het kan niet... ik was er bij dus....Ik was er bij en ik heb het zelf gezien, geloof me. Het kan niet. (p. 116)
Om 15.45 uur belt [verdachte] met [medeverdachte 7] en zegt dat hij net door broertje (het hof begrijpt: [medeverdachte 8]) is gebeld en dat die man nu zegt dat hij zelfs nog meer dan die 2 mist. (p. 119)
Om 15.46 belt [medeverdachte 7] [verdachte], in welk gesprek [verdachte] zegt dat die man het voor zijn neus heeft geteld. (p. 120)
Om 15.48 belt [verdachte] [medeverdachte 7] opnieuw en zegt dat hij nu daar naartoe gaat rijden omdat die andere man zegt dat het niet klopt. [medeverdachte 7] zegt dat hij er ook naartoe gaat. (p. 120).
Nadere beoordeling
Het hof stelt voorop dat in het gehouden onderzoek, waarvan de resultaten zijn verantwoord in het onderhavige zaaksdossier B15 geen cocaïne is aangetroffen en inbeslaggenomen. Het hof acht echter op grond van het navolgende desalniettemin bewezen dat sprake is geweest van voorbereidingshandelingen met betrekking tot cocaïne.
Uit de hierboven weergegeven feitelijke gang van zaken leidt het hof af dat de verdachte en medeverdachten [medeverdachte 7], [medeverdachte 8] en [medeverdachte 2] gedurende een korte periode intensief (telefonisch) contact met elkaar hebben onderhouden. Aan de inhoud van deze gesprekken kan betekenis worden toegekend, in de zin dat blijkt dat de verdachte en de medeverdachten intensief en gezamenlijk werken aan het realiseren van een zeker resultaat.
Deze vaststelling wordt bevestigd door de verklaring van de verdachte (dossier B 15, p. 153 -159), in zoverre dat hij heeft toegegeven dat de telefoongesprekken hebben gezien op het totstandbrengen van een geslaagde verkoop/aankoop (volgens de verdachte van telefoontoestellen).
Uit de door het hof gebezigde bewijsmiddelen, ontleend aan zaaksdossier B1, blijkt van redengevende feiten en omstandigheden die inhouden dat de verdachte als medepleger betrokken is geweest bij de opzettelijke invoer van een hoeveelheid van ongeveer 14 kilogram cocaïne. Op 21 juni 2009 is op de luchthaven Schiphol een persoon aangehouden met in zijn reisbagage 14 pakketten met daarin - naar later bleek - 13.839,7 gram cocaïne. Tevens is, zo blijkt uit het zaaksdossier B9, op 7 april 2010, derhalve ruim twee weken na de hiervoor weergegeven gesprekken, een hoeveelheid cocaïne aangetroffen en inbeslaggenomen in de woning van de verdachte.
Het hof is van oordeel dat de bewijsmiddelen ten aanzien van zaaksdossier B1 en B9, zoals hierboven weergegeven, mede redengevend zijn voor het bewijs van hetgeen aan de verdachte is ten laste gelegd, in het bijzonder voor het bewijs dat de handelingen van de verdachte en diens mededaders betrekking hadden op de levering c.q. verkoop van een hoeveelheid cocaïne en dat hun opzet daarop was gericht.
Het hof hecht derhalve aan de verklaring van de verdachte, dat het gezamenlijk te realiseren resultaat de verkoop/aankoop van een aantal telefoontoestellen betrof, geen geloof.
Bij dit oordeel heeft het hof mede betrokken de inhoud van de weergave van de afgeluisterde en opgenomen telefoongesprekken en de daarin gebruikte bewoordingen. Hierin wordt immers (onder meer) gesproken over monsters, worden getallen genoemd en wordt gesproken over een door een derde betaalde borg van 8000, waaruit het hof begrijpt dat het om een bedrag van 8000 euro ging. Deze gebruikte bewoordingen passen niet in de verklaring dat sprake is geweest van de verkoop van telefoons. Bovendien wordt in die gesprekken ook versluierend taalgebruik gebezigd. In het geheel valt redelijkerwijs niet in te zien waarom de verdachte en de medeverdachten zich in het kader van een verkoop van een paar telefoontoestellen gebruik zouden moeten maken van versluierend taalgebruik op de wijze als hiervoor is weergegeven.
Dit dient naar het oordeel van het hof te leiden tot de slotsom dat de afgeluisterde en opgenomen telefoongesprekken betrekking hebben gehad op ten aanzien van een (groothandels)hoeveelheid cocaïne verrichte gedragingen. Anders dan de advocaat-generaal heeft betoogd, kan echter niet met een voor bewezenverklaring voldoende mate van zekerheid worden vastgesteld dat daadwerkelijk cocaïne - laat staan een hoeveelheid van 2 kilogram - is verkocht en geleverd. Het komt immers voor dat wat als cocaïne wordt geleverd, dat achteraf niet blijkt te zijn, terwijl voorts niet is gebleken dat de bij deze levering betrokken personen eerder als partijen met elkaar zaken hebben gedaan en dat daarbij daadwerkelijk cocaïne werd geleverd. Het hof zal de verdachte derhalve vrijspreken voor het als feit 3, eerste onderdeel, ten laste gelegde. Evenwel is voldoende wettig en overtuigend bewijs voorhanden voor de bewezenverklaring van de tenlastegelegde voorbereidingshandelingen. Anders dan de raadsman heeft betoogd volgt naar het oordeel van het hof uit de gebezigde bewijsmiddelen dat de verdachte niet louter passief is geweest, maar als medepleger kan worden aangemerkt.
Vrijspraak feiten 4 en 5
Aan de verdachte is ten laste gelegd, kort weergegeven, dat hij zich samen met een ander, te weten zijn partner [medeverdachte 3] (verder ook te noemen: [medeverdachte 3]), schuldig heeft gemaakt aan witwassen.
Dit is op in de op de voet van artikel 314a Sv nader omschreven en in hoger beroep gewijzigde tenlastelegging onder 4 ten laste gelegd als gewoontewitwassen, in de kern als volgt:
In de periode van 1 januari 2007 - 7 april 2010, het medeplegen, van (gewoonte)witwassen van verschillende (grote) geldbedragen, namelijk in totaal:
- € 105.637,42 op bankrekeningen van verdachte, en
- € 39.441,54 op bankrekening van [medeverdachte 3], en
- betalingen van diverse aankopen van duurzame consumptiegoederen, autohuur, en
- moneytransfers.
In die tenlastelegging is onder 5 opgenomen het medeplegen van witwassen van, veelal, dure (merk)artikelen, zoals tassen van Gucci en Louis Vuitton, zonnebrillen, mutsen, jassen van onder meer Moncler, schoenen van Burberry, Iceberg, Ralph Lauren. Als pleegdatum is 7 april 2010 gekozen, zijnde de datum waarop in de woning van de partner van verdachte ([adres]) waarin hij veelal ook verbleef een doorzoeking heeft plaatsgevonden. Bij deze gelegenheid werden in een kamer die als kledingkast werd gebruikt genoemde goederen aangetroffen en in beslag genomen. De totale waarde van deze goederen is door de Douane geschat op een bedrag van € 116.405,23.
Vrijspraak
De advocaat-generaal heeft vrijspraak gevorderd van de onder 4 bedoelde stortingen die zijn gedaan op een rekening die door de moeder van verdachte werd gebruikt en waarop onder meer het salaris van haar werd gestort.
Het hof zal de advocaat-generaal hierin volgen. Reeds hierom zal de verdachte van dit deel van de tenlastelegging worden vrijgesproken. Dit onderdeel behoeft op die grond geen verdere bespreking.
Het standpunt van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof het onder 4 en 5 ten laste gelegde bewezen zal verklaren met uitzondering van hetgeen onder 4 na het eerste gedachtestreepje is vermeld, te weten het geldbedrag van € 105.637,42.
Zij heeft daartoe, kort samengevat, het navolgende aangevoerd.
De verdachte komt voor in een, zoals zij het heeft geformuleerd, grote cocaïne-zaak. Voorts zijn in de door de verdachte en diens partner bewoonde woning cocaïne, middelen en voorwerpen ten behoeve van de bereiding en verwerking van cocaïne aangetroffen. Het kan daarom niet anders zijn dan dat de vermogensbestanddelen die zijn vermeld in de tenlastelegging van misdrijf afkomstig zijn, nu de legale inkomsten van verdachte en [medeverdachte 3] in omvang ver achterblijven bij de waarde van de goederen en bij de betrokken geldbedragen. Aan deze conclusie kan ook bijdragen de omstandigheid dat het gaat om grote hoeveelheden goederen en transacties van aanzienlijke geldbedragen.
Bij deze stand van zaken is het aan de verdachte om aannemelijk te maken dat alle uitgaven wél verklaard kunnen worden uit legale bronnen. Deze is daarin niet geslaagd.
Het standpunt van de verdachte
Namens de verdachte is om vrijspraak voor beide feiten verzocht.
Overwegingen en oordeel van het hof
- het toetsingskader
Het hof heeft meermalen in andere arresten overwogen en beslist dat in het bestek van de bewijslevering van witwassen, voor zover het gaat om het bewijs van witwassen, volgens de tenlastelegging gepleegd over een periode van aanmerkelijk langere duur dan de periode waarin de overigens ten laste gelegde delicten hebben plaatsgevonden, in het kader van het onderzoek geconstateerde al dan niet verdachte geldbewegingen niet in verband zijn te brengen zijn met enig concreet strafbaar feit en tenslotte dat sprake is van (neven)inkomsten van de verdachte en diens partner uit andere dan criminele activiteiten, het toetsingskader gehanteerd dient te worden dat is afgestemd op beoordeling van een tenlastelegging van witwassen waarbij geen direct bewijs voor inkomsten uit brondelicten aanwezig is.
In het onderhavige geval zijn aan de verdachte andere delicten ten laste gelegd. Uit de stukken van het dossier blijkt dat de verdachte drugsdelicten heeft gepleegd in de periode van mei 2009 tot en met maart 2010. Dit gegeven brengt evenwel geen verandering in het toetsingkader, nu van evenbedoelde drugsdelicten naar het oordeel van het hof geen financiële opbrengsten zijn komen vast te staan.
Naar inmiddels bestendige jurisprudentie kan, in een geval zoals dat zich hier voordoet, witwassen bewezen worden geacht, indien het op grond van de vastgestelde feiten en omstandigheden niet anders kan zijn dan dat - zoals door de advocaat-generaal is gerekwireerd - het geld uit enig misdrijf afkomstig is. Het ligt op de weg van het openbaar ministerie om zicht te bieden op het bewijs waaruit zodanige feiten en omstandigheden kunnen worden afgeleid.
De toetsing door de zittingsrechter dient daarbij de volgende stappen te doorlopen.
Allereerst zal moeten worden vastgesteld of aangedragen feiten en omstandigheden van dien aard zijn dat zonder meer sprake is van een vermoeden van witwassen. Indien zulk een geval zich voordoet mag van de verdachte worden verlangd dat hij een verklaring geeft voor de herkomst van het geld of de goederen. Zo een verklaring dient te voldoen aan de vereisten dat zij concreet, min of meer verifieerbaar en niet op voorhand hoogst onwaarschijnlijk is.
Bij de beoordeling van deze verklaring spelen de omstandigheden waaronder en het moment en de wijze waarop deze tot stand is gekomen mede een rol. Zo kan het van belang zijn of de verdachte van meet af aan een tegenwicht tegen de verdenking heeft geboden of dat hij eerst in een laat stadium van het onderzoek is gaan verklaren op een wijze die aan de hiervoor genoemde vereisten voldoet.
Zodra het door de verdachte geboden tegenwicht daartoe aanleiding geeft, ligt het vervolgens op de weg van het openbaar ministerie om nader onderzoek te doen naar de, uit de verklaringen van de verdachte blijkende, alternatieve herkomst van het geld en de goederen. Uit de resultaten van een dergelijk onderzoek zal dienen te blijken dat met voldoende mate van zekerheid kan worden uitgesloten dat de geldbedragen en de goederen waarop de verdenking betrekking heeft, een legale herkomst hebben en dat derhalve een criminele herkomst als enige aanvaardbare verklaring kan gelden.
- toepassing
In het licht van het hiervoor geschetste kader wordt het navolgende overwogen en opgemerkt.
Het hof zal allereerst beoordelen of de rechtbank respectievelijk de advocaat-generaal op goede gronden hebben geoordeeld en geconcludeerd dat de geldhandelingen die zouden zijn verricht door de partner van verdachte en de aanwezigheid van goederen die zijn aangetroffen in de gezamenlijke woning kunnen worden beschouwd als mede betrekking hebbend op de financiële huishouding van de verdachte. Het hof beantwoordt die vraag bevestigend.
Uit de verklaringen van de verdachte en van [medeverdachte 3] dient te worden opgemaakt dat zij samenwoonden op [adres]. De verdachte was in grote lijnen op de hoogte van aard en omvang van de voorwerpen, ten laste gelegd onder 5, die in de woning aanwezig waren.
De verklaring van de verdachte ter terechtzitting in hoger beroep dat hij en zijn partner elkaar niet op de hoogte brachten van hetgeen zij aan geldbedragen ontvingen en uitgaven maakt dit voor de beoordeling van de vraag of sprake is van een weerlegbaar witwasvermoeden, zoals hierna zal geschieden, niet anders.
In de onderhavige zaak, waarin zoals vastgesteld vrijwel geen bewijs voorhanden is voor zogeheten brondelicten, althans voor delicten waarvan verondersteld kan worden dat deze inkomsten hebben gegenereerd in de ten laste gelegde pleegperiode, is - gezien de inkomenspositie van de verdachte en zijn partner in die periode - naar het oordeel van het hof zonder meer sprake van een zogeheten witwasvermoeden.
Er zijn gedurende het opsporingsonderzoek geldstromen en vermogensbestanddelen in beeld gebracht welke zich, bezien tegen de achtergrond van zowel het legale inkomen van de verdachte, zoals dat is gebleken uit belastingaangiftes als van de verklaringen, waaruit blijkt van zijn overige (weliswaar fiscaal niet verantwoorde) inkomsten, zonder nadere verklaring niet laten begrijpen.
Daarnaast hebben de verdachte en [medeverdachte 3] blijkens hun verklaringen geldbedragen "rondgepompt" waarbij aankopen van verdachte werden betaald via Paypal, de creditcard van [medeverdachte 3] werd gebruikt waarna de afgeschreven bedragen vervolgens weer op de bankrekening van laatstgenoemde werden gestort. Dit is een werkwijze die tal van vragen oproept, waarop naar het oordeel van het hof door de verdachte noch door [medeverdachte 3], als getuige gehoord ter terechtzitting in hoger beroep, een overtuigend begin van een antwoord is gegeven.
Echter, tegelijkertijd moet worden vastgesteld dat de verdachte en [medeverdachte 3] verklaringen hebben afgelegd met betrekking tot de herkomst van de onder hen aangetroffen gelden en goederen, welke verklaringen ten dele bevestiging hebben gevonden in andere bronnen.
Op de eerste plaats is uit getuigenverklaringen gebleken dat bij de aanschaf van de uiteenlopende luxe goederen enkele andere personen een mogelijke betrokkenheid hebben gehad, ofwel als mede-eigenaar ofwel als financier. Aan de advocaat-generaal kan zonder meer worden toegegeven dat de hierover afgelegde verklaringen onderling aanzienlijke verschillen vertonen. Dit leidt tot de conclusie dat geen eenduidig beeld is ontstaan van aard en omvang van die betrokkenheid van anderen. In het midden is derhalve gebleven of, hoeveel en op welke wijze er geld is uitgeleend aan verdachte en met welk doel de geldlening heeft plaatsgevonden. Daarmee is evenwel, in het licht van de uit te voeren falsifieerbaarheidstoets, nog niet de conclusie gerechtvaardigd dat in het geheel geen betrokkenheid van derden bij aanschaf en bekostiging van de in beslag genomen luxe goederen heeft plaatsgehad, of dat de verklaringen daaromtrent als volstrekt ongeloofwaardig moeten worden beschouwd.
Ten tweede doet zich, in het bijzonder bij de in de woning van [medeverdachte 3] en verdachte aangetroffen goederen, de complicatie voor dat niet kan worden vastgesteld in welke periode de goederen zijn aangeschaft. [medeverdachte 3] heeft als getuige, deels met precisie, verklaard over goederen en vermogensbestanddelen waarover zij dan wel verdachte gedurende reeds zeer lange tijd geleden beschikten. Dit betreft met name de uitkering uit een erfenis in het jaar 2003, en de schoenen van de merken Adidas en Nike die reeds vóór 2003 in bezit van verdachte waren.
Voor zover het hier om geldbedragen gaat bemoeilijkt dit de beoordeling van de herkomst van het geldbedrag dat is ten laste gelegd onder 4 en overigens heeft dit ook gevolgen voor de bewijswaardering met betrekking tot de voorwerpen ten laste gelegd onder 5.
Ten derde heeft de verdachte verklaard over zijn andere bronnen van inkomsten van enige omvang. Het gaat daarbij om de verkoop van simkaarten buiten de reguliere verkoop van goederen in de winkel waar hij werkzaam was. Voorts bestaan aanwijzingen voor enige handel in kostbare horloges.
Onduidelijk is gebleven of en zo ja, in hoeverre, deze inkomsten als legaal kunnen worden aangemerkt. De omvang van een mogelijk crimineel voordeel uit de verkoop van simkaarten, indien hiervan moet worden uitgegaan, valt nog bij benadering niet vast te stellen. Dat geldt derhalve ook voor de omvang van eventueel niet afgedragen (inkomsten)belasting. Ook met betrekking tot de beweerde handel in die horloges kunnen geen vaststellingen worden gedaan.
Hetgeen tot dusver is overwogen leidt tot de slotsom dat iedere vaststelling van de omvang van witgewassen geldbedragen of aanwijzing van witgewassen goederen zodanig problematisch is, dat tot bewezenverklaring van de in de tenlastelegging concreet vermelde goederen en geldbedragen daarom niet kan worden gekomen.
Voorts overweegt het hof in het bijzonder ten aanzien van de door het openbaar ministerie voorgestelde methode van bewijslevering het volgende.
De advocaat-generaal heeft in haar requisitoir in bewoordingen, die ook worden gebezigd in de procedure ter vaststelling en ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel, kennelijk willen betogen dat de verdachte aannemelijk dient te maken dat het gepresenteerde witwasvermoeden ongegrond is.
Deze benadering gaat naar het oordeel van het hof voorbij aan de complexiteit van de bewijsopgave in gevallen van witwassen en behelst een onjuiste uitleg van het daarop toepasselijke toetsingskader.
In vergelijking met de ontnemingsprocedure, waarin de rechter schattenderwijs de omvang van het wederrechtelijk verkregen voordeel vaststelt en waarin het wederrechtelijk verkregen voordeel op aannemelijkheid wordt berekend en geschat, worden in een strafzaak met betrekking tot het bewijs van het misdrijf van witwassen uit de aard daarvan hogere eisen gesteld aan precisie en concreetheid van hetgeen bewezen moet worden verklaard en van daaraan ten grondslag te leggen redengevende feiten en omstandigheden. Dit heeft verstrekkende gevolgen voor de bewijslastverdeling in de onderscheiden procedures en voor aan de proceshouding van een verdachte te verbinden consequenties.
De advocaat-generaal heeft naar het oordeel van het hof dit onderscheid onvoldoende in acht genomen, met het gevolg dat de bewijskracht en bewijswaarde van hetgeen zij ter terechtzitting in hoger beroep op basis van het dossier heeft gepresenteerd, ontoereikend is om de verklaringen van de verdachte op te vatten als een onvoldoende weerlegging van het bewijsvermoeden van witwassen.
De verklaringen van de verdachte en de getuigen, hoe gefragmenteerd, onvolledig en op onderdelen onaannemelijk ook, leveren een beeld op van een zekere mate van vermenging van geldstromen, afkomstig van de verdachte, diens familieleden, een (zeer vermogende) voetballende jeugdvriend van hem en zijn partner [medeverdachte 3]. Daarom kan niet met voldoende mate van zekerheid worden uitgesloten dat de geldbedragen en de goederen waarop de verdenking betrekking heeft een legale herkomst hebben. Dientengevolge kan niet worden vastgesteld dat een criminele herkomst als enige aanvaardbare verklaring hiervoor kan gelden. Daarmee is, gelet op de wijze waarop het witwassen als één complex van goederen en geldbedragen is ten laste gelegd, reeds aan de aan de weerlegging van het witwasvermoeden te stellen eisen voldaan.
Het voorgaande voert tot de slotsom dat het hof de verdachte van witwassen zoals onder 4 en 5 ten laste gelegd volledig zal vrijspreken.
- overwegingen ten overvloede aangaande de vervolging terzake van witwassen op basis van vermogensvergelijking
Tot slot maakt het hof, zoals het reeds eerder heeft gedaan in vergelijkbare zaken, het openbaar ministerie opmerkzaam op het volgende. De complicaties die zich hebben voorgedaan bij de beoordeling van het bewijs voor het ten laste gelegde (gewoonte)witwassen waren naar het oordeel van het hof voorzienbaar.
Het hof kan zich niet aan de indruk onttrekken dat de beschuldiging van witwassen is geformuleerd op grond van aangetroffen vermogensbestanddelen, die in het kader van een uitgebreid opsporingsonderzoek naar drugsgerelateerde feiten van de partner van de verdachte, vragen opriepen. Vervolgens is een bescheiden witwasdossier samengesteld dat zich qua opzet en omvang laat vergelijken met een onderzoek naar wederrechtelijk verkregen voordeel.
Voorts heeft de officier van justitie op de terechtzitting in eerste aanleg medegedeeld dat het openbaar ministerie ook een vordering tot ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel aanhangig zal maken.
Tegen deze achtergrond bezien heeft zich -enigszins buiten de orde- de vraag aan het hof opgedrongen naar de toegevoegde waarde van de ingestelde vervolging, mede bezien in het licht van achtereenvolgens de aanmerkelijke belasting die vervolging van witwassen in gevallen als deze doorgaans en ook in het onderhavige geval oplevert voor het strafproces als geheel en de afwegingen die voortdurend aan de orde zijn over de aanwending van schaarse middelen in het publieke domein, meer in het bijzonder de strafrechtelijke keten. In het besef dat een rechterlijke waardering van deze aard minder gebruikelijk is acht het hof het, nu deze zaak niet op zichzelf staat, niettemin aangewezen om deze vraag bij wijze van signaal herhaald uit te spreken.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1, 2, 3 en 6 ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
1:
hij op 21 juni 2009 te Schiphol, gemeente Haarlemmermeer, tezamen en in vereniging met anderen, opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland heeft gebracht ongeveer 13.839,70 gram,van een materiaal bevattende cocaïne;
2:
hij in de periode van 27 mei 2009 tot en met 21 juni 2009 in Nederland, tezamen en in vereniging met anderen,
om een feit, bedoeld in het vijfde lid van artikel 10 van de Opiumwet, te weten het opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland brengen van een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, voor te bereiden of te bevorderen;
- zich en anderen inlichtingen tot het plegen van dat feit heeft verschaft en
immers heeft/hebben hij, verdachte en/of zijn mededader(s),
in de periode van 27 mei 2009 tot en met 21 juni 2009,
- meermalen met elkaar en (telefonisch) contact onderhouden en
- meermalen (telefonisch) informatie verstrekt/ontvangen ten behoeve van invoer van cocaïne en
- vlucht- en bagagegegevens doorgegeven/ontvangen en
- een vliegticket gekocht en betaald;
3:
hij in de periode van 17 maart 2010 tot en met 20 maart 2010 in Nederland, tezamen en in vereniging met anderen, om een feit, bedoeld in het vierde lid van artikel 10 van de Opiumwet, te weten het opzettelijk verkopen, afleveren en vervoeren van een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, voor te bereiden of te bevorderen;
- zich en een of meer anderen gelegenheid en/of inlichtingen tot het plegen van dat feit heeft trachten te verschaffen,
immers hebben verdachte en zijn mededaders,
- meermalen met elkaar (telefonisch) contact onderhouden en
- meermalen (telefonisch) aan elkaar informatie verstrekt over de prijs en gewicht van (een hoeveelheid) cocaïne en
- meermalen (telefonisch) informatie verstrekt of ontvangen ten behoeve van de overdracht van een partij cocaïne en
- afspraken gemaakt om elkaar te ontmoeten en meermalen ontmoetingen gehad en
- geld ontvangen en/of gegeven;
6:
hij op 07 april 2010 te Amsterdam opzettelijk aanwezig heeft gehad ongeveer 12,9 gram van een materiaal bevattende cocaïne;
Hetgeen onder 1, 2, 3 en 6 meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat.
Strafbaarheid van het bewezen verklaarde
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het onder 1, 2, 3 en 6 bewezen verklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
het onder 1 bewezen verklaarde en het onder feit 2 bewezen verklaarde levert op:
de voortgezette handeling van:
medeplegen van het voorbereiden van een feit, bedoeld in het vijfde lid van artikel 10 van de Opiumwet, door zich en anderen inlichtingen tot het plegen van dat feit trachten te verschaffen;
en
medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder A van de Opiumwet gegeven verbod.
het onder 3 bewezen verklaarde levert op:
medeplegen van het zich of een ander gelegenheid en inlichtingen trachten te verschaffen om een feit, bedoeld in het vierde lid van artikel 10 van de Opiumwet, voor te bereiden of te bevorderen;
het onder 6 bewezen verklaarde levert op:
opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder C van de Opiumwet gegeven verbod.
Strafbaarheid van de verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit, zodat de verdachte strafbaar is.
Oplegging van straf en maatregel
De rechtbank Haarlem heeft de verdachte voor het als feit 1 tot en met feit 6 ten laste gelegde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van zeven jaren, met aftrek van de tijd doorgebracht in verzekering en in voorlopige hechtenis.
Tegen voormeld vonnis is door de verdachte hoger beroep ingesteld.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte voor het als feit 1 tot en met feit 6 ten laste gelegde zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 7 jaar, met aftrek van de tijd doorgebracht in verzekering en in voorlopige hechtenis.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gelet op de persoon van de verdachte.
Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte is gedurende een periode betrokken geweest bij het medeplegen van opzettelijk invoer van cocaïne, voorbereidingshandelingen daartoe, het medeplegen van voorbereidingshandelingen gericht op de verkoop van cocaïne en het opzettelijk aanwezig hebben van een hoeveelheid cocaïne.
Vooropgesteld dient te worden dat het motief voor de strafbaarstelling van invoer van en handel in verdovende middelen in aanzienlijke mate is gelegen in het maatschappelijk belang van bescherming van de volksgezondheid. Het gebruik van in het bijzonder harddrugs is schadelijk voor de volksgezondheid en kan bijdragen aan het ontstaan en voortduren van ernstige ontregeling van het maatschappelijk en mentaal functioneren van personen.
Voorts leert de ervaring dat het uit winstbejag participeren in de keten van de invoer tot aan het gebruik van die middelen dikwijls gepaard gaat met andere vormen van criminaliteit, variërend van relatief lichte verwervingscriminaliteit tot zware criminaliteit, in zwaarte doorgaans verbonden aan het niveau van organisatie en (groot)handel. Tot die zware criminaliteit rekent het hof niet alleen (ernstige) geweldsmisdrijven, maar ook misdrijven die een bedreiging inhouden voor de integriteit van het financiële en economische verkeer.
De hoge wettelijke strafmaxima verbonden aan de opzettelijke invoer van en handel in harddrugs vormen derhalve een uitvloeisel van het streven van de wetgever de Nederlandse samenleving te vrijwaren van deze stoffen en ter voorkoming van het ontstaan van een grootschalige binnenlandse markt. In dit licht kan tevens worden begrepen dat ook handelingen gericht op voorbereiding of bevordering van invoer van en overige handelingen met harddrugs met aanzienlijke straffen worden bedreigd, waarbij opmerking verdient dat de wetgever geen onderscheid heeft gemaakt in strafmaxima tussen de uiteenlopende vormen van voorbereidingshandelingen.
Het gevoerde vervolgings- en strafvorderingsbeleid brengt onder meer tot uitdrukking dat het Openbaar Ministerie het aldus begrepen wettelijk kader heeft verstaan als een opdracht om bij strafbaar handelen in verband met import van en handel in cocaïne in beginsel te rekwireren tot de oplegging van langdurige gevangenisstraffen.
Het hof betrekt bij de bepaling van de strafmaat voorts de volgende aspecten.
Naast het hiervoor besproken kernverwijt, dat voortvloeit uit het, al dan niet gerealiseerde toebrengen van schade aan de gezondheid van personen, spelen de hiervoor bedoelde maatschappelijk bezwarende en ontwrichtende aspecten die zijn verbonden aan het handelen van de verdachte een rol van betekenis.
Immers, aangenomen mag worden dat het verrichten van werkzaamheden gericht op invoer en handel in cocaïne voor de daarbij betrokkenen, onder wie de verdachte, een hoge beloning kan opleveren. De hoogte van die beloning wordt voor een groot deel bepaald door de risico's die met het werk zijn verbonden. Eén van deze risico's, wellicht de belangrijkste, is dat van een strafrechtelijke vervolging en van een, naar Nederlandse maatstaven gemeten, doorgaans zware bestraffing. Het perspectief van de hoge beloning en de praktijk van zware strafrechtelijke sanctionering vormen aldus bezien elkaars spiegelbeeld.
Tot slot wijst het hof erop dat het zich ook rekenschap dient te geven van de internationale dimensies van de bestrijding van de sluikhandel in verdovende middelen. De prioriteit die hier in internationaal verband nog steeds naar uitgaat brengt met zich dat de bestraffing in overwegende mate in de sleutel van de generaal-preventieve werking is gesteld. Dit betekent dat de straftoemeting ook een signaal dient in te houden naar Nederlandse ingezeten om af te zien van (ondersteunende) activiteiten op plaatsen van in- en doorvoer van, en de handel in, verdovende middelen. Daarnaast moet uit de bestraffing blijken dat met de misdrijven zoals die in de onderhavige zaak ter beoordeling aan de strafrechter zijn voorgelegd het risico van langdurige vrijheidsbeneming zich ook realiseert.
Voorgaande beschouwingen impliceren dat bij de bepaling van de strafmaat de rol van de verdachte en de duur en intensiteit van zijn betrokkenheid veel gewicht in de schaal leggen.
Anders dan bij drugskoeriers, waarbij de getransporteerde hoeveelheid volgens een relatief gedetailleerde systematiek een bepalende maatstaf vormt, draagt de omvang van de feitelijk binnengebrachte hoeveelheid cocaïne in het onderhavige geval slechts bij aan de strafmaat in samenhang met de zojuist genoemde factoren. Voor de mate waarin aantallen (voorgenomen) transporten en hoeveelheden verhandelde dan wel te verhandelen cocaïne bijdragen aan de strafmaat valt geen algemene regel noch enige cijfermatige motivering te geven.
De verdachte heeft, naar moet worden aangenomen uit louter winstbejag, geen weerstand geboden aan de verleiding van het mogelijk verkrijgen van een dergelijke hoge beloning door zich in te laten met (voorbereidingshandelingen die moesten leiden tot) de invoer/vervoer/handel in cocaïne. Het hof is van oordeel dat uit het dossier niet blijkt dat de verdachte een leidinggevende rol heeft gehad. Wel dienen de activiteiten van de verdachte zonder meer te worden aangemerkt als een wezenlijke bijdrage aan het invoertraject.
Blijkens een de verdachte betreffend Uittreksel Justitiële Documentatie van 6 november 2012 is de verdachte niet eerder strafrechtelijk ter zake al dan niet opzettelijke overtreding van de Opiumwet veroordeeld. Het hof weegt dit in het voordeel van de verdachte.
Het hof acht, alles afwegende, een gevangenisstraf van na te melden duur passend en geboden.
Beslag
Onder de verdachte zijn horloges en sieraden in beslag genomen, welke voorwerpen voorkomen op de beslaglijst onder de nummers 1 tot en met 17, 25, 30, 35, 38, 43, 46, 52, 54 tot en met 60, 81, 82, 86, 90 tot en met 92 en 147. Blijkens het vonnis waarvan beroep heeft de rechter-commissaris op 13 april 2011 ten aanzien van die voorwerpen een machtiging tot het leggen van conservatoir beslag verleend. Het hof gaat er vanuit dat deze machtiging ook is gebruikt en zal er derhalve ten aanzien van deze voorwerpen van uitgaan dat hierop geen klassiek strafvorderlijk beslag ligt.
Met betrekking tot de voorwerpen ten aanzien waarvan uit de stukken van het dossier blijkt dat die reeds zijn teruggegeven behoeft het hof, anders dan de advocaat-generaal heeft gevorderd, evenmin een beslissing te nemen.
De hierna te noemen in beslag genomen voorwerpen, die nog niet zijn teruggegeven, behoren aan de verdachte toe. Zij zijn bij gelegenheid van het onderzoek naar het onder 3 begane misdrijf aangetroffen. Zij zullen worden onttrokken aan het verkeer aangezien zij van zodanige aard zijn, dat het ongecontroleerde bezit van die voorwerpen in strijd is met de wet en ze kunnen dienen tot het begaan of voorbereiden van soortgelijke feiten.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De op te leggen straf en maatregel zijn gegrond op de artikelen 2, 10 en 10a van de Opiumwet en de artikelen 36b, 36d, 47, 56 en 57 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze wettelijke voorschriften worden toegepast zoals geldend ten tijde van het bewezen verklaarde.
BESLISSING
Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart niet bewezen dat de verdachte het onder 4 en 5 ten laste gelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart voorts niet bewezen dat de verdachte het onder 2, tweede pleegperiode, en onder 3, eerste onderdeel, ten laste gelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 1, 2, eerste pleegperiode, 3, tweede onderdeel, en 6 ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 1, 2, 3 en 6 bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 4 (vier) jaren en 6 (zes) maanden.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Heft op het bevel voorlopige hechtenis met ingang van het tijstip waarop de duur van die ondergane hechtenis gelijk wordt aan de duur van de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf.
Beveelt de onttrekking aan het verkeer van de in beslag genomen, nog niet teruggegeven voorwerpen, te weten:
- 61 een bruine doos Louis Vuitton met daarin diverse mesjes, een doosje paracetamol, lepels, plastic zakjes en andere toebehoren ten behoeve van mogelijk versnijden van verdovende middelen;
- 63. een weegschaal van het merk Tanita, betreft een weegschaal aangetroffen in de bruine doos van Louis Vuitton;
Gelast de teruggave aan verdachte van de in beslag genomen, nog niet teruggegeven voorwerpen, te weten:
- 19. Een zonnebril Louis Vuitton;
- 20. Een zonnebril Prada;
- 34. 165 paar schoenen, diverse merken, o.a. Louis Vuitton, Gucci, Dior;
- 47. 33 zonnebrillen, diverse merken, o.a. Louis Tuitton, [medeverdachte 7]o Cavalli, Gucci, Mark Jacobs, Tom Ford;
- 50. 16 jassen, merk Moncler;
- 51. 12 petten, diverse merken, o.a. Louis Vuitton, Prada, Dolce en Gabana, Gucci;
- 53. 57 tassen, diverse merken, o.a. Louis Vuitton, Gucci, Prada, Lanvin, Dolce en Gabana;
- 64. Een semafoon van het merk Maxer, type N10, kleur zwart;
- 65. Een computer van het merk Packard Bell, Easynote NJ66, kleur zwart, inclusief adapter;
- 66. Een computer van het merk Apple, kleur zilver, inlusief muis, toetsenbord en afstandbediening;
- 67. Een computer van het merk EEC, in een doos met factuur en toebehoren;
- 83. Een tas van met merk Louis Vuitton;
- 84. Een zonnebril van het merk Louis Vuitton;
- 85. Een dameshorloge van het merk Hermes, A102010305;
- 88. Een sjaal van het merk Louis Vuitton;
- 89. 6 bankbiljetten, USD;
- 134. Een portefeuille van het merk Louis Vuitton, met doos;
- 139. Twee dozen van het merk Louis Vuitton, met daarin een meerkleurige sjaal;
- 140. Een sjaal van het merk Louis Vuitton, met doos;
- 141. Drie sjaals van het merk Louis Vuitton, met een zwarte zak;
- 142. Vier portemonnees van het merk Louis Vuitton;
- 143. Een doos van het merk Tom Ford;
- 144. Twee tassen van het merk Burberry, meerkleurig;
- 145. Een portefeuille van het merk Louis Vuitton;
- 146. Twee boxen, meerkleurig;
Dit arrest is gewezen door de vijfde meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. R.M. Steinhaus, mr. R. Veldhuisen en mr. A.E.M. Röttgering, in tegenwoordigheid van mr. A. Binken, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 14 december 2012.