parketnummer: 23-001925-11
datum uitspraak: 14 december 2012
Verkort arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Haarlem van 29 april 2011 in de strafzaak onder parketnummer 15-840060-09 tegen:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum],
adres: [adres], [postcode] [woonplaats], thans gedetineerd en verblijvend in [detentieadres].
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 12 november 2012, 23 november 2012 en 4 december 2012, en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de verdachte en de raadsman naar voren is gebracht.
Gelet op de in eerste aanleg door de rechtbank toegelaten wijziging is aan de verdachte ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 21 juni 2009 te Schiphol, gemeente Haarlemmermeer, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland heeft gebracht ongeveer 13.839,70 gram, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
hij op of omstreeks 31 augustus 2009 te Amsterdam opzettelijk heeft verkocht en/of afgeleverd en/of verstrekt en/of vervoerd, in elk geval opzettelijk aanwezig heeft gehad, ongeveer 109 gram, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
hij op een of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 19 oktober 2009 tot en met 26 oktober 2009 te Amsterdam en/of elders in Nederland tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, (telkens) opzettelijk heeft bereid en/of bewerkt en/of verwerkt en/of verkocht en/of afgeleverd en/of verstrekt en/of vervoerd, in elk geval (telkens) opzettelijk aanwezig heeft gehad, een of meer hoeveelheden van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
hij op een of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 7 mei 2009 tot en met 2 december 2009 te Schiphol, gemeente Haarlemmermeer, en/of Amsterdam en/of (elders) in Nederland, meermalen, althans eenmaal (telkens) tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, (telkens) om een feit, bedoeld in het vierde of het vijfde lid van artikel 10 van de Opiumwet, te weten het opzettelijk bereiden, bewerken, verwerken, verkopen, afleveren, verstrekken, vervoeren, buiten en/of binnen het grondgebied van Nederland brengen van een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I voor te bereiden of te bevorderen;
- zich en/of een of meer anderen gelegenheid en/of inlichtingen tot het plegen van dat/die feiten heeft getracht te verschaffen en/of
- een of meer anderen getracht te bewegen om dat/die feit(en) te plegen, te doen plegen, mede te plegen, uit te lokken en/of daarbij behulpzaam te zijn en/of daartoe gelegenheid, middelen en/of inlichtingen te verschaffen en/of
- voorwerpen en/of vervoermiddelen en/of stoffen en/of gelden en/of andere betaalmiddelen voorhanden heeft gehad waarvan hij, verdachte en/of zijn mededader(s) wist(en) of ernstig redenen had(den) om te vermoeden dat zij bestemd waren tot het plegen van dat die feit(en),
immers heeft/hebben hij, verdachte en/of zijn mededader(s), tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen (telkens)
in de periode van 7 mei 2009 tot en met 21 juni 2009
- meermalen met elkaar en/of met (een) (contactpersoon van) opdrachtgever(s) en/of afnemers en/of leveranciers (telefonisch) contact gelegd en/of onderhouden en/of
- (meermalen) (telefonisch) aan/van elkaar of een ander of anderen informatie verstrekt en/of ontvangen over de prijs en/of hoeveelheid van (een) hoeveelhe(i)d(en) verdovende middelen en/of
- (meermalen) (telefonisch) informatie verstrekt en/of instructie(s) gegeven en/of informatie en/of instructie(s) ontvangen ten behoeve van invoer van en/of de overdracht van een of meer hoeveelheden verdovende middelen en/of
- (meermalen) (telefonisch) dienstroosters en/of werktijden gevraagd en/of ontvangen en/of doorgegeven en/of
- (meermalen) vlucht- en/of bagage - en/of reizigersgegevens doorgegeven en/of ontvangen en/of
- (meermalen) (een) vliegticket(s) gekocht en/of betaald
- (meermalen) afspraken gemaakt om elkaar te ontmoeten en/of meermalen ontmoetingen gehad en/of gearrangeerd ( in en/of nabij de woning(en) van [verdachte] ([adres]) en/of [medeverdachte 1] ([adres]) en/of in en/of nabij de winkel [winkel] aan [adres] en/of in en/of nabij café [café] en/of elders in Amsterdam, in elk geval in Nederland en/of
- (meermalen) bij die ontmoeting(en) papieren/documenten verstrekt en/of ontvangen en/of getoond en/of bekeken en/of
- (meermalen) geld heeft ontvangen en/of gegeven en/of
in de periode van 7 augustus 2009 tot 7 september 2009
- meermalen met elkaar en/of met (een) (contactpersoon van) opdrachtgever(s) en/of afnemers en/of leveranciers (telefonisch) contact gelegd en/of onderhouden en/of
- (meermalen) (telefonisch) aan/van elkaar of een ander of anderen informatie verstrekt en/of ontvangen over de prijs en/of hoeveelheid van (een) hoeveelhe(i)d(en) verdovende middelen en/of
- (meermalen) (telefonisch) informatie verstrekt en/of instructie(s) gegeven en/of informatie en/of instructie(s) ontvangen ten behoeve van de overdracht van een of meer partijen) verdovende middelen en/of
- (meermalen) afspraken gemaakt om elkaar te ontmoeten en/of meermalen ontmoetingen gehad en/of gearrangeerd bij metrostation Kraaiennest en/of in en/of nabij de woning van[verdachte] ([adres]) en/of elders in Amsterdam, in elk geval in Nederland en/of
- (meermalen) bij die ontmoeting(en) papieren/documenten verstrekt en/of ontvangen en/of getoond en/of bekeken en/of
in de periode van 12 oktober 2009 tot en met 31 oktober 2009
- meermalen met elkaar en/of met (een) (contactpersoon van) opdrachtgever(s) en/of afnemers en/of leveranciers (telefonisch) contact gelegd en/of onderhouden en/of
- (meermalen) (telefonisch) aan/van elkaar of een ander of anderen informatie verstrekt en/of ontvangen over de prijs en/of hoeveelheid van (een) hoeveelhe(i)d(en) verdovende middelen en/of
- (meermalen) (telefonisch) informatie verstrekt en/of instructie(s) gegeven en/of informatie en/of instructie(s) ontvangen ten behoeve van de invoer van en/of overdracht van een of meer hoeveelheden verdovende middelen en/of
- (meermalen) afspraken gemaakt om elkaar te ontmoeten en/of meermalen ontmoetingen gehad en/of gearrangeerd bij in en/of nabij de woning van [verdachte] ([adres]) en/of elders in Amsterdam, in elk geval in Nederland en/of
- (meermalen) geld heeft ontvangen en/of gegeven en/of
in de periode van 5 november 2009 tot en met 2 december 2009
- meermalen met elkaar en/of met (een) (contactpersoon van) opdrachtgever(s) en/of afnemers en/of leveranciers (telefonisch) contact gelegd en/of onderhouden en/of
- (meermalen) (telefonisch) aan/van elkaar of met een ander of anderen informatie verstrekt en/of ontvangen over de prijs en/of hoeveelheid van (een) hoeveelhe(i)d(en) verdovende middelen en/of
- (meermalen) afspraken gemaakt om elkaar te ontmoeten en/of meermalen ontmoetingengehad en/of gearrangeerd bij in en/of nabij de woning van [verdachte] ([adres]) en/of [café] en/of elders in Amsterdam, in elk geval in Nederland;
hij op één of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 7 mei 2009 tot en met 16 december 2009 te Amsterdam en/of (elders) in Nederland, heeft deelgenomen aan een organisatie, welke organisatie werd gevormd door een samenwerkingsverband van natuurlijke personen, waartoe hij, verdachte en/of zijn mededader(s) en/of andere personen behoorden, welke organisatie het oogmerk had het plegen van misdrijven als bedoeld in artikel 10, derde, vierde en vijfde lid en/of 10a eerste lid, te weten
- het (telkens) tezamen en in vereniging met anderen, (telkens) opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland brengen van (telkens) een hoeveelheid cocaïne, zijnde cocaïne een middel als bedoeld in de bij die wet behorende lijst I (artikel 2A OW jo 10 lid 5 OW) en/of
- het (telkens) tezamen en in vereniging met anderen, (telkens) opzettelijk bereiden, bewerken, verwerken, verkopen, afleveren verstrekken of vervoeren van (telkens) een hoeveelheid cocaïne, zijnde cocaïne een middel als bedoeld in de bij die wet behorende lijst I (artikel 2A OW jo 10 lid 5 OW) en/of
- het (telkens) tezamen en in vereniging met anderen, (telkens) om een feit, bedoeld in het vierde of vijfde lid van artikel 10 van de Opiumwet, te weten het opzettelijk bereiden, bewerken, verwerken, verkopen, afleveren, verstrekken, vervoeren, binnen het grondgebied van Nederland brengen van (telkens) een hoeveelheid cocaïne, (telkens) zijnde cocaïne een middel als bedoeld in de bij die wet behorende lijst I voor te bereiden en/of te bevorderen,
* zich en/of een of meer anderen gelegenheid en/of inlichtingen tot het plegen van dat/die feit(en) heeft getracht te verschaffen en/of
* een of meer anderen getracht te bewegen om dat/die feit(en) te plegen, te doen plegen, mede te plegen, uit te lokken en/of daarbij behulpzaam te zijn en/of daartoe gelegenheid, middelen en/of inlichtingen te verschaffen en/of
* voorwerpen en/of vervoermiddelen en/of stoffen en/of gelden en/of anderen betaalmiddelen voorhanden heeft gehad waarvan hij, verdachte, en/of zijn mededader(s) wist(en) of ernstig redenen had(den) om te vermoeden dat zij bestemd waren tot het plegen van dat/die feit(en) (artikel 10a OW);
hij in of omstreeks de periode van 14 december 2009 tot en met 16 december 2009, in elk geval op of omstreeks 16 december 2009 te Amsterdam, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk heeft verkocht en/of afgeleverd en/of verstrekt en/of vervoerd, in elk geval opzettelijk aanwezig heeft gehad, ongeveer 358,6 gram, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
hij op een of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 31 augustus 2009 tot en met 16 december 2009, in elk geval op of omstreeks 16 december 2009 te Amsterdam, althans in Nederland, (telkens) een voorwerp, te weten (een) geldbedrag(en) van 2.700,- euro en/of 1.040,- , heeft verworven, voorhanden heeft gehad, heeft overgedragen en/of omgezet, althans van een voorwerp, te weten, gebruik heeft gemaakt, terwijl hij wist dat bovenomschreven voorwerp(en) - onmiddellijk of middellijk - afkomstig waren/was uit enig misdrijf;
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.
Het vonnis waarvan beroep kan niet in stand blijven, omdat het hof tot andere beslissingen komt dan de rechtbank.
Het standpunt van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft geconcludeerd tot bewezenverklaring van het als feit 1 tot en met feit 7 ten laste gelegde. Hiertoe heeft de advocaat-generaal - zakelijk weergegeven en voorzover van belang - met betrekking tot de feiten 3 en 7 het navolgende aangevoerd.
Uit de inhoud van verslagen van afgeluisterde en opgenomen telefoongesprekken, verslagen van observaties en de verklaring van medeverdachte [medeverdachte 2] volgt dat het als feit 3 ten laste gelegde medeplegen van opzettelijk aanwezig hebben van cocaïne voor bewezenverklaring in aanmerking komt.
Het als feit 7 ten laste gelegde komt eveneens voor bewezenverklaring in aanmerking, in die zin dat de verdachte geldbedragen van € 2700 en € 1040 heeft witgewassen. Mede in het licht van het bewijs dat kan worden gevonden in de inhoud van zaaksdossier B4- waaruit onder meer volgt dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het medeplegen van het opzettelijk verkopen van een hoeveelheid cocaïne - en de verklaring van de verdachte en medeverdachte [medeverdachte 2] is het vermoeden ontstaan dat die geldbedragen van misdrijf, te weten de handel in cocaïne, afkomstig zijn. De door de verdachte gegeven verklaring omtrent de herkomst van deze geldbedragen is onvoldoende concreet om dit vermoeden te weerleggen.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft - zakelijk weergegeven en voor zover van belang - bepleit dat de verdachte integraal zal worden vrijgesproken van het als feit 1, feit 2, feit 3, feit 5, feit 6 en feit 7 is ten laste gelegd. Ten aanzien van feit 4 komt alleen de eerste ten laste gelegde periode voor bewezenverklaring in aanmerking; voor de overige perioden dient een vrijspraak te volgen. Hiertoe heeft de raadsman, kort samengevat, het navolgende aangevoerd.
Ten aanzien van hetgeen als feit 1 is ten laste gelegd, is onvoldoende wettig en overtuigend bewijs voorhanden dat de verdachte als medepleger van de invoer van die partij cocaïne kan worden aangemerkt. De verdachte is enkel behulpzaam geweest, hetgeen niet past bij de ten laste gelegde rol van "medepleger".
Ten aanzien van het als feit 2 ten laste gelegde kan op grond van de inhoud van de afgeluisterde en opgenomen telefoongesprekken en de verklaring van de medeverdachte [betrokkene 7] niet worden afgeleid dat de verdachte, die dit feit ontkent, aan hem cocaïne heeft verkocht. Vrijspraak dient aldus te volgen.
Ten aanzien van de in feit 4 als tweede ten laste gelegde periode, van 7 augustus 2009 tot en met 7 september 2009, is onvoldoende wettig en overtuigend bewijs voor nauwe en bewuste samenwerking voorhanden. Ten aanzien van de overige perioden is wellicht wettig bewijs voorhanden, maar dient de verdachte bij gebrek aan overtuiging eveneens daarvan te worden vrijgesproken.
Gelet op het standpunt van de raadsman dat de verdachte van het (overgrote deel) van de overige ten laste gelegde feiten moet worden vrijgesproken, dient ten aanzien van de als feit 5 ten laste gelegde deelneming aan een criminele organisatie ook vrijspraak te volgen. De verklaring van de medeverdachte [medeverdachte 2] kan niet worden gebruikt, nu zijn verklaring bij de raadsheer-commissaris op onderdelen sterk afwijkt van hetgeen eerder door hem is verklaard.
Het als feit 6 ten laste gelegde komt evenmin voor bewezenverklaring in aanmerking. De verdachte heeft enkel zijn woning ter beschikking gesteld, zodat anderen aldaar een (verkoop)transactie konden verrichten. Dit levert geen medeplegen op doch hooguit medeplichtigheid, hetgeen echter niet is ten laste gelegd.
Aan de verdachte wordt verweten onder meer dat hij zich - met anderen - heeft schuldig gemaakt aan de strafbare voorbereiding of bevordering van de invoer van cocaïne of van met betrekking tot die stof te verrichten gedragingen, zoals de invoer, verkoop, de aflevering of het vervoer daarvan.
De bepaling in de Opiumwet waarop dit laatste verwijt is gestoeld is naar haar bereik ruim. Zo geldt als voorwaarde voor het bewijs van dat verwijt niet, dat komt vast te staan dat het voorbereide/bevorderde misdrijf al een concrete vorm heeft aangenomen. Daarmee is echter niet gezegd dat dit ruime bereik een relativerende invloed heeft op de strengheid van de toetsing aan de aan de bewijslevering te stellen eisen.
Het verwijt aan de verdachte veronderstelt dat hij zijn met het oog op voorbereiding/bevordering verrichte gedragingen opzettelijk heeft verricht, in het bijzonder waar het gaat om het met die gedragingen beoogde resultaat: de voorbereiding of bevordering van de invoer van die cocaïne, of van de verkoop, aflevering of het vervoer ervan. Dit opzet dient dan ook uit de bewijsmiddelen te blijken.
Datzelfde geldt (vanzelfsprekend) voor het verwijt met betrekking tot de verkoop van cocaïne.
In het geval waarin een verdachte een bekennende verklaring heeft afgelegd en/of door één of meer getuigen over verdachtes gedragingen en hetgeen daarbij bij hem heeft voorgezeten belastend is verklaard zal doorgaans een bewezenverklaring, die overigens in aanzienlijke mate steunt op de inhoud van afgeluisterde en opgenomen telefoongesprekken, zonder complicaties kunnen worden vastgesteld. De bewijslevering wordt meer bewerkelijk in het andere geval, waarin een verdachte zwijgt of ontkent en dergelijke verklaringen door getuigen niet zijn afgelegd.
In het laatstbedoelde geval - dat zich in de onderhavige zaak voordoet - komt het vooral aan op de betekenis die voor het bewijs moet worden toegekend aan de inhoud van afgeluisterde en opgenomen telefoongesprekken, de kring van personen met wie die gesprekken zijn gevoerd, alsmede de continuïteit waarin zij voorkomen en overige gedragingen dan wel gebeurtenissen, waarvan is vastgesteld dat deze respectievelijk zijn verricht en zich hebben voorgedaan, zoals reisbewegingen en ontmoetingen. Voorts kan een rol spelen dat cocaïne op een voor de bewijslevering relevante plaats en/of tijdstip is aangetroffen.
Van een bijzondere complicatie, die zich ook in het onderhavige geval voordoet, is sprake wanneer in die telefoongesprekken niet met zoveel woorden ondubbelzinnig is gesproken over achtereenvolgens cocaïne en de ten aanzien van de invoer c.q. verkoop/aflevering/vervoer van die stof te ondernemen of ondernomen gedragingen. Voorts is complicerend dat de diversiteit aan gebezigde termen, die bij de lezer van de gespreksverslagen verwondering kunnen wekken en die volgens het openbaar ministerie alle betrekking hebben op drugs, uitzonderlijk groot is. Hierdoor wordt herkenning van patronen en het gebruik van codes aanzienlijk bemoeilijkt.
Om in weerwil van de letterlijk gebezigde bewoordingen de betekenis en strekking van die gesprekken niettemin te duiden als -kort gezegd- betrekking hebbend op cocaïne is het nodig dat bij de bewijslevering behoedzaamheid wordt betracht. Immers, wanneer het ten aanzien van de betekenis van het gesproken (en afgeluisterde) woord in overwegende mate aankomt op de uitleg en interpretatie daarvan is het risico op een verkeerd begrip daarvan aanwezig.
Die door het hof te betrachten behoedzaamheid brengt mee dat aan afgeluisterde en opgenomen telefoongesprekken, gedragingen en gebeurtenissen de door de advocaat-generaal voorgestelde duiding slechts dán kan worden gegeven wanneer de inhoud en het onderling verband daarvan en het verband met andere te bezigen bewijsmiddelen daartoe voldoende basis bieden. Meer in het bijzonder zal het hof hebben na te gaan of de voor het bewijs te bezigen verslagen van die telefoongesprekken, bezien naar hun inhoud, de chronologie en de kring van deelnemers aan die gesprekken, in een met het oog op de bewijslevering betekenisvolle samenhang kunnen worden geplaatst. Bij dat onderzoek kan betekenis worden toegekend aan hetgeen overigens ten aanzien van één of meer van die deelnemers is gebleken, meer in het bijzonder over diens betrokkenheid op de één of andere wijze bij de stof die in de beschuldiging centraal staat, te weten cocaïne. Voorts kan het hof onder omstandigheden en in het licht van overig voorhanden bewijs ten bezware van de verdachte conclusies trekken uit zijn zwijgen of niet-verifieerbaar verklaren naar aanleiding van aan hem gestelde vragen over de inhoud van door hem gevoerde telefoongesprekken.
Het hof voegt hieraan nog toe dat het resultaat van deze in zoverre terughoudende wijze van beoordelen kan zijn, dat niet valt te reconstrueren wat het feitelijke substraat van de voor het bewijs te bezigen telefoongesprekken is geweest. Daarbij valt te denken aan een niet uit de gesprekken af te leiden rolverdeling of nauwkeurige omlijning van de bijdrage van elk van de betrokkenen.
Onder omstandigheden hoeven deze situaties niet in de weg te staan aan een bewezenverklaring, namelijk indien uit de inhoud van de gesprekken voldoende blijkt van een betekenisvolle bijdrage van de verdachte ten laste van wie de bewezenverklaring wordt uitgesproken.
Tot slot staat het hof reeds op deze plaats stil bij de vorm waarin de verantwoording van de motivering van de bewijsbeslissing in het vonnis waarvan beroep is gegoten. De gekozen werkwijze houdt in dat de redengevende feiten en omstandigheden in de vorm van een lopend betoog zijn opgenomen. De vorm van dit betoog is onmiskenbaar verhelderend omdat het de lezer een helder zicht biedt op hetgeen door de verdachte en anderen feitelijk is gedaan als ook op hetgeen overigens is voorgevallen. Daar tegenover staat echter het volgende.
In het bijzonder waar het gaat om het bewijs van in de Opiumwet strafbaar gestelde voorbereidingshandelingen, waarvan het door het door het openbaar ministerie gepresenteerde bewijs in overwegende mate bestaat uit de inhoud van afgeluisterde en opgenomen telefoongesprekken -waaraan naar het in het vonnis waarvan beroep verwoorde oordeel van de rechtbank veelal geen enkel touw is vast te knopen -, ligt in de door de rechtbank gekozen vorm het gevaar besloten dat het heldere zicht op de (motivering van de) bewijsbeslissing (de hiervoor bedoelde behoedzaamheid daaronder mede begrepen) ten aanzien van ieder van de verdachten afzonderlijk in meer of mindere mate wordt ontnomen.
Dit heeft tot resultaat dat weliswaar in de vorm van dat betoog een opsommende weergave wordt geboden van alle belastende feiten en omstandigheden die in het dossier ten aanzien van het betreffende feit zijn aan te treffen, maar dat het relatieve gewicht van de bewijsmiddelen, hun betekenis en de wijze waarop deze met elkaar in een zinvol verband staan, in de zaak van de betrokken verdachte niet toereikend worden verantwoord. Dit klemt in het bijzonder wanneer het vonnis onvoldoende expliciet is in de aanduiding van de feiten en omstandigheden die de verankering hebben geboden om de inhoud van de telefoongesprekken uit te leggen als betrekking hebbend op cocaïne.
In het navolgende zal worden uiteengezet dat en op welke gronden de verdachte het als feit 1, 2, 4, 5 en 6 tenlastegelegde heeft begaan.
Feiten en omstandigheden blijkend uit zaaksdossier B1 en B9
Feit 1 en feit 4, eerste periode
Op 27 mei 2009, te 18.26 uur, wordt de verdachte (hierna ook: [verdachte]) gebeld door [medeverdachte 2], die verzoekt [verdachte] om "[bijnaam medeverdachte 1]" te bellen voor een ontmoeting in verband met een verandering. (B9, p. 46) Drie minuten later, om 18.29 uur, belt [verdachte] met [medeverdachte 1] en zegt dat "[bijnaam]" hem wil ontmoeten in verband met een verandering. (B9, p.47) Kort hierna belt [verdachte] weer naar [medeverdachte 2] om mede te delen dat hij met [medeverdachte 1] heeft gesproken. (B 1, p. 27)
Die avond, om 22.34 uur, belt [verdachte] naar de [medeverdachte 4] en zegt dat die mannen net hebben gebeld en dat ze bij [verdachte] willen komen. Verder zegt [verdachte] dat "de mannen zondag een en ander moeten horen en...dat het systeem veranderd is. Het gaat nu per groep met een bus. [medeverdachte 4] vraagt wanneer de man gaat, waarna [verdachte] antwoordt "vrijdag". (B9, p. 47) Om 22.42 belt [verdachte] opnieuw naar [medeverdachte 4]. [verdachte] zegt "er zijn twee groepen: de ene groep gaat dan na het werk naar huis, maar de andere groep blijft er om een oogje in het zeil houden. Dan geeft hij precies aan hoe de mannen daar het werk doen. Er is zelfs sprake van steekpenningen, die betaald worden om het werk in goede banen te leiden. (B9, p. 47-48)
Op 29 mei 2009, 12.11 uur, belt [verdachte] naar [medeverdachte 4] en vraagt of [medeverdachte 4] nog iets van die mannen heeft gehoord. [medeverdachte 4] antwoordt ontkennend en zegt dat hij vanmiddag naar hun kant toegaat. [verdachte] zegt vervolgens: "want die mannen zouden die mannen vragen of zij nog zouden kopen....of wij dat zelf zouden moeten doen of...dat die mannen dat anders zelf zouden doen." [verdachte] heeft echter nog niks gehoord, maar hij heeft ze wel twee keer een boodschap heeft gestuurd. [medeverdachte 4] zegt dat hij op zijn werk is, hij zal langs gaan even kijken. Later zegt [medeverdachte 4]: "geld voor de kaarten is fuck up..toch". (B 9, p. 52)
Een kort moment al later, om 13.58 uur, vindt een wisseling van sms-berichtjes plaats tussen [verdachte] en een telefoontoestel in gebruik bij [medeverdachte 1], onder meer inhoudende de volgende mededeling van [verdachte] aan [medeverdachte 1]: "Die kleine is hier en zegt dat die reserv niet gaat volgens de laatste info wat hij vandaag heeft ontv dus ze willen dringend die kaart kopen vandaag of". (B9, p. 53)
Op 31 mei 2009, om 18.39 uur, belt [medeverdachte 1] met [verdachte] en zegt dat hij die mensen morgen ziet en dat hij morgen precies gaat vertellen wanneer [verdachte] die kaart kan kopen. Een minuut later belt [verdachte] naar [medeverdachte 2] en zegt dat "hij" net belde en zei dat jij morgen een ticket gaat kopen. Morgen heeft hij...om een ticket te kopen. (B9, p. 56)
Op 7 juni 2009, om 20.21 uur, wordt [verdachte] door [medeverdachte 2] gebeld. [medeverdachte 2] zegt dat hij met [verdachte] moet praten, omdat voordat "het ding" gekocht wordt alles uitgelegd moet worden. Morgen, zegt [medeverdachte 2], om twee uur. [verdachte] zegt dat hij zijn neef ([bijnaam]) (het hof begrijpt: [medeverdachte 4]) een bericht zal sturen. Verder zegt [medeverdachte 2] dat "de mensen bellen me en zeggen morgen om dat te kopen, ik zei hem dus dat hij moest wachten tot [bijnaam medeverdachte 1] me het bevestigd heeft, omdat hij me zegt dat er een beetje ontbreekt." [verdachte] zegt "Oke, ik ga hem een bericht sturen". (B9, p. 64) Die avond, om 21.42 uur, belt [medeverdachte 4] met [verdachte]. [verdachte] vraagt of het al aangekomen is, waarna [medeverdachte 4] zegt: "morgenochtend om tien uur". (B9, p. 64) De volgende dag, 8 juni 2009 om 7.37 uur, belt [verdachte] naar [medeverdachte 2] en zegt "Je hebt afspraak om tien uur". (B9, p. 65) Die ochtend, om 09.52 uur, wordt [verdachte] gebeld door een onbekend gebleven man. [verdachte] zegt dat hij het niet gaat redden, omdat hij om 10 uur een afspraak met een jongen van een winkel [adres winkel] heeft. (B1, p. 42)
Op 8 juni 2009, om 17.48 uur, hebben [verdachte] en [medeverdachte 4] opnieuw telefonisch contact. [verdachte] zegt: "Kijk...ik maak het je niet lastig...Dat ding dat je me gisteren hebt gegeven...Je hebt me toen verteld dat het iets van drie uren moet zijn. Het moet niet langer dan drie uren duren om weer open te gaan toch." Vervolgens legt [verdachte] uit dat er kaarten gekocht moeten worden om op/over zee te kunnen gaan. Verder zegt hij dat de bewaking minstens drie uren duurt en dat hij minstens een kaart van drie uren moet kopen. Het beste zou zijn dat er kaarten voor vijf uren gekocht worden. (B 9, p. 65)
[verdachte] en [medeverdachte 4] hebben om 18.02 uur opnieuw telefonisch contact. [verdachte] zegt "De mannen van de auto's hebben weinig tijd in vergelijking met de mannen van "De Leeuw". Deze zijn hoger geplaatst. Ze kunnen meer." Vervolgens zegt [verdachte] dat het minstens vijf moet zijn, anders kiest hij voor de zee." (B9, p. 66)
Op 9 juni 2009, om 15.03 uur, wordt [medeverdachte 2] gebeld door een onbekend gebleven man die gebruik maakt van een Ecuadoriaans telefoonnummer. Die onbekende man zegt: "Ja, dus minimum 3..kan je niets doen." [medeverdachte 2] zegt vervolgens: "Nee voor de 3 niet nee, niet voor de 3, kijk, hij zegt mij nu...ik ben nu met hem..het zijn 5 gegevens die er zijn..dat wordt overal verdeeld, hij neemt een ervan met een minimum van die uren, dat is dat, en als hij zegt naar de Reina (koningin) dan is dat het, met die 5 die ik je geef is het geen probleem". De onbekende man zegt "Tot hoe laat kan het? Minimum 3 maximum hoeveel?", waarna [medeverdachte 2] antwoordt: "vier...vijf". [medeverdachte 2] spreekt vervolgens met [verdachte], die bij hem is. [verdachte] zegt "Vier, vijf is goed", en "Ja want de laatste is 5 want hij zegt ons omdat hij ook 5 zegt, niet beneden de 3, 2 uur niet goed". (B 1, p. 43)
Datzelfde uur, om 15.54 uur, belt [verdachte] weer met [medeverdachte 4]. [medeverdachte 4] zegt dat hij niet nog is aangekomen. Ze hebben het vervolgens over het aantal uur dat de mannen kunnen wachten; ze kunnen hoogstens vier uur wachten, want dan moeten zij "naar zee gaan". [verdachte] vraagt [medeverdachte 4] alvast erheen te gaan, want de mannen moeten nog een kaart kopen. [verdachte] zal beginnen met bellen; de mannen hebben in elk geval al een bericht ontvangen van [verdachte] over de zaak. (B1, p. 44) Om 16.13 uur wordt [verdachte] weer gebeld door [medeverdachte 2]. [verdachte] zegt: "Ja, hij zegt hij heeft geen probleem als hij geeft 3 uur 4 uur of 5 uur, kopen een hebben hier connectie, dat is goed snap je. (B1, p. 44) Om 16.45 uur wordt [verdachte] opnieuw gebeld door [medeverdachte 2], die zegt dat er iets anders is dat niet klopt. Hij zegt: "ze zeggen naar welke stad met de connectie, welke stad? Van hier naar Amsterdam naar daar, naar welke stad?" [verdachte] antwoord dat de stad op de papieren staat, maar [medeverdachte 2] zegt dat op het laatste papier dat hij gekregen heeft geen steden staan, alleen een nummer. Hij is het aan het bekijken en het klopt niet met de connecties "die wij hebben" en "We moeten de steden uitzoeken. Bel je [bijnaam] (het hof begrijpt: [medeverdachte 4]) en zeg dat hij er heen gaat en de steden stuurt." [verdachte] zegt: "ok, ik bel je." (B9, p. 66)
Medeverdachte [medeverdachte 2] voert in de daaropvolgende dagen een aantal telefoongesprekken met een onbekend gebleven personen die gebruik maken van Ecuadoriaanse telefoonnummers, waarin wordt gesproken over mogelijke vluchten en bestemmingen. Op 11 juni 2009, om 18.00 uur zegt [medeverdachte 2] tegen iemand met een Ecuadoriaans nummer: "Ja koop een ticket van de hoofdstad waar ik ben naar Milaan." (B1, p. 50) Die avond, om 23.31 uur, belt [medeverdachte 2] naar [verdachte] en zegt dat hij morgen om 11.00 uur komt met het papier en om dan naar de winkel te gaan. (B1, p. 51)
Op 13 juni 2009, om 14.56 uur, belt [verdachte] met [medeverdachte 4] en zegt dat hij nu bij [bijnaam medeverdachte 1] is. [verdachte] vraagt [medeverdachte 4] naar hem toe te komen. [medeverdachte 4] zegt dat hij er met 5 minuten zal zijn. (B1, p. 52). [verdachte] belt om 15.43 uur naar [medeverdachte 2] en zegt dat er een vergissing is en dat hij [medeverdachte 2] wil zien. "Ja, het is voor dezelfde zaak/ding", zegt [verdachte]. (B9, p. 68) Om 17.05 belt [medeverdachte 2] naar een onbekend gebleven man die gebruik maakt van een Ecuadoriaans telefoonnummer. [medeverdachte 2] zegt onder meer dat zijn vrienden het aan de machine gezet hebben want zij zoeken alles op om het te verifiëren en het geheel duidelijk te hebben en het blijkt dat de brug die op het papier meekomt ergens anders naartoe gaat. (B1, p. 69) Vijf minuten later wordt [medeverdachte 2] gebeld door een onbekend gebleven persoon met dat telefoonnummer. [medeverdachte 2] zegt dat ze het moeten veranderen van Milaan naar Warschau. De man reageert boos. (B1, p. 69) [verdachte] belt op 15 juni 2009, te 12.20 uur naar [medeverdachte 5] en zegt dat ze een kaart tekort komen. "We moeten een kaart sturen en dan ben je ook in de groep zeg maar. Je kan komen en dan zal je zien dat alle papieren al hier zijn. Alles is er al, alles. Klaar klaar. Dus komen wij alleen nog maar een ding tekort." [medeverdachte 5] zegt dat het akkoord is en dat hij het regelt zodra hij thuis is.(B9, p. 71).
Op 15 juni 2009, om 22.16 uur, belt [verdachte] met [medeverdachte 4] en zegt dat hij het aan het regelen is. "Ik heb die man laten komen en ik heb hem alles laten zien. Die man zei toen dat hij 1 duizend ging halen." (B9, p. 73). Drie kwartier later, om 22.59 uur, wordt [verdachte] gebeld door [betrokkene 1], die de telefoon aan [medeverdachte 5] geeft. [medeverdachte 5] zegt dat hij er al is. [verdachte] zegt dat hij niet hoeft te wachten. Op de vraag van [medeverdachte 5] of het is geregeld, antwoordt [verdachte] bevestigend. "Want dan morgen, als wij het al geregeld hebben en als hij tijd hebt dan wilde ik dat hij naar de papieren komt kijken."
Op 16 juni 2009, om 00.10 uur, belt [verdachte] opnieuw met [medeverdachte 4]. [verdachte] zegt dat die mannen hem hebben gebeld en dat het heel serieus is en dat "zij gaan komen". Verder zegt [verdachte] dat zij morgen, "zeg maar dinsdag", de papieren in orde gaan brengen. B9, p. 74) Die dag, om 12.07 uur, belt [medeverdachte 4] naar [verdachte] en zegt dat hij dat gaat halen en dan naar die mannen toe rijdt. Daarna moeten ze direct naar [bijnaam medeverdachte 1] (fon) om "de kopie" af te geven en dan zijn ze klaar. (B9, p. 75) Om 13.26 uur belt [medeverdachte 2] naar [verdachte] en zegt dat hij in de winkel is; [verdachte] zegt dat hij er aan komt. (B9, p. 75) [medeverdachte 2] wordt om 16.37 uur gebeld door een persoon die gebruik maakt van een Ecuadoriaans telefoonnummer. [medeverdachte 2] zegt dat het klaar is, en dat het van internet gehaald kan worden. "Je hebt de nummers en daarmee pak je het ticket, je hoeft het niet op te halen bij een kantoor, wat we nodig hebben is betaald en alles is gedaan". (B9, p. 78)
Op 21 juni 2009 is op de luchthaven Schiphol [betrokkene 2] aangehouden met in zijn reisbagage een hoeveelheid van - naar later bleek - ongeveer 14 kilogram cocaïne. De reisroute van [betrokkene 2] was Quito-Amsterdam-Warschau. Aan zijn bagage was een label - een zogenaamde claimtag - aangetroffen met daarop het nummer 0074KL753904.
Tijdens een doorzoeking in de woning van de verdachte op 16 december 2009 zijn diverse telefoontoestellen aangetroffen en inbeslaggenomen. In het geheugen van een van die telefoontoestellen, een Nokia die blijkens een Kennisgeving van Inbeslagneming (KVI, map G2, p. 39) is aangetroffen in de slaapkamer van de woning van de verdachte, is een mobiel telefoonnummer opgeslagen met daaraan gekoppeld de naam "[voornaam medeverdachte 1]". In het geheugen van die telefoon is in het mapje "verzonden" een sms-bericht gericht aan dit telefoonnummer aangetroffen, inhoudende de mededeling: "slot numr van die doos is 098. En nu krijg je van die kaart die er aanhangt. 0074kl753904. Het hof stelt vast dat het laatstgenoemde nummer overeenkomt met het nummer op de claimtag van de koffer van [betrokkene 2], waarin de cocaïne was verborgen.
Op 22 juni 2009, om 12.26 uur, belt [medeverdachte 4] met [verdachte]. [verdachte] zegt dat hij de voorkeur geeft aan een ontmoeting, omdat het risicovol is om over de telefoon te praten daar er nu een onderzoek gaande is. Ook zegt [verdachte] dat hij niet weet hoe het zit met de vertrouweling. (B9, p. 82)
De verdachte [verdachte] heeft eveneens telefonisch contact met [medeverdachte 5] na de inbeslagneming op 21 juni 2009. Op 22 juni 2009 om 19.24 uur, belt [medeverdachte 5] [verdachte]. [verdachte] zegt dat die mensen nu toevallig bij hem zijn. [medeverdachte 5] zegt dat hij er nu aan komt. [verdachte] zegt dat hij alle papieren heeft om uit te leggen wat er is gebeurd. (B9, p. 84) Tijdens een observatie van de woning van [verdachte] wordt gezien dat de [medeverdachte 5] omstreeks 20.08 uur de portiekdeur die toegang geeft tot de woning van [verdachte] binnengaat. (B9, p. 87) Medeverdachte [medeverdachte 2] is al om 19.51 uur die portiekdeur binnengegaan. (B9, p. 87) Op 24 juni 2009, om 20.56 uur, belt [medeverdachte 5] opnieuw met [verdachte]. [verdachte] zegt dat ze bezig zijn met het onderzoek en dat ze een dezer dagen de uitslag daarvan krijgen. In het vervolg van het gesprek geeft [verdachte] aan dat "de mannen gaan contact maken met die man en die zal dan wat naar buiten brengen, waaraan je alles kan zien hoe de situatie is gegaan, dan weten de mannen waar de fout is, en de mannen hebben gezegd dat ze dan die dingen willen gooien, ze willen doorgaan eigenlijk volgende week, dat laat ik je zien." Verder zegt [verdachte] "de mannen zijn in groepen, als er iets krom is weet je, dan gaan andere mannen bemoeien en dan is het vervelend. We denken dat dat ding krom was en ons krom tegemoet kwam." [medeverdachte 5] zegt dat ze dan moeten wachten. [verdachte] stelt voor dat als [medeverdachte 5] kan komen, hij betere weet wat er gebeurd is, waarna [medeverdachte 5] zegt dat hij dinsdag langskomt. (B9, p. 90-91)
[medeverdachte 2] heeft 23 december 2009 ten overstaan van de Kmar verklaard, samengevat en voor zover hier van belang, dat hij in contact is gekomen met medeverdachte [verdachte] via [betrokkene 3]. Laatstgenoemde is een grote man in Colombia voor wat betreft cocaïne. [betrokkene 3] heeft samen met [bijnaam medeverdachte 1] ( het hof begrijpt: medeverdachte [medeverdachte 1]) deze zaak geregeld. [bijnaam medeverdachte 1] moest mensen op Schiphol regelen. Op Schiphol heeft [bijnaam medeverdachte 1] een opening van drie dagen, waarin zonder controle cocaïne kan worden ingevoerd. Voorts heeft [medeverdachte 2] op 20 december 2010 verklaard dat hij in opdracht van die [betrokkene 3] een vliegticket heeft gekocht en dat hij van [verdachte] geld heeft gekregen om dit ticket te kopen.
De verklaring van de verdachte
De verdachte heeft op 23 december 2009 ten overstaan van opsporingsambtenaren van de Koninklijke Marechaussee (Kmar) onder meer verklaard dat er een passagier was die door de medeverdachte [medeverdachte 2] was geregeld, die moest komen en cocaïne moest brengen. Ter terechtzitting in hoger beroep heeft de verdachte verklaard dat hij ten aanzien van de invoer van de 14 kilogram cocaïne mensen in contact heeft gebracht. Hij is door [medeverdachte 2] benaderd, die geld nodig had voor een ticket. De verdachte heeft eerst medeverdachte [medeverdachte 4] benaderd, die op zijn beurt "[bijnaam 2 medeverdachte 1]" (volgens mededeling van de verdachte: medeverdachte [medeverdachte 1]) heeft benaderd. [medeverdachte 2] had het geld voor het ticket nodig.
Het hof leidt uit de hiervoor weergegeven feitelijke gang van zaken af -meer in het bijzonder uit de inhoud van telefoongesprekken-, dat de rol van de verdachte meer heeft omvat dan die van louter boodschapper of spreekbuis voor een of meer anderen. De verdachte heeft door nauw en volledig samen te werken met anderen een actieve en cruciale bijdrage geleverd aan de invoer van de cocaïne. Het hof kwalificeert deze rol van de verdachte als die van een medepleger. Dit brengt mee dat het als feit 1 ten laste gelegde en de onder 4 als handelingen gepleegd in de eerste periode ten laste gelegd, wettig en overtuigend kunnen worden bewezen zoals hierna is vermeld.
De periode van 7 augustus 2009 tot en met 7 september 2009
Op 7 augustus 2009, om 23.23 uur, belt [verdachte] met ene [betrokkene 4] en zegt dat die [betrokkene 4] tegen [betrokkene 5] moet zeggen dat er net een man bij hem is gekomen en dat er "10 grote hoofden zijn". [betrokkene 5] mag het ook in stukjes hebben, bijvoorbeeld 3 of 200 of 100. (hier en hierna: zaaksdossier B9) (p. 97) De volgende dag, om 13.27 uur, wordt [verdachte] gebeld door [betrokkene 5]. Op de vraag van [betrokkene 5] wat de prijs is, antwoordt [verdachte] "37 en een half maar het is los los gekomen. Want het is zo gekomen. Dus ik weet niet of je daarin geïnteresseerd bent want die man vroeg aan mij om hem te helpen om het door te stoten (af te zetten). (p. 97) Om 23.29 uur belt medeverdachte [medeverdachte 6] naar [verdachte]. [verdachte] zegt dat die [bijnaam] wel wat heeft, met een andere jongen heeft hij ongeveer 10 stuks binnen. (p. 99-100)
Op 9 augustus 2009, om 13.13 uur, belt [medeverdachte 5] met [verdachte] en zegt tegen hem dat hij de boodschap heeft gekregen. [verdachte] zegt dat hij moet uitleggen wat er aan de hand is. Vervolgens zegt [verdachte] dat er dure auto's zijn, nieuwe Mercedessen en BMW's die een man verkoopt. Het gaat om stabiele kwaliteitsauto's. De een kost 40, de ander 41. De man heeft ook nog tweedehands, die kosten 37,5. Die auto's hebben al een soort van gereden. De keus is aan [medeverdachte 5], als hij wil langskomen om te praten dan laat die man zien hoe die auto's rijden of ze kunnen zelf rijden om te gaan kijken. [medeverdachte 5] zegt dat het goed is en dat hij zo belt. (p. 100)
Om 18.42 uur wordt [verdachte] gebeld door [medeverdachte 2]. [verdachte] zegt in dit gesprek: "Half uur ok, luister? Ik praten met hem jij weten een beetje tien, waarom heb hij niet een beetje voor mij man. Wij willen helpen." [medeverdachte 2] zegt dat het niet van hem is en dat hij het straks uitlegt, waarna [verdachte] vervolgt: "Maar andere deel ik ga verkopen voor jou, waarom geef je me geen pakje? (p. 101-102)
De volgende dag, 10 augustus 2009, hebben [medeverdachte 5] en [verdachte] verschillende malen telefonisch contact. Om 14.16 uur belt [medeverdachte 5]. [verdachte] zegt dat hij een afspraak met die man heeft en dat die man "100 euro, 100 gulden" komt brengen zodat [medeverdachte 5] kan kijken. (p. 102) [verdachte] wordt om 17.00 uur gebeld door [medeverdachte 2] die zegt: "zeg tegen hem dat hij klaar zit want ik kom om half acht". (p. 103)
Om 17.02 uur belt [verdachte] met [medeverdachte 5] en zegt hij met die man heeft gesproken en dat die man om half acht bij hem is. [medeverdachte 5] zegt dat hij er om half acht zal zijn. (p. 103)
De volgende dag, om 11.03 uur, belt [verdachte] naar [medeverdachte 5] en vraagt aan hem of hij hem vandaag vroeg gaat bellen, omdat hij op een bericht van die man aan het wachten is. [medeverdachte 5] zegt dat hij op een bericht van die man aan het wachten is maar dat hij [verdachte] belt zodra hij iets hoort. (p. 104)
Op 11 augustus 2009, om 21.48 uur, hebben [verdachte] en [medeverdachte 5] weer telefonisch contact. [medeverdachte 5] zegt dat de man die het groene licht moest geven stiekem is weggegaan en de helft heeft meegenomen. [verdachte] zegt dat hij is gebeld door een man die ze eerder in een kelder hebben ontmoet. Die man is bij hem geweest en een man van die man heeft iets, de echte, van het "vierkante perceel" soort. Het komt niet tot aan de vier dubbeltjes, dat komt op nummer 39. Als een man dat perceel voor 37,5 per vierkante meter koopt kan bij beter die andere voor 39 per vierkante meter kopen want dan heeft hij 1000 procent. Verder zegt [verdachte] dat een man met een dikke buik iets kleins aan hem heeft gegeven en dat het mooi laag is. Het is op 33 en het is 100 (goed). Die man heeft een zuivere meegenomen. Er is zo'n 50 millimeter ervan. Een lengte van 50 centimeter daarvan is er nog. Die man had gisteren gelijk 100 centimeter aan [verdachte] gegeven. [verdachte] heeft toen een jongen gebeld die 50 centimeter gekocht heeft en nu is er nog 50 centimeter over. [verdachte] vraagt vervolgens of [medeverdachte 5] geïnteresseerd is. [medeverdachte 5] zegt dat hij zijn best zal doen om morgen bij [verdachte] langs te komen. (p. 106-107)
Op 12 augustus 2009, om 17.51 uur, belt [medeverdachte 6] met [verdachte]. [verdachte] zegt dat hij een afspraak had geregeld met die man, maar dat hij nog niks van [medeverdachte 6] heeft gehoord. [medeverdachte 6] vraagt welke man, waarna [verdachte] zegt: "die jongen toch dat hij iets zou regelen. Maar ik had die man gezien het is niet van hem man het is van iemand anders." Verder zegt [medeverdachte 6] "maar als we een kans krijgen dan gaan we het pakken." [verdachte] zegt dat hij met [betrokkene 3] bezig is om iets te regelen. Er gaat een vier komen. [medeverdachte 6] zegt vervolgens dat ze alles gaan pakken. (p. 109)
Op 18 augustus 2009, om 13.47 uur, belt [medeverdachte 4] naar [verdachte] en zegt: "Onze tijd is nu aangebroken." [verdachte] zegt vervolgens dat dit niet het geval is. [verdachte] zegt "[bijnaam]” is net gekomen....uhuu...de [bijnaam 2] is net van mij vertrokken...dat spul van jou is geregeld. Het gaat heel langzaam..langzaam... eind deze week komt het vrij". [medeverdachte 4] zegt vervolgens dat hij geen kaart heeft. [verdachte] belooft dat hij er later eentje op kan sturen. [verdachte] vraagt hoe het met "dat ding" gaat. [medeverdachte 4] zegt dat hij daarover juist wat wilde weten. [verdachte] valt [medeverdachte 4] in de rede en zegt dat hij thuis is. (p. 114)
Op 7 september 2009, om 11.52 uur, belt [verdachte] naar [medeverdachte 4]. [verdachte] zegt: "zoals het lijkt...gaan zij/wij het vandaag weghalen..dan gaat het...(storend)...worden geopend...Dat ding van hem gaat nu...die uhuu..je weet het toch...dat wat die mannen moesten regelen...dat hebben wij gisteravond ook weggebracht om het in orde te brengen...onduidelijk: "vrijdag gaan ze er weer mee bezig zijn...ze gaan er rondkijken...de mannen hebben op een of andere manier een systeem geleerd. Hoe ze het allemaal moeten bespieden.. hoe ze er achterom moeten lopen en kijken. Dan gaan de mannen het zaterdag..neen...maandag...of dinsdag openmaken..nu is het...uhuu..het is een goede manier man". [medeverdachte 4] zegt: het gaat er om hoe jouw programma eruit ziet.
[verdachte]: "dat ding van morgen..we moeten zien hoe het gaat lopen..gaat het goed dan zullen wij enigszins vrij zijn...ik zou dan een 25 kunnen vangen ...dan kun je/kan ik het voor een poosje uithouden..ik weet niet hoeveel hij zou krijgen..maar ik zou ook wel een koko of tien kunnen vangen. Het is wel vervelend, maar...als wij het er doorheen kunnen krijgen". [medeverdachte 4] bevestigt dit. [verdachte] zegt verder dat hij wel graag dertig zou willen, "een auto van dertig cilinder en wel onmiddellijk na binnenkomst ervan.
De mannen bespreken de situatie en komen tot de conclusie dat "het moet goed komen"..."alle papieren en zo zijn er". (p. 115)
De periode van 12 oktober 2009 tot en met 31 oktober 2009
Op 12 oktober 2009, om 10.59 uur, belt [medeverdachte 5] naar [verdachte]. [medeverdachte 5] zegt: "zevenendertig half zal de man afrekenen, de vijfhonderd, hij moet het geld houden." [verdachte] zegt "Oke". [medeverdachte 5] zegt dat als hij eruit komt ze het zullen verdelen zegt tegen [verdachte] dat hij 250 apart moet zetten en dat hij die jongen moet begeleiden. Later in het gesprek benadrukt [medeverdachte 5] nogmaals dat [verdachte] het op 37,5 moet houden en dat hij "twee vijftig" apart moet zetten. (p. 118)
Een week later, op 19 oktober 2009 om 16.34 uur, belt [verdachte] naar [medeverdachte 5]. [verdachte] zegt dat hij een boodschap van een van zijn mannen heeft gekregen waarin hij zegt dat het een goed idee is. [verdachte] zegt tegen [medeverdachte 5] dat hij wat die man heeft in geen jaren meer gezien heeft. Het komt op 375 (zevenendertig vijf). Het komt op 92 en 93 als het warm wordt. [verdachte] denkt niet dat hij ooit nog aan zoiets moois kan komen. [verdachte] krijgt nog andere en dat is hemel ster. Deze is nu "vissenhuid", zegt [verdachte]. [medeverdachte 5] zegt dat die jongens juist geen "vissenhuid" willen hebben, waarna [verdachte] zegt dat "de vissenschubben het hoogst is want als je dat opwarmt het 93 wordt." [medeverdachte 5] zegt dat hij het zelf zal zien als hij langskomt. (p. 125)
Die avond, om 21.26 uur, heeft [verdachte] een telefoongesprek met [medeverdachte 6]. [verdachte] zegt: "ik zou je morgen bellen, er is wel goed nieuws (...) van die kleine...ze zijn zo ver 9...) want hij heeft heel veel zeg maar gereserveerd eigenlijk voor ons zeg maar he. Dus we gaan kijken. Laten we eerst werken toch om eventjes nog wat er bij . Het is drie..Zeg maar voor ons is het eh...3 7, maar ik dacht eh voor zetten, hij zegt 3 7 en een half. Begrijp je?" [medeverdachte 6] vraagt dan: "moeten we voor die vijf al die moeite gaan doen?" [verdachte] zegt: "voor die vijf geen moei...ja maar het is veel, als je de eerste keer 3 pakt is niks man. Als we 3 kopen en je regelt het eerst en hij vraagt 10 hij gaat het brengen, je vraagt 20 daarna dan brengt hij ook. Weet je wat ik bedoel? Want er is zat. Het is pas binnen. Weet je wat ik bedoel? En dan kan je zeggen van je neemt die risico voor 10 of eh 20. Maar niet bij drie. Snap je wat ik bedoel? Want er moet eerst vertrouwen komen toch. [medeverdachte 6] zegt: "we praten veel aan de telefoon man...". Hij zegt dat hij morgen na 6 kan, waarna [verdachte] zegt dat dat goed is. (p. 125-126)
Op 20 oktober 2009, om 12.31 uur, wordt de verdachte gebeld door [medeverdachte 2], die zegt dat hij om half drie komt. (p. 129) Twintig minuten later, om 12.51 uur, wordt [verdachte] gebeld door [medeverdachte 4]. [verdachte] zegt dat die man om half drie bij hem thuis komt met een plaatje van het boekje. (p. 130) Om 14.39 belt [medeverdachte 2] opnieuw naar [verdachte] en vraagt "is die vriend al in huis?". [verdachte] antwoordt ontkennend en zegt: "Komen..eh...hier maar wel alleen niet auto, om te praten." [medeverdachte 2] zegt "Aha, ik neem niets mee", waarna [verdachte] zegt "Nee kom alleen, snap je". Verder zegt [verdachte] dat [medeverdachte 2] nu moet komen. (p. 131)
Om 14.52 uur, belt [medeverdachte 4] met [verdachte] en zegt het volgende: "maar...die mannen zeiden (onduidelijk). Hij is staan kijken tot het versneden was...vijf gulden". [verdachte] vraagt "gaat die het werk wel uitvoeren?", waarna [medeverdachte 4] zegt dat ze het zullen zien. Op de vraag van [verdachte] of het wel hetzelfde was, antwoordt [medeverdachte 4] bevestigend. (p. 131)
Om 15.30 uur wordt waargenomen dat [medeverdachte 2] de portiekdeur die toegang geeft tot de woning van [verdachte] betreedt. [medeverdachte 2] vertrekt om 16.00 uur. (p. 132-133) Om 16.14 uur belt [verdachte] met [medeverdachte 6] en zegt dat ze zijn auto gestolen hebben en dat [verdachte] vanaf 16.00 uur naar de auto kan komen kijken, of hij hem nog wil hebben. (p. 133) Om 18.58 verstuurt [medeverdachte 6] een sms-bericht naar [verdachte] inhoudende de mededeling dat hij nog even wacht op iemand met papier. (p. 133) Op 21 oktober 2009, om 17.26 uur, wordt [verdachte] gebeld door [medeverdachte 2]. Die zegt "bel de [bijnaam] en zeg hem dat ik naar hem toekom met mijn vriend. (p. 133-134) [verdachte] wordt om 23.36 uur gebeld door [medeverdachte 6]. [verdachte] zegt "[bijnaam] zei dat ik je moest bellen". (p. 134)
Om 23.54 uur, belt [medeverdachte 4] met [verdachte]. [verdachte] zegt dat hij 40 paar schoenen is gaan halen en dat hij toen zei dat alles hetzelfde is. Het nummer van de schoen is hetzelfde, zei hij. Hij (ander) zei toen dat het niet zoveel waarde had en is weer vertrokken. [verdachte] zegt dat ze gisteren nog weg zijn geweest en dat ze één kinderschoen hebben gebracht en aan die mensen hebben laten zien. Die mensen zeiden dat het goed was Daarna zegt [verdachte] dat hij met [bijnaam] heeft gesproken, dat die heeft uitgelegd dat hij "een hele (niet te verstaan) zus had gestuurd en "hij heeft een plank zo gestuurd. Toen dacht [verdachte] direct dat [bijnaam medeverdachte 1] niet had gelogen. [medeverdachte 4] vraagt of [betrokkene 6] gaat komen. [verdachte] zegt dat dit pas morgen is. [medeverdachte 4] vraagt of hij wel weet dat het 's morgens is. [verdachte] antwoordt bevestigend en zegt dat [medeverdachte 4] er morgen moet zijn. [medeverdachte 4] zegt: "Oke". (p. 134)
[verdachte] belt op 22 oktober 2009, om 18.03 uur, met [medeverdachte 6]. [medeverdachte 6] vraagt of hij met de papieren daar moet komen. [verdachte] antwoordt "Als jij bijvoorbeeld één nu nodig heeft, dan hoef je niet te wachten tot morgen, dan kan je één band nemen vandaag voorlopig voor die auto. Dan kan je één bandje kopen, en als je morgen drie wilt hebben dan worden die drie banden geleverd, of je kunt ze halen. (p. 36) Die avond wordt om 21.18 uur waargenomen dat [medeverdachte 6] de portiekdeur die toegang geeft tot de woning van de verdachte betreedt en die vervolgens om 21.36 uur weer verlaat. (p. 140)
Op 23 oktober 2009 om 22.12 uur belt [medeverdachte 4] weer met [verdachte] die zegt dat [bijnaam] er was en dat die andere man met het grote lichaam er ook was. Die man had een tas bij zich, maar zei dat wij moesten wachten. [medeverdachte 4] vraagt aan [verdachte] of hij wel die [naam] ( het hof begrijpt: medeverdachte [medeverdachte 2]) heeft ontmoet. [verdachte] zegt dat hij nu gaat blijven kijken. "[bijnaam]” is even komen informeren hoe ver wij ermee zijn...dan gaat hij daarheen bellen".(p. 144)
Op 24 oktober 2009, om 18.34 uur, wordt [verdachte] gebeld door [medeverdachte 6]. [verdachte] zegt dat hij met die kleine zit hier en dat die zegt dat hij thuis net zoveel heeft als we laatst hadden toe we weggingen naar jou. De dikke zegt dat we even moeten wachten want dan heeft hij die eh..andere vorm, begrijp je. (p. 148)
Op 26 oktober 2009, om 16.13 uur, hebben [verdachte] en [medeverdachte 4] weer telefonisch contact. [medeverdachte 4] zegt dat ene "koortsige man" gebeld heeft dat hij langs wil komen...desnoods voor slechts één portie. Verder zegt [medeverdachte 4]: "Maar je moet weten dat die man van onze kant nu nog moet gaan "uitpoepen". [verdachte] vindt dat die man wel mag komen. [medeverdachte 4] zegt dat de man al onderweg is. (p. 151)
Tijdens een telefoongesprek op 29 oktober 2009, 13.41 uur, vraagt [medeverdachte 4] aan [verdachte] of hij die andere man niet moet oproepen, "die vader van die koeliejongen". [verdachte] zegt dat die koelieman een monster had gebracht wat niet zo goed was en dat die ook nog wat van dat monster had afgesnoept. Verder zegt [verdachte]: "het monster van dat ding dat ik voor die Afrikanen had moeten regelen. Maar toen werd de vader ziek en is het hele ding in de war geraakt." (p. 153)
De periode van 5 november 2009 tot en met 2 december 2009
Op 5 november 2009, om 13.38 uur, wordt [verdachte] gebeld door [medeverdachte 6]. [verdachte] vraagt of [medeverdachte 6] zijn bericht heeft gelezen dat hij via de computer heeft gestuurd. Verder zegt [verdachte] dat het een deze dagen is, alleen weet hij niet precies welke dag "want hij wil mij dat niet zeggen". [verdachte] weet wel op welk adres het is. [medeverdachte 6] zegt dat hij het begrijpt. (p. 156) Die avond, om 19.48 uur, belt [medeverdachte 6] opnieuw naar [verdachte]. [medeverdachte 6] zegt dat hij wil langskomen. [verdachte] zegt dat die kerel er al is, [betrokkene 3]. (p. 156)
Op 6 november 2009, om 13.30 uur belt [verdachte] met [medeverdachte 5]. [verdachte] zegt dat één van de mannen over het water is gekomen. [medeverdachte 5] zegt "Ja". [verdachte] zegt vervolgens: "Maar ik heb de mannen nog niet ontmoet om te praten, de mannen zijn vanochtend wel bij mij geweest maar ik sliep. Die man is eigenlijk een soort baas een beetje, ik kan het wel met hem over hebben, maar voor de rest is het niet geregeld, is moeilijk, maar ik hem wel met een paar mensen gepraat, en iedereen zegt dat het beter zou zijn, als de man van jou, een andere man heeft die in het gat gaat en vrienden maakt met één van die mannen, want die mannen komen daar altijd terug. (p. 157-158) Enkele minuten later, om 13.37 uur, wordt [verdachte] gebeld door [medeverdachte 2], die zegt dat hij voor de deur staat. [verdachte] zegt dat hij op de Dappermarkt is, waarna [medeverdachte 2] zegt dat hij daar moet wachten en dat ze daar naar toe komen. (p. 158). Op 13.37 uur is waargenomen dat [medeverdachte 2] met een onbekende man, waarvan bij later verklaart dat dit [betrokkene 3] betreft, voor de portiekdeur die toegang geeft tot de woning van [verdachte] staat. (p. 156)
Die middag wordt [verdachte] gebeld door [medeverdachte 6]. [verdachte] zegt dat hij al gekomen is. [medeverdachte 6] vraagt of wat kleintje zei klopt, waarop [verdachte] zegt: "nou hij ehh van hem zelf nog niet. Een van deze dagen, hij heeft nog niet precies gezegd, maar er is wel wat. Hij zegt dat ik je moest bellen, hij zegt er is wel wat om te doen, maar ik vind het toch te hoog. Zelfde als verleden, die nummer. Ik vind het nog een beetje te hoog, begrijp je. Maar dat is van een ehh, weet je? [medeverdachte 6] zegt dan "ja ik bedoel de vorige keer, wat hij zei over [betrokkene 3] klopt?" [verdachte] zegt: "ja die is er al, die is er al, ik heb met hem gesproken. Maar hij heeft me gezegd, die van hem is over een week pas. Maar nu heeft ie van een vriend, hij kan een vriend helpen. En dat is heel hoog, het is precies hetzelfde als laatst, maar die van zijn vriend, die van hem kan ie naar beneden. Begrijp je wat ik bedoel. [medeverdachte 6] vraagt wanneer die van hem dan precies is en of het aantal klopt wat die kleintje zegt. [verdachte] zegt dat hij dat nog niet heeft gezegd, maar dat ze nog verder gaan babbelen. Dan gaat hij weer langzaam vragen hoeveel. Hij heeft nog niet alles zo bloot gezegd. (p. 158)
Op 28 november 2009, om 17.24 uur, belt [verdachte] met [betrokkene 3]. [verdachte] vraagt wat dat ene is dat [betrokkene 3] voor hem heeft. [betrokkene 3] zegt dat het iets is dat [verdachte] kan verkopen en dat de prijs 33 is. [verdachte] zegt dat hij er aan komt. (p. 161) Een paar dagen later, op 1 december 2009, om 20.39 uur, heeft [verdachte] opnieuw telefonisch contact met [betrokkene 3]. [verdachte] zegt dat alles klaar is en dat [betrokkene 3] morgen met zijn vriend moet komen om het te brengen. [verdachte] zegt desgevraagd dat de prijs 31 is, waarna [betrokkene 3] "Ok" zegt. (p. 162) Op 2 december 2009, om 17.03 uur, wordt [verdachte] gebeld door [medeverdachte 6]. [verdachte] zegt dat [betrokkene 3] waarschijnlijk volgende week die auto krijgt en dat [betrokkene 3] zestien heeft gezegd. Op de vraag van [medeverdachte 6] of het om een grote partij gaat, antwoordt [verdachte] dat hij denkt dat het meer is dan tien euro. Verder zegt [verdachte] dat die waar je mee op het bord schrijft ook weer verkrijgbaar is. [medeverdachte 6] vraagt of het die losse is, waarna [verdachte] zegt "Nee, die andere , het is ehh, hij glimt niet gewoon, die gewone". [medeverdachte 6] vraagt hoe oud die is, waarop [verdachte] antwoordt dat "hij is ook een jaar oud, zeg maar 30 jaar oud." (p. 162)
Ter terechtzitting in hoger beroep heeft medeverdachte [medeverdachte 6] als getuige over de inhoud van zijn telefonische contacten met de verdachte verklaard dat deze betrekking hadden op cocaïne. In het bijzonder verklaarde hij dat hij, kort vóór het moment waarop het onderzoek in de onderhavige zaak begon, van [verdachte] een hoeveelheid van 200 gram cocaïne had gekocht, maar deze aan hem had geretourneerd wegens de slechte kwaliteit daarvan. [verdachte] had hem het aankoopbedrag echter niet teruggegeven, maar hem in plaats daarvan beloofd dat hij een kilo cocaïne op krediet zou kunnen krijgen om te verkopen.
Het hof leidt uit de hiervoor vastgestelde feitelijk gang van zaken af dat de verdachte in de perioden van 7 augustus 2009 tot en met 31 oktober 2009, van 12 oktober 2009 tot en met 21 oktober 2009 en van 5 november tot en met 2 december 2009 betrokken is geweest bij de strafbare voorbereiding van, kortgezegd, invoer van, en handel in cocaïne. Het hof leidt dit in het bijzonder af uit de in die telefoongesprekken gebruikte bewoordingen en aanduidingen van getallen.
Het hof is van oordeel dat de bewijsmiddelen zoals hierboven weergegeven ten aanzien feit 1 en voor feit 4 ten aanzien van de periode van 7 mei 2009 tot en met 21 juni 2009 mede redengevend zijn voor het bewijs van hetgeen aan de verdachte overigens als feit 3 is ten laste gelegd, waaronder begrepen dat de handelingen van de verdachte en diens mededaders betrekking hadden op de voorbereiding van gedragingen met betrekking tot (de invoer van en handel in) cocaïne.
Feit 2: feiten en omstandigheden blijkend uit zaaksdosssier B4
[verdachte] wordt op 18 augustus 2009, 13.00 uur, gebeld door [betrokkene 7], die vraagt of [verdachte] nog wat kan doen. [betrokkene 7] zegt dat hij een stuk of 100 dozen nodig heeft. [verdachte] zegt dat hij gaat kijken en "een paar winkeltjes afgaat". [betrokkene 7] zegt nog dat het van goede kwaliteit moet zijn, omdat het de vorige keer niet zo goed was. (hier en hierna: zaaksdossier B4) (p. 6) [verdachte] belt om 13.36 uur terug en zegt dat het nummer van dat ding 3 3 is en dat het "ronde van die ronde dozen zijn". (p. 7) Om 13.50 uur belt [betrokkene 7] [verdachte] en zegt dat hij er over 2 2,5 uur is, waarna [verdachte] zijn adres doorgeeft. (p. 8) Uit observatiebeelden blijkt dat [betrokkene 7] op 18 augustus 2009, om 16.09 uur, de portiekdeur van de woning van [verdachte] betreedt en deze om 16.47 uur weer verlaat. (p. 9-10)
Op 29 augustus 2009 wordt [verdachte] opnieuw gebeld door [betrokkene 7]. [verdachte] zegt dat hij de onderdelen heeft, waarop [betrokkene 7] zegt dat hij het maandag wil. Hij voegt daaraan toe dat hij originele wil. [verdachte] antwoordt: "dat van laatst gewoon originele super". [betrokkene 7] zegt dat hij maandag of dinsdag (het hof begrijpt: maandag 31 augustus of dinsdag 1 september 2009) langskomt en hij bestelt hetzelfde als de laatste keer, 100 van die verhuisdozen. Op 31 augustus 2009 belt [verdachte] naar [betrokkene 7]. [betrokkene 7] zegt dat hij rond half twee 'daar' is. Hij zegt: "[adres] of waar was het ook al weer?" [verdachte] zegt: "adres", waarop [betrokkene 7] antwoordt: "oke je ziet me dadelijk".
[betrokkene 7] is die dag omstreeks 17.30 uur aangehouden. In zijn auto is een zakje aangetroffen met daarin witkleurige grotere bolletjes. Deze bolletjes bevatten, naar later bleek, 108,3 gram van een stof bevattende cocaïne. [betrokkene 7] heeft ten overstaan van de Kmar verklaard dat hij de cocaïne heeft gekocht voor een bedrag van in totaal 2700 euro op een adres waar hij eerder is geweest.
Het hof leidt uit de hiervoor weergegeven feitelijke gang van zaken af dat het de verdachte is geweest die op 31 augustus 2009 een hoeveelheid cocaïne heeft verkocht aan die [betrokkene 7]. Het hof acht de later door [betrokkene 7] ten overstaan van de raadsheer-commissaris afgelegde verklaring, erop neerkomend dat hij de cocaïne al bij zich had toen hij bij de woning van [verdachte] kwam en dat hij bij [verdachte] geen cocaïne heeft opgehaald maar wel verhuisdozen heeft betaald, niet geloofwaardig. Deze verklaring wordt door het hof terzijde geschoven. Immers, in de gesprekken wordt gesproken onder meer over "ronde"dozen, hetgeen bepaald niet aansluit bij de verklaring van die [betrokkene 7], maar wel bij de wijze waarop de aangetroffen en inbeslaggenomen cocaïne was verpakt. Tot slot verdient vermelding dat onder [betrokkene 7] noch onder [verdachte] -ronde of vierkante- (verhuis)dozen zijn aangetroffen, noch dat één van hen activiteiten ontplooide van waaruit een relatie met handel in of gebruik van verhuisdozen kan worden begrepen.
Feit 6: feiten en omstandigheden blijkend uit zaaksdossier B11
Op 16 december 2009, om 16.29 uur, is het arrestatieteam de woning van de verdachte gelegen aan de [adres] te [woonplaats] binnengetreden. In die woning werden aangetroffen de verdachte en de medeverdachten [medeverdachte 2], [medeverdachte 3], [medeverdachte 7] en [medeverdachte 8].
Tevens zijn in de woning zakjes aangetroffen met verschillende hoeveelheden van een stof die - naar later bleek - (in totaal) 358,6 gram cocaïne bleek te bevatten. Uit onderzoek is gebleken dat in een van de inbeslaggenomen zakjes een hoeveelheid van die stof met een nettogewicht van 249,2 gram werd aangetroffen. Dit zakje is aangeduid als zakje A. Van deze stof is een representatief monster genomen, welke werd voorzien van het SIN-nummer AAA05023NL en vervolgens verzonden naar het Douanelaboratorium. Uit onderzoek is gebleken dat het monster voorzien van voornoemd SIN-nummer cocaïne bevatte.
De verdachte heeft - kort samengevat - verklaard dat een aantal Colombianen en de medeverdachte [medeverdachte 8] op 16 december 2009 bij hem thuis aanwezig waren met het oog op de verkoop van een hoeveelheid cocaïne. Een vriend van hem, te weten de medeverdachte [medeverdachte 8], zou interesse hebben in 250 gram cocaïne. De cocaïne was bruin van kleur. Ter terechtzitting in hoger beroep heeft de verdachte verklaard dat die dag door jongens cocaïne werd verkocht in de woning van de verdachte.
De medeverdachte [medeverdachte 2] heeft verklaard dat [verdachte] (het hof begrijpt: de verdachte) een hoeveelheid van 360 gram cocaïne zou kopen en deze zou doorverkopen aan een andere man. Voorts verklaart [medeverdachte 2] dat als in de telefoongesprekken over "ding" wordt gesproken, de cocaïne wordt bedoeld.
Op 15 december 2009, om 17.33 uur, belt [verdachte] met [medeverdachte 2] en zegt dat hij thuis is en dat er een vriend van hem zal komen om te praten over dat "ding" van [medeverdachte 2], en dat het dus goed is als [medeverdachte 2] komt. [medeverdachte 2] zegt dat hij met alles zal komen en dat [verdachte] op hem moet wachten. (hier en hierna: zaaksdossier B11) (p. 14) Uit observaties van de woning van [verdachte] op 15 december 2009 blijkt dat [medeverdachte 2] met de medeverdachte [medeverdachte 3] om 18.07 uur het portiek dat toegang geeft tot de woning van [verdachte] betreedt. (p. 15)
Op 15 december 2009, te 18.24 uur, belt [verdachte] met "[bijnaam medeverdachte 8]". [verdachte] zegt dat die man er al is. [bijnaam medeverdachte 8] zegt dat die mannen het bij [verdachte] achter kunnen laten. [verdachte] vraagt of [bijnaam medeverdachte 8] 250 bedoelt. [bijnaam medeverdachte 8] zegt van wel. (p. 16) Diezelfde dag, om 19.56 uur wordt gezien dat [medeverdachte 8] de woning van [verdachte] betreedt en deze om 20.24 uur weer verlaat. (p. 16-17)
Het hof gaat er, gelet op het voorgaande, vanuit dat waar over "[bijnaam medeverdachte 8]" wordt gesproken hiermee de medeverdachte [medeverdachte 8] is bedoeld. Om 21.09 uur belt [medeverdachte 8] naar [verdachte] en vraagt "Ja, doet ie het?" De verdachte zegt dat hij even bezig is en dat die man aan het kijken is en dat [verdachte] het dan hoort. (p. 18) Enkele minuten later, om 21.11 uur, belt [medeverdachte 8] opnieuw naar [verdachte]. [verdachte] zegt dat hij net is gebeld door die andere man en dat het morgen wordt. [medeverdachte 8] zegt dat [verdachte] tegen die man moet vertellen dat hij een halve mee moet nemen. [verdachte] zegt dat hij niet zo met die man kan praten, maar dat hij tegen die man heeft gezegd dat hij morgen komt en dat die man heeft gezegd dat hij zou wachten. Hij vervolgt: "Dus nu moeten wij moeite doen hoe wij die man gaan ontmoeten dus wij moet het tempo bepalen en niet die man. Hij vraagt [medeverdachte 8] hoe lang hij denkt dat het gaat duren voor hij klaar is. [medeverdachte 8] antwoordt dat die man tegen hem zei dat hij even moest wachten, maar dat er geen probleem is en dat die mannen zich geen zorgen moeten maken. "Je weet hoe ik ben en als die mannen zo denken dan kan ik niet met deze mannen werken." [verdachte] antwoordt: "ze denken niet zo, maar we wachten wel op je." (p. 18)
Op 16 december 2009, 13.12 uur, belt [verdachte] naar [medeverdachte 2]. [medeverdachte 2] zegt dat hij om twee uur met "het ding" komt en dat hij klaar is en het ding zo georganiseerd zoals jij dat wilt. [verdachte] zegt: ik bel hem. (p. 22) Direct hierna (om 13.13 uur) belt [verdachte] met [medeverdachte 8] en zegt dat hij net al door die andere man is gebeld. [medeverdachte 8] zegt dat het andere ding van die jongens wel doorgaat en dat hij een andere optie gaat zoeken voor die 500. (p. 22) Om 16.18 uur belt [medeverdachte 8] naar [verdachte] en zegt dat hij nu de helft daarvan komt halen, 250. (p. 26)
Uit observatiebeelden blijkt dat [medeverdachte 7], [medeverdachte 2] en [medeverdachte 3] op die dag de woning van [verdachte] achtereenvolgens om 15.46 uur ([medeverdachte 7]) en 15.58 uur ([medeverdachte 2] en [medeverdachte 3]) betreden. Het observatieteam ziet dat [medeverdachte 8], ongeveer een half uur hierna, om 16.23 uur, de woning betreedt.
Voor de bewezenverklaring van het bestanddeel "aanwezig hebben" is niet een voorwaarde dat komt vast te staan dat de cocaïne de verdachte toebehoort, noch dat hij enige beschikkings- en/of beheersbevoegdheid ten aanzien van de verdovende middelen heeft. Voor bewezenverklaring is voldoende dat de onder de Opiumwet vallende middelen zich in de machtssfeer van de verdachte hebben bevonden en hij in de positie of situatie heeft verkeerd, waarin hij enige handeling met betrekking tot die cocaïne kon dan wel had kunnen uitvoeren.
Het hof leidt uit de hierboven omschreven feitelijke gang van zaken af dat de verdachte in de onderhavige zaak heeft opgetreden als tussenpersoon tussen (potentiële) verkopers en een (potentiële) afnemer van cocaïne. De communicatie tussen beide partijen verloopt via de verdachte en hij brengt ze nader tot elkaar. Dat hij zich niet louter beperkt tot het passief doorgeven van boodschappen maar een bemiddelende rol vervult blijkt uit het gesprek met [medeverdachte 8] van 15 december 2009 om 21.11 uur. De verdachte heeft, in de wetenschap dat in zijn woning een cocaïnetransactie zou plaatsvinden, daartoe aan anderen de gelegenheid geboden door die woning ter beschikking te stellen, terwijl hij tezelfdertijd in de woning aanwezig was. Gelet op dit een en ander waardeert het hof de door de verdachte vervulde rol als betekenisvol, terwijl zijn bijdrage in nauwe en bewuste samenwerking met anderen is vervuld. Mitsdien heeft hij als medepleger te gelden.
Feit 5: deelneming criminele organisatie
Op grond van al hetgeen hiervoor ten aanzien van de bewijslevering is weergegeven en is overwogen acht het hof bovendien wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte heeft deelgenomen aan een criminele organisatie in de zin van artikel 11a OW.
Anders dan de advocaat-generaal heeft betoogd, kan niet worden bewezen dat de verdachte het als feit 3 ten laste gelegde heeft begaan, aangezien niet met een voor bewezenverklaring voldoende mate van zekerheid kan worden vastgesteld dat daadwerkelijk cocaïne is verkocht en geleverd, of dat de verdachte cocaïne aanwezig heeft gehad.
Evenmin kan worden bewezen dat de verdachte zich heeft schuldig gemaakt aan het als feit 7 ten laste gelegde witwassen van geldbedragen. De enkele verklaring van [betrokkene 7] omtrent de overdacht van een geldbedrag van € 2700 is zonder bevestiging door een ander bewijsmiddel, dat ontbreekt, onvoldoende om te kunnen komen tot bewezenverklaring. Ten aanzien van de overigens in de woning op twee plaatsen aangetroffen geldbedragen (tot het totaal van € 1040) overweegt het hof dat met het enkele aantreffen van die bedragen het bewijs van witwassen niet is gegeven, te minder omdat gelet op hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht over zijn inkomsten in en omstreeks de tenlastegelegde periode, ten aanzien van de verdachte geen witwasvermoeden kan worden aangenomen.
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1, 2, 4, 5 en 6 ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op 21 juni 2009 te Schiphol, gemeente Haarlemmermeer, tezamen en in vereniging met anderen, opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland heeft gebracht ongeveer 13.839,70 gram van een materiaal bevattende cocaïne;
hij op 31 augustus 2009 te Amsterdam opzettelijk heeft verkocht ongeveer 109 gram van een materiaal bevattende cocaïne;
hij in de periode van 7 mei 2009 tot en met 2 december 2009 in Nederland, meermalen, telkens tezamen en in vereniging met een ander of anderen,
telkens om een feit, bedoeld in het vierde of het vijfde lid van artikel 10 van de Opiumwet, te weten het opzettelijk verkopen, afleveren, verstrekken, vervoeren, en binnen het grondgebied van Nederland brengen van een hoeveelheid cocaïne, voor te bereiden of te bevorderen;
- zich en een of meer anderen gelegenheid en inlichtingen tot het plegen van die feiten heeft getracht te verschaffen, immers hebben hij, verdachte en/of zijn mededader(s), (telkens)
in de periode van 7 mei 2009 tot en met 21 juni 2009, meermalen
- met elkaar (telefonisch) contact onderhouden en
- (telefonisch) informatie verstrekt en/of ontvangen ten behoeve van invoer van cocaïne en
- vlucht- en bagagegegevens doorgegeven en ontvangen en
- vliegtickets gekocht en betaald en
- ontmoetingen gehad en
- geld ontvangen en gegeven en
in de periode van 7 augustus 2009 tot 7 september 2009, meermalen,
- met elkaar (telefonisch) contact onderhouden en
- (telefonisch) aan elkaar informatie verstrekt over de prijs en hoeveelheid van cocaïne en
- (telefonisch) informatie verstrekt en/of ontvangen ten behoeve van de overdracht van cocaïne en
- ontmoetingen gehad, en
in de periode van 12 oktober 2009 tot en met 31 oktober 2009, meermalen,
- met elkaar (telefonisch) contact onderhouden en
- (telefonisch) aan elkaar informatie verstrekt over de prijs en/of hoeveelheid van cocaïne en
- (meermalen) (telefonisch) informatie verstrekt en/of gegeven en
- ontmoetingen gehad en
in de periode van 5 november 2009 tot en met 2 december 2009, meermalen,
- met elkaar (telefonisch) contact onderhouden en
- (telefonisch) aan elkaar informatie verstrekt over de prijs en/of hoeveelheid van cocaïne en
- ontmoetingen gehad in de woning van [verdachte] ([adres]);
hij in de periode van 7 mei 2009 tot en met 16 december 2009 in Nederland, heeft deelgenomen aan een organisatie, welke organisatie werd gevormd door een samenwerkingsverband van natuurlijke personen, waartoe hij, verdachte en zijn mededaders, welke organisatie het oogmerk had het plegen van misdrijven als bedoeld in artikel 10, vierde en vijfde lid en/of 10a eerste lid, te weten
- het opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland brengen van cocaïne, en
- het opzettelijk verkopen, afleveren verstrekken of vervoeren van cocaïne, en
- het voorbereiden of bevorderen van feiten als bedoeld in het vierde of vijfde lid van artikel 10 van de Opiumwet
hij op 16 december 2009 te Amsterdam, tezamen en in vereniging met anderen, opzettelijk aanwezig heeft gehad, ongeveer 358,6 gram van een materiaal bevattende cocaïne;
Hetgeen onder 1, 2, 4, 5 en 6 meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat.
Strafbaarheid van het bewezen verklaarde
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het onder 1, 2, 4, 5 en 6 bewezen verklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
het onder 1 bewezen verklaarde en het ten aanzien van feit 4, voor zover dit betreft de periode van 7 mei 2009 tot en met 21 juni 2009 bewezenverklaarde, levert op:
De voortgezette handeling van:
medeplegen van het voorbereiden van een feit, bedoeld in het vijfde lid van artikel 10 van de Opiumwet, door:
- zich en anderen gelegenheid en inlichtingen tot het plegen van dat feit trachten te verschaffen;
- gelden voorhanden te hebben, waarvan hij weet dat zij bestemd zijn tot het plegen van dat feit;
medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder A van de Opiumwet gegeven verbod.
het onder 2 bewezen verklaarde levert op:
opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2 onder B van de Opiumwet gegeven verbod.
het onder 4 bewezen verklaarde, voor zover het betreft de overige perioden, levert op:
medeplegen van een feit, bedoeld in het vierde of vijfde lid van artikel 10 van de Opiumwet, voorbereiden of bevorderen, door zich of een ander gelegenheid, middelen en inlichtingen tot het plegen van dat feit trachten te verschaffen, meermalen gepleegd.
het onder 5 bewezen verklaarde levert op:
deelneming aan een organisatie die tot oogmerk heeft het plegen van misdrijven als bedoeld in artikel 10, vierde en vijfde lid en artikel 10a, eerste lid van de Opiumwet.
het onder 6 bewezen verklaarde levert op:
medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder C van de Opiumwet gegeven verbod.
Strafbaarheid van de verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit, zodat de verdachte strafbaar is.
De rechtbank Haarlem heeft de verdachte voor het als feit 1 tot en met 7 ten laste gelegde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 78 maanden, met aftrek van de tijd doorgebracht in verzekering en in voorlopige hechtenis.
Tegen voormeld vonnis is door de verdachte hoger beroep ingesteld.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte voor het feit onder 1 tot en met feit 7 ten laste gelegde zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van zes jaren, met aftrek van de tijd doorgebracht in verzekering en in voorlopige hechtenis.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gelet op de persoon van de verdachte.
Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte is gedurende een aanzienlijke periode betrokken geweest bij het medeplegen van de opzettelijke invoer van cocaïne, het verkopen van cocaïne, het medeplegen van het opzettelijk aanwezig hebben van cocaïne en bij voorbereidingshandelingen met betrekking tot de invoer en, kortgezegd, de handel in cocaïne.
Vooropgesteld dient te worden dat het motief voor de strafbaarstelling van invoer van en handel in verdovende middelen in aanzienlijke mate is gelegen in het maatschappelijk belang van bescherming van de volksgezondheid. Het gebruik van in het bijzonder harddrugs is schadelijk voor de volksgezondheid en kan bijdragen aan het ontstaan en voortduren van ernstige ontregeling van het maatschappelijk en mentaal functioneren van personen.
Voorts leert de ervaring dat het uit winstbejag participeren in de keten van de invoer tot aan het gebruik van die middelen dikwijls gepaard gaat met andere vormen van criminaliteit, variërend van relatief lichte verwervingscriminaliteit tot zware criminaliteit, in zwaarte doorgaans verbonden aan het niveau van organisatie en (groot)handel. Tot die zware criminaliteit rekent het hof niet alleen (ernstige) geweldsmisdrijven, maar ook misdrijven die een bedreiging inhouden voor de integriteit van het financiële en economische verkeer.
De hoge wettelijke strafmaxima verbonden aan de opzettelijke invoer van en handel in harddrugs vormen derhalve een uitvloeisel van het streven van de wetgever de Nederlandse samenleving te vrijwaren van deze stoffen en ter voorkoming van het ontstaan van een grootschalige binnenlandse markt. In dit licht kan tevens worden begrepen dat ook handelingen gericht op voorbereiding of bevordering van invoer van en overige handelingen met harddrugs met aanzienlijke straffen worden bedreigd, waarbij opmerking verdient dat de wetgever geen onderscheid heeft gemaakt in strafmaxima tussen de uiteenlopende vormen van voorbereidingshandelingen.
Het gevoerde vervolgings- en strafvorderingsbeleid brengt onder meer tot uitdrukking dat het Openbaar Ministerie het aldus begrepen wettelijk kader heeft verstaan als een opdracht om bij strafbaar handelen in verband met import van en handel in cocaïne in beginsel te rekwireren tot de oplegging van langdurige gevangenisstraffen.
Het hof betrekt bij de bepaling van de strafmaat voorts de volgende aspecten.
Naast het hiervoor besproken kernverwijt, dat voortvloeit uit het, al dan niet gerealiseerde toebrengen van schade aan de gezondheid van personen, spelen de hiervoor bedoelde maatschappelijk bezwarende en ontwrichtende aspecten die zijn verbonden aan het handelen van de verdachte een rol van betekenis.
Immers, aangenomen mag worden dat het verrichten van werkzaamheden gericht op invoer, vervoer en handel in cocaïne voor de daarbij betrokkenen, onder wie de verdachte, een hoge beloning kan opleveren. De hoogte van die beloning wordt voor een groot deel bepaald door de risico's die met het werk zijn verbonden. Eén van deze risico's, wellicht de belangrijkste, is dat van een strafrechtelijke vervolging en van een, naar Nederlandse maatstaven gemeten, doorgaans zware bestraffing. Het perspectief van de hoge beloning en de praktijk van zware strafrechtelijke sanctionering vormen aldus bezien elkaars spiegelbeeld.
Tot slot wijst het hof erop dat het zich ook rekenschap dient te geven van de internationale dimensies van de bestrijding van de sluikhandel in verdovende middelen. De prioriteit die hier in internationaal verband nog steeds naar uitgaat brengt met zich dat de bestraffing in overwegende mate in de sleutel van de generaal-preventieve werking is gesteld. Dit betekent dat de straftoemeting ook een signaal dient in te houden naar Nederlandse ingezeten om af te zien van (ondersteunende) activiteiten op plaatsen van in- en doorvoer van, en de handel in, verdovende middelen. Daarnaast moet uit de bestraffing blijken dat met de misdrijven zoals die in de onderhavige zaak ter beoordeling aan de strafrechter zijn voorgelegd het risico van langdurige vrijheidsbeneming zich ook realiseert.
Voorgaande beschouwingen impliceren dat bij de bepaling van de strafmaat de rol van de verdachte en de duur en intensiteit van zijn betrokkenheid veel gewicht in de schaal leggen.
Anders dan bij drugskoeriers, waarbij de getransporteerde hoeveelheid volgens een relatief gedetailleerde systematiek een bepalende maatstaf vormt, draagt de omvang van de feitelijk binnengebrachte hoeveelheid cocaïne in het onderhavige geval slechts bij aan de strafmaat in samenhang met de zojuist genoemde factoren. Voor de mate waarin aantallen (voorgenomen) transporten en hoeveelheden verhandelde dan wel te verhandelen cocaïne bijdragen aan de strafmaat valt geen algemene regel noch enige cijfermatige motivering te geven.
De verdachte heeft, naar moet worden aangenomen uit louter winstbejag, geen weerstand geboden aan de verleiding van het mogelijk verkrijgen van een dergelijke hoge beloning door zich in te laten met (voorbereidingshandelingen die moesten leiden tot) de invoer en handel in cocaïne.
Het hof is van oordeel dat uit het dossier niet blijkt dat de verdachte een leidinggevende rol heeft gehad. Wel dienen de activiteiten van de verdachte zonder meer te worden aangemerkt als een wezenlijke bijdrage aan het invoertraject.
- Meer in het bijzonder ten aanzien van de persoon van de verdachte en naar aanleiding van een gevoerd verweer
Het hof heeft -zoals hiervoor is gemeld- gelet op de persoon van de verdachte, zoals van een en ander is gebleken uit de onderzoeken ter terechtzitting, als ook uit de rapporten Pro Justitia, te weten het rapport van 9 juli 2010 en het aanvullend rapport van 8 februari 2011, telkens uitgebracht door A.R. van Ekeren, psychiater i.o. (supervisor M.D. van Ekeren, psychiater). De eerstgenoemde rapporteur heeft als deskundige ter terechtzittingen van 12 november 2012 en 4 december 2012 zijn bevindingen nader toegelicht. Op de laatstgehouden terechtzitting is bovendien diens supervisor M.D. van Ekeren als deskundige gehoord.
De raadsman heeft op de in zijn pleitnotities uiteengezette gronden bepleit dat het hof het door de psychiater i.o. in zijn rapport van 9 juli 2010 neergelegde advies tot het verminderd toerekenen van het bewezenverklaarde zal overnemen. De advocaat-generaal heeft zich op het standpunt gesteld dat het hof dat advies niet zal overnemen, in de kern op grond van dezelfde overwegingen als die door de rechtbank zijn gegeven in het vonnis waarvan beroep.
Het hof overweegt dienaangaande het volgende.
Uit het rapport van Van Ekeren blijkt, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, het volgende.
Onderzoeker voerde drie gesprekken met de verdachte, te weten op 14 april, 22 april en 28 mei 2010. Voorts is er een beperkt hetero-anamnetisch onderzoek uitgevoerd in de vorm van een gesprek met zijn (toenmalige) vriendin. Daarnaast heeft de onderzoeker kennis genomen van schriftelijke gegevens van behandelaars van de verdachte en heeft hij mondeling overleg gevoerd met diens behandelend arts.
In het rapport is ten aanzien van de verdachte gesteld dat in de periode waarin de ten laste gelegde feiten zich hebben afgespeeld reeds sprake moet zijn geweest van een ernstig psychiatrisch beeld, te weten een depressie met stemmingscongruente psychotische kenmerken, als ook van geheugenfunctiestoornissen. Verondersteld mag worden dat hij door zijn ziekelijke stoornis (psychotische depressie en cognitieve stoornissen) onvoldoende in staat is geweest zijn wil in vrijheid te bepalen, met als gevolg dat volgens de rapporteur ten aanzien van de verdachte sprake is van een verminderde toerekeningsvatbaarheid.
Dr. A.R. van Ekeren heeft ter terechtzitting van het hof ten aanzien van de verhouding van de door hem bij de verdachte vastgestelde stoornis en het door hem vertoonde gedrag (ook in de periode waarin de door het hof bewezen geachte gedragingen zijn verricht) verklaard -samengevat- dat de ziekte niet in het handelen van de verdachte zichtbaar hoeft te zijn geweest, terwijl moet worden aangenomen dat de achterliggende ziekte wél zijn besluitvorming heeft beïnvloed, in de betekenis van de manier waarop de verdachte zijn besluiten heeft genomen. De ziekte behoeft op zichzelf niet aan doelgericht handelen in de weg te staan, doch de genomen besluiten kúnnen -ook waar het de normatieve component daarvan betreft- erdoor beïnvloed zijn. Het is denkbaar dat bepaalde besluiten, bijvoorbeeld om tot strafbaar handelen over te gaan, niet zouden zijn genomen in het geval waarin de verdachte niet ziek zou zijn geweest, aldus de deskundige. Daarbij is de deskundige, uitgaande van de verklaringen van de verdachte zelf, ervan uitgegaan dat hij onder invloed van anderen tot strafbaar handelen is gekomen. Dit oordeel is gebaseerd, aldus de deskundige, op het algemene ervaringsgegeven dat personen die lijden aan depressies in sterkere mate door hun omgeving worden beïnvloed. Hun beslisvaardigheid is in zoverre ingeperkt.
De supervisor M.D. van Ekeren heeft -voor zover op deze plaats van belang en samengevat- in antwoord op aan hem gestelde vragen het volgende verklaard. Voorop moet worden gesteld dat vanuit medisch perspectief bezien het de voorkeur zou hebben verdiend als ten tijde van het verrichte onderzoek meer informatie beschikbaar voorhanden was geweest over de medische geschiedenis van de verdachte, maar dat voor hem buiten twijfel is dat bij de verdachte een ernstig psychiatrisch beeld is waargenomen, dat ook ten tijde van het ten laste gelegde moet hebben bestaan. De gediagnosticeerde stoornis heeft, zo kan worden verondersteld, zich geuit in een storing van de informatieverwerking en in beperkingen bij het overzien van complexe situaties.
Ten aanzien van de vorm en inhoud van de afgeluisterde en opgenomen telefoongesprekken waaraan door de verdachte is deelgenomen (voor zover die wél bij het verrichte onderzoek zijn betrokken) rijst een beeld dat de verdachte zich vaak voegt naar anderen en soms passief is, aldus de deskundige. Dat staat op gespannen voet met de vaststelling van de rechtbank dat de verdachte ondanks zijn stoornis berekenend te werk lijkt te zijn gegaan.
Daarbij komt, dat de deskundige wel wil aannemen dat in de afgeluisterde telefoongesprekken ook door de verdachte dikwijls in "codetaal" is gesproken die hij -als pychiater- weliswaar niet begrijpt, maar die in de oren van de politieman wel degelijk wordt begrepen, met als gevolg dat die gesprekken in hun onderling verband bezien betekenisvol zijn. Dat kennisneming van de inhoud van deze telefoongesprekken vanuit een ander perspectief dan dat van de psychiatrische diagnose tot een andere interpretatie kan leiden van de mate waarin de verdachte doelrationeel heeft gehandeld, heeft de deskundige als een dilemma aangeduid, dat ook voor hem niet goed oplosbaar is.
Volgens de verklaring van de deskundige noopt deze stand van zaken tot het betrachten van enige voorzichtigheid aan de zijde van de deskundige, hoewel hij de conclusie verantwoord vindt dat niet voor te stellen is dat verdachte alles heeft overzien.
Het hof verenigt zich, alles afwegend, met de conclusie van de deskundigen dat bij de verdachte ten tijde van de ten laste gelegde feiten sprake is geweest van een ziekelijke stoornis, te weten een depressie met stemmingscongruente psychotische kenmerken, als ook van geheugenfunctiestoornissen. Het hof neemt deze conclusie over en maakt de inhoud daarvan tot zijn oordeel. Echter, waar het gaat om het aannemen van een zodanige doorwerking van die stoornis, dat moet worden aangenomen dat de verdachte ten aanzien van de hem ten laste gelegde feiten als verminderd toerekeningsvatbaar kan worden gezien volgt het hof de deskundigen niet.
Het hof ontleent in het bijzonder aan het verhoor van de supervisor de indruk dat de vele, aan hem gestelde vragen uiteindelijk afbreuk hebben gedaan aan zijn stelligheid waar het gaat om de vraag naar (de mate van) doorwerking van de ziekelijke stoornis in het bewezen geachte handelen van de verdachte. Het hof heeft hierbij in het bijzonder betrokken dat de deskundigen, blijkens hun verklaringen ter terechtzitting in hoger beroep, bij hun onderzoek niet ook hebben beschikt over het zaaksdossier B9, welk dossier bestaat uit een zeer grote hoeveelheid van afgeluisterde en opgenomen telefoongesprekken, waaraan ook door de verdachte veelvuldig is deelgenomen. Het hof is van oordeel dat uit die gesprekken, in hun totaliteit beschouwd, niet het beeld oprijst van de verdachte als iemand die zich passief voegt naar de wensen van anderen, zoals de supervisor heeft verondersteld.
Voorts overweegt het hof dat het mechanisme van criminele beïnvloeding van de verdachte weinig inhoudelijke invulling heeft gekregen. De verdachte heeft slechts zeer summier verklaard over de toestand waarin hij na zijn faillissement eind 2008 verkeerde en over de contacten die hij onderhield. Tegenover de onderzoeker heeft de verdachte blijkens het rapport van 9 juli 2010 weinig meer gezegd dan dat hij gebruikt is en zelf niets heeft gedaan.
Derhalve is aan het veronderstelde, door zijn stoornis gemankeerde, keuzeproces van de verdachte vrijwel geen feitelijke grondslag verschaft. Over de mentale component heeft rapporteur A.R. van Ekeren voorts nog ter terechtzitting van het hof verklaard dat hem niet gebleken is dat de verdachte armoedewanen heeft gehad.
Dit alles doet in zoverre afbreuk aan de argumentatieve kracht van de analyse van de deskundigen.
In het ter berechting voorliggende geval is geen sprake van bewezen geachte gedragingen die uit de aard daarvan in overwegende mate kunnen worden verklaard uit het bestaan van de bij de verdachte vastgestelde stoornis. Integendeel, het antwoord op de vraag of, en zo ja, in welke mate de stoornis heeft doorgewerkt in de wilsvrijheid bij de verdachte is naar het oordeel van het hof in hoge mate speculatief gebleken. Meer in het bijzonder is niet vastgesteld kunnen worden, of en zo ja, in welke mate de stoornis de verdachte heeft beïnvloed bij de door hem gemaakte keuzes om over te gaan tot normoverschrijdend gedrag in de vorm van het -mede uit winstbejag- overtreden van de Opiumwet.
Met het voorgaande is vanzelfsprekend niet gegeven dat aan de bij de verdachte vastgestelde stoornis bij de straftoemeting geen betekenis toekomt. Immers, de stoornis is aanwezig terwijl -mede op grond van de door de raadsman in het geding gebrachte bescheiden- voldoende is gebleken dat een behandeling van de verdachte is aangewezen en thans is ingezet. Het hof weegt deze actuele gezondheidstoestand in substantiële mate mee ten voordele van de verdachte bij de aan hem op te leggen straf.
Blijkens een de verdachte betreffend Uittreksel Justitiële Documentatie van 6 november 2012 is de verdachte niet eerder ter zake overtreding van de Opiumwet veroordeeld.
Het hof acht, alles afwegende, een gevangenisstraf voor de duur van zes jaren passend en geboden, indien de hiervoor bedoelde omstandigheden zich niet zouden voordoen. In de straf als hierna te melden wordt hiermee rekening gehouden
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 2, 10, 10a en 11a van de Opiumwet en de artikelen 47, 56 en 57 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze wettelijke voorschriften worden toegepast zoals geldend ten tijde van het bewezen verklaarde.
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart niet bewezen dat de verdachte het onder 3 en 7 ten laste gelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 1, 2, 4, 5 en 6 ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 1, 2, 4, 5 en 6 bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 4 (vier) jaren en 6 (zes) maanden.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Gelast de teruggave aan verdachte van de in beslag genomen, nog niet teruggegeven voorwerpen, te weten:
- 1. een geldbedrag van 1.040 euro;
- 31. 1.00 STK Computer HP COMPAQ NX6110 CNU54025MG laptop;
- 32. 1.00 STK Computer HP COMPAQ NC6120 CNU5480TP2;
- 33. 1.00 STK Geheugenkaart Kl: zilver MAXFLASH mem stick, zat in laptop;
- 34. 1.00 STK Geheugenkaart Kl: zwart, MAXFLASH MMC Mobile 1 G..
Heft op het bevel voorlopige hechtenis met ingang van het tijstip waarop de duur van die ondergane hechtenis gelijk wordt aan de duur van de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf.
Dit arrest is gewezen door de vijfde meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. R.M. Steinhaus, mr. R. Veldhuisen en mr. A.E.M. Röttgering, in tegenwoordigheid van mr. A. Binken, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 14 december 2012.