ECLI:NL:GHAMS:2012:BZ0132

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
18 december 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200.098.089-01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Huur woonruimte; bevoegdheid huurder tot verandering met toestemming verhuurder; sloop rookkanalen en schouwen

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van [ Appellant ], eigenaar van een pand, tegen een vonnis van de rechtbank Amsterdam. [ Appellant ] heeft [ Geïntimeerde ], die sinds 1981 een woning in het pand huurt, aangeklaagd omdat deze zonder toestemming verbouwingswerkzaamheden heeft uitgevoerd, waaronder de sloop van rookkanalen en schouwen. De kantonrechter heeft de vorderingen van [ Appellant ] afgewezen, wat [ Appellant ] in hoger beroep aanvecht. Het hof stelt vast dat [ Geïntimeerde ] geen toestemming heeft gevraagd voor de werkzaamheden, wat in strijd is met artikel 7:215 BW. Echter, het hof oordeelt dat [ Appellant ] onvoldoende belang heeft bij de vordering tot herstel van de oude toestand, omdat hij niet heeft aangetoond dat het verwijderen van de rookkanalen en schouwen hem daadwerkelijk benadeelt. Het hof bekrachtigt het vonnis van de kantonrechter en wijst de vordering van [ Appellant ] af. Tevens wordt [ Appellant ] veroordeeld in de kosten van het hoger beroep.

Uitspraak

GERECHTSHOF TE AMSTERDAM
TWEEDE MEERVOUDIGE BURGERLIJKE KAMER
ARREST
in de zaak van:
[ APPELLANT ],
wonende te [ woonplaats ],
APPELLANT,
advocaat: mr. J.F.M. Verheij te Amsterdam,
t e g e n
[ GEÏNTIMEERDE ],
wonende te [ woonplaats ],
GEÏNTIMEERDE,
advocaat: mr. R.G.P. van Marle te Amsterdam.
1. Het verloop van het geding in hoger beroep
Partijen worden hierna aangeduid als [ Appellant ] en [ Geïntimeerde ].
Bij dagvaarding van 24 november 2011 is [ Appellant ] in hoger beroep gekomen van een vonnis van 20 oktober 2011 van de rechtbank Amsterdam, sector kanton, locatie Amsterdam (hierna: de kantonrechter), onder rolnummer 1243972 CV EXPL 11-12915 gewezen tussen [ Appellant ] als eiser en [ Geïntimeerde ] als gedaagde.
De appeldagvaarding bevat de grieven.
[ Appellant ] heeft zes grieven aangevoerd, producties in het geding gebracht, bewijs aangeboden en geconcludeerd, naar het hof begrijpt, dat het hof het vonnis waarvan beroep zal vernietigen en opnieuw rechtdoende bij arrest, uitvoerbaar bij voorraad, zijn vordering zal toewijzen, met veroordeling van [ Geïntimeerde ] in de kosten van beide instanties, met inbegrip van de nakosten en rente.
Bij memorie van antwoord heeft [ Geïntimeerde ] de grieven bestreden, producties in het geding gebracht, bewijs aangeboden en geconcludeerd tot bekrachtiging, met veroordeling van [ Appellant ], uitvoerbaar bij voorraad, in de kosten van het hoger beroep, met inbegrip van de nakosten.
Vervolgens heeft [ Appellant ] een akte met producties genomen waarop [ Geïntimeerde ] bij akte, eveneens met producties, heeft gereageerd.
Partijen hebben de zaak ter zitting van het hof van 17 oktober 2012 doen bepleiten door hun voornoemde advocaten aan de hand van aan het hof overge¬legde pleitnotities. Bij die gelegenheid hebben partijen nog producties in het geding gebracht.
Ten slotte is arrest gevraagd.
2. Feiten
De kantonrechter heeft in het bestreden vonnis een aantal feiten, genummerd 1.1 tot en met 1.4, als in deze zaak vaststaand aange¬merkt. Ook het hof zal van die feiten uitgaan, nu zij in hoger beroep niet zijn betwist. Daarnaast zal het hof hieronder een aantal feiten vaststellen die enerzijds gemotiveerd zijn gesteld en anderzijds niet dan wel onvoldoende gemotiveerd zijn betwist.
3. Beoordeling
3.1 Het gaat in deze zaak om het volgende.
3.1.1 [ Appellant ] is eigenaar van het pand aan [ adres ] te [ plaatsnaam ] sinds eind jaren negentig en verhuurt aan [ Geïntimeerde ] de woning op de derde etage van dit pand (hierna: de woning). [ Geïntimeerde ] huurt de woning vanaf 30 oktober 1981.
3.1.2 [ Geïntimeerde ] heeft verbouwingswerkzaamheden in de woning verricht in de maand september 2010 en daarbij de rookkanalen en schouwen in de woning gesloopt. Voor de verbouwingswerkzaamheden heeft [ Geïntimeerde ] geen toestemming aan [ Appellant ] gevraagd.
3.1.3 Bij brief van 14 september 2010 heeft de gemachtigde van [ Appellant ] [ Geïntimeerde ] gesommeerd de verbouwingswerkzaamheden te staken. Tevens heeft [ Appellant ] een concept-dagvaarding aan [ Geïntimeerde ] gestuurd waarin als voorlopige voorziening wordt gevorderd [ Appellant ] toe te laten voor een inspectie van de woning en de werkzaamheden aan de schouwen en rookkanaal te staken en gestaakt te houden, zolang een inspectie niet heeft plaatsgevonden.
3.1.4 Nadien heeft een inspectie van de woning plaatsgevonden.
3.2 In eerste aanleg, gehandhaafd in hoger beroep, heeft [ Appellant ] gevorderd, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, [ Geïntimeerde ] te veroordelen om binnen veertien dagen na het arrest, in het gehuurde aan de [ adres ] te [ woonplaats ], op de oorspronkelijke locatie en in de oorspronkelijke staat, een tweetal rookkanalen en schouwen aan te brengen, zodanig dat in het gehuurde en ook in de andere woningen van het pand aan de [ adres ] te [ plaatsnaam ] weer gebruik gemaakt kan worden van de rookkanalen, alles op straffe van een dwangsom en met veroordeling van [ Geïntimeerde ] in de kosten.
3.3 De kantonrechter heeft bij het bestreden vonnis de vorderingen afgewezen en [ Appellant ] in de proceskosten veroordeeld. Tegen deze beslissing en de daaraan ten grondslag liggende motivering zijn de grieven van [ Appellant ] gericht.
3.4 Met grief 1 komt [ Appellant ] op tegen het oordeel van de kantonrechter dat hij geen rechtens te respecteren belang heeft bij toewijzing van de vordering. Daartoe voert hij aan, samengevat weergegeven, dat het handelen van [ Geïntimeerde ] zowel het huidige maar zeker ook ieder toekomstig gebruik van de rookkanalen onmogelijk heeft gemaakt. Het is niet aan [ Geïntimeerde ] om [ Appellant ] en de overige huurders het huidige en/of toekomstige gebruik van het centrale rookkanaal te ontnemen, aldus [ Appellant ]. [ Appellant ] wenst in de door hem verhuurde woning op de eerste verdieping en in zijn eigen woning op de tweede verdieping de mogelijkheid te hebben om te stoken. Op de tweede verdieping bevindt zich een houtkachel met afvoerpijp, aldus [ Appellant ].
3.5 Het hof stelt voorop dat tussen partijen niet in geschil is dat [ Geïntimeerde ] voor de sloop- en verbouwingswerkzaamheden nimmer vooraf toestemming aan [ Appellant ] heeft gevraagd en dat dit in strijd is met artikel 7:215 BW.
Het ontbreken van die toestemming geeft [ Appellant ] als eigenaar van de woning in beginsel een belang op te komen tegen de situatie die is ontstaan als gevolg van het onbevoegdelijk handelen van [ Geïntimeerde ] in de zin van voornoemd artikel. In zoverre slaagt de grief en behoeven de daarop voortbouwende grieven 2 tot en met 5 geen behandeling meer.
3.6 Vervolgens dient het hof te beoordelen of het belang van [ Appellant ], in dit concrete geval, op de voet van zijn, Vortermans’ stellingen: de mogelijkheid tot het gebruik maken van een houtkachel of open haard in de toekomst, leidt tot toewijzing van zijn vordering. Daarbij heeft het hof acht te slaan op de volgende feiten en omstandigheden, die [ Appellant ] niet heeft bestreden en die derhalve tussen partijen vaststaan:
- op de eerste verdieping is het rookkanaal dichtgemaakt;
- op de tweede verdieping bevindt zich een houtkachel met afvoerpijp maar is het rookkanaal verwijderd en is geen aansluiting aanwezig, terwijl [ Appellant ] de schouwen in de woonruimte heeft verwijderd;
- op de vierde verdieping is geen rookkanaal aanwezig.
Tevens heeft [ Appellant ] niet weersproken dat
- iedere verdieping is voorzien van centrale verwarming;
- hij niet in het pand woonachtig is.
3.7 De bouwkundige situatie in het pand als bovenvermeld brengt met zich dat [ Appellant ] zowel op de tweede als – meer in het bijzonder – op de vierde verdieping de nodige voorzieningen moet treffen, voordat ongedaanmaking door [ Geïntimeerde ] respectievelijk het door hem herstellen van de rookkanaalconstructie op de derde verdieping redelijke zin heeft. Gelet op de omstandigheid dat op de vierde verdieping geen enkele voorziening is getroffen, terwijl vaststaat dat aldaar een rookkanaal ontbreekt, had het op de weg van [ Appellant ] gelegen te onderbouwen wat hem voor die verdieping in dat opzicht voor ogen staat. Nu [ Appellant ] daarin geen inzicht heeft gegeven, betekent dit dat zijn belang – het in de andere woningen van zijn pand weer gebruik kunnen maken van de rookkanalen - voor het hof onvoldoende geconcretiseerd is om tot toewijzing van zijn vordering te komen. Daar komt bij dat [ Appellant ] niet heeft weersproken dat iedere verdieping voorzien is van centrale verwarming zodat de rookkanalen in elk geval niet nodig zijn voor verwarming van de woningen.
3.8 In het licht van het vorenstaande kan de stelling van [ Appellant ] als zou de schoorsteen op het dak een gevaar opleveren nu de onderliggende rookkanalen zijn verwijderd, evenmin een argument voor herstel in de oude toestand opleveren. Ook daarvoor geldt dat de bouwkundige situatie in het pand dusdanig is dat eerst [ Appellant ] aan zet is om de noodzakelijke maatregelen en voorzieningen te treffen voordat van [ Geïntimeerde ] gevergd kan worden de oude toestand te herstellen.
3.9 Het door [ Appellant ] in stelling gebrachte argument van de splitsingsvergunning faalt om dezelfde reden, nog daargelaten dat [ Geïntimeerde ] heeft aangevoerd dat [ Appellant ] dit argument te laat in stelling heeft gebracht en gemotiveerd heeft betwist dat het feit dat twee schoorsteenkanalen/rookkanalen op de derde verdieping zijn weggehaald, voor de gemeente een probleem is voor het verlenen van een splitsingsvergunning (zie proces verbaal zitting sector bestuursrecht rechtbank Amsterdam van 6 september 2012, pagina 4, door [ Geïntimeerde ] bij pleidooi overgelegd).
3.10 Voor zover de vordering ziet op de schouwen, heeft [ Appellant ] in beroep niet onderbouwd welk (concreet) belang hij heeft bij herstel in de oude staat. In grief 4 valt zo’n onderbouwing niet te lezen. Derhalve laat het hof het oordeel van de kantonrechter dienaangaande ook in stand.
4. Slotsom
De conclusie is dat het bestreden vonnis moet worden bekrachtigd. Daarmee faalt eveneens grief 6 die gericht is tegen de proceskostenveroordeling in eerste aanleg.
Het door [ Appellant ] gedane bewijsaanbod zal worden gepasseerd omdat dit niet is gebaseerd op voldoende geconcretiseerde stellingen die, indien al bewezen, tot een ander oordeel kunnen leiden. [ Appellant ] zal worden veroordeeld in de kosten van het hoger beroep, met dien verstande dat het hof aanneemt dat [ Geïntimeerde ] geen nakosten behoeft te maken.
5. Beslissing
Het hof:
bekrachtigt het vonnis waarvan beroep;
veroordeelt [ Appellant ] in de kosten van het hoger beroep, aan de zijde van [ Geïntimeerde ] begroot op € 284,- aan verschotten en € 2.682,- aan salaris advocaat;
verklaart de kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit arrest is gewezen door mrs. G.B.C.M. van der Reep, E.M. Polak en H. Koster en in het openbaar uitgesproken door de rolraadsheer op 18 december 2012.