ECLI:NL:GHAMS:2012:BY9356

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
25 september 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200.102.769-01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van een minderjarige in het kader van internationaal alimentatierecht

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van een vrouw tegen een beschikking van de rechtbank Amsterdam, waarin de bijdrage van de man in de kosten van verzorging en opvoeding van hun minderjarige kind werd vastgesteld. De vrouw is op 28 februari 2012 in hoger beroep gekomen van de beschikking van 30 november 2011. De man, die sinds 13 juli 2011 in Ghana verblijft, is niet verschenen op de zitting. Het hof heeft vastgesteld dat de man een hoog inkomen had voordat hij naar Ghana verhuisde, maar dat hij geen bewijs heeft geleverd van zijn huidige financiële situatie.

De vrouw verzoekt om een hogere bijdrage dan de door de rechtbank vastgestelde € 30,- per maand, en stelt dat de werkelijke kosten van de minderjarige veel hoger zijn. Het hof oordeelt dat de gewone verblijfplaats van de minderjarige sinds 22 november 2009 in Ghana is, en dat op basis van het Haags Alimentatieverdrag Ghanees recht van toepassing is. Het hof komt tot de conclusie dat de man in staat is om een bijdrage van € 220,- per maand te betalen, wat in overeenstemming is met de werkelijke kosten van de minderjarige.

De beslissing van het hof is om de bestreden beschikking te vernietigen voor zover deze de bijdrage van de man betreft, en opnieuw te bepalen dat de man met ingang van 22 november 2009 € 220,- per maand moet betalen. De overige onderdelen van de beschikking worden bekrachtigd. Dit oordeel is gebaseerd op de feiten en omstandigheden van de zaak, waarbij het hof rekening houdt met de financiële situatie van de man en de behoeften van de minderjarige.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM
Sector familierecht
Uitspraak: 25 september 2012
Zaaknummer: 200.102.769/ 01
Zaaknummer eerste aanleg: 424281 / FA RK 09-2572 (MN MW)
in de zaak in hoger beroep van:
[…],
wonende te […],
appellant,
advocaat: mr. P. Minkes te Amsterdam,
tegen
[…],
wonende te […],
geïntimeerde,
advocaat: voorheen mr. L. Nix te Amsterdam, thans zonder advocaat.
1. Het geding in hoger beroep
1.1. Partijen worden hierna respectievelijk de vrouw en de man genoemd.
1.2. De vrouw is op 28 februari 2012 in hoger beroep gekomen van de beschikking van 30 november 2011 van de rechtbank Amsterdam, met kenmerk 424281 / FA RK 09-2572 (MN MW).
1.3. De vrouw heeft op 31 mei 2012 nadere stukken ingediend.
1.4. De zaak is op 7 juni 2012 ter terechtzitting behandeld. Van de behandeling is een proces-verbaal opgemaakt dat zich bij de stukken bevindt.
1.5. De vrouw heeft op 25 juli 2012 nadere stukken ingediend.
1.6. De behandeling van de zaak is op 6 augustus 2012 ter terechtzitting voortgezet, alwaar is verschenen:
- de vrouw, bijgestaan door haar advocaat.
1.7. De man is, hoewel daartoe behoorlijk opgeroepen, niet verschenen.
2. De feiten
2.1. Uit de vrouw is geboren […] [in] 2005 (hierna: [de minderjarige]). De man heeft [de minderjarige] erkend. De vrouw oefent het gezag uit over [de minderjarige].
[de minderjarige] verblijft sinds 22 november 2009 bij de moeder van de vrouw in Ghana.
Het hof heeft, voor zover hierna bedragen zijn genoemd, deze telkens afgerond, tenzij anders vermeld.
2.2. Ten aanzien van de man is het volgende gebleken.
Hij is geboren [in] 1981. Hij verblijft sinds 13 juli 2011 in Ghana.
Hij was tot 1 juli 2009 in dienst van [B.V.] als […]. Zijn salaris bedroeg volgens de salarisspecificatie van december 2008 € 23.363,- bruto per maand.
Hij heeft een eigen woning. De hypotheekrente bedraagt volgens de aangifte inkomstenbelasting 2010 € 10.695,- per jaar. De WOZ-waarde is in 2010 vastgesteld op € 391.000,-.
2.3. Ten aanzien van de vrouw is het volgende gebleken.
Zij is geboren [in] 1985. Zij is alleenstaand.
3. Het geschil in hoger beroep
3.1. Bij de bestreden beschikking is bepaald dat de man een bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van [de minderjarige] dient te betalen over de periode van 3 april 2009 tot 22 november 2009 van € 6.030,- en met ingang van 22 november 2009 van € 30,- per maand. Deze beschikking is gegeven op het verzoek van de vrouw de bijdrage te bepalen op € 4.057,68 per maand.
3.2. De vrouw verzoekt, met vernietiging van de bestreden beschikking, de door de man te betalen bijdrage ten behoeve van [de minderjarige] met ingang van 3 april 2009 te bepalen op € 790,- per maand.
4. Beoordeling van het hoger beroep
Rechtsmacht
4.1. Op grond van artikel 2 van de EEX-verordening (nr. 44/2001 Raad van 22 december 2000) is de Nederlandse rechter bevoegd om van onderhavig verzoek kennis te nemen, nu het inleidende verzoekschrift bij de rechtbank is ingediend op 3 april 2009 en de woonplaats van de man ten tijde van de indiening van het verzoekschrift in Nederland lag.
Toepasselijk recht
4.2. De vrouw voert aan dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat de gewone verblijfplaats van [de minderjarige] met ingang van 22 november 2009 Ghana is en dientengevolge vanaf dat moment Ghanees recht van toepassing is. De gewone verblijfplaats van [de minderjarige] is altijd Nederland gebleven. De vrouw heeft [de minderjarige] naar Ghana gebracht, omdat zij in Nederland geen werk en woning had. Inmiddels heeft zij werk, maar nog geen woning. De bedoeling is dat [de minderjarige] naar Nederland komt zodra zij een woning heeft gevonden. Bovendien is de vrouw zelf al lang geleden vertrokken uit Ghana en zij wil in Nederland blijven wonen. De vrouw heeft hier sociale, familiaire en economische bindingen.
4.3. Het hof overweegt hieromtrent als volgt.
Vast staat dat [de minderjarige] thans gedurende een aaneengesloten periode van bijna drie jaar bij familie van de vrouw in Ghana verblijft en daar naar school gaat. De vrouw stelt dat het haar bedoeling is [de minderjarige] weer bij haar in Nederland te laten wonen zodra haar woonsituatie dit toelaat. Het is echter onduidelijk of en zo ja, op welke termijn zij dit kan realiseren.
Het hof is van oordeel dat onder deze omstandigheden de gewone verblijfplaats van [de minderjarige] sinds 22 november 2009 in Ghana is. Dat betekent dat op grond van artikel 4 van het Haags Alimentatieverdrag 1973 met ingang van 22 november 2009 Ghanees recht van toepassing is op de beoordeling van het verzoek van de vrouw tot vaststelling van een bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van [de minderjarige].
Bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding
4.4. Nu de grieven van de vrouw slechts de periode vanaf 22 november 2009 bestrijken, zal het hof de bestreden beschikking bekrachtigen voor zover deze ziet op de periode voorafgaand aan die datum. In zoverre zal het verzoek van de vrouw in hoger beroep worden afgewezen.
Evenals de rechtbank zal het hof het verzoek van de vrouw over de periode vanaf 22 november 2009 beoordelen met inachtneming van de artikelen 47 tot en met 61 van The Children’s Act 1998 (TCA). Op grond van deze wet is de ouder van een kind gehouden bij te dragen in de kosten van zijn levensonderhoud en heeft een ongehuwde moeder, indien de vader bekend is, recht op kinderalimentatie voor bepaalde uitgaven en kan eveneens een maandelijkse bijdrage worden vastgesteld. De hoogte van de bijdrage wordt bepaald door de kosten van levensonderhoud in het gebied waar het kind woont.
4.5. Met betrekking tot de behoefte van [de minderjarige] stelt de vrouw dat de rechtbank deze ten onrechte heeft bepaald op € 30,- per maand met ingang van 22 november 2009. De werkelijke kosten van [de minderjarige] zijn veel hoger. De vrouw maakt per maand gemiddeld € 220,- over naar haar moeder voor eten, huur en schoolgeld van [de minderjarige]. De behoefte van [de minderjarige] dient te worden vastgesteld aan de hand van de werkelijke kosten van [de minderjarige] en is dus niet lager dan € 220,- per maand, aldus de vrouw.
4.6. Het hof overweegt hieromtrent als volgt.
Uit de door de vrouw overgelegde stukken blijkt dat de vrouw regelmatig geld overmaakt naar haar moeder in Ghana, zodat haar moeder kan voorzien in de noodzakelijke kosten van [de minderjarige]. Dat deze bedragen gemiddeld € 220,- per maand bedragen is door de man niet betwist. Gelet daarop is naar oordeel van het hof voldoende komen vast te staan dat de werkelijke kosten van [de minderjarige] op € 220,- per maand kunnen worden gesteld. In dat verband acht het hof het redelijk om de behoefte van [de minderjarige] met ingang van 22 november 2009 op dit bedrag te bepalen.
Het standpunt van de man in zijn verweerschrift in eerste aanleg omtrent de behoefte van [de minderjarige] behoeft hier geen nadere bespreking nu die stellingen uitgaan van de vaststelling van de behoefte aan de hand van de Nederlandse wettelijke maatstaven. Ten overvloede overweegt het hof daarbij dat de vastgestelde behoefte van € 220,- per maand de Nederlandse Nibudnorm niet overstijgt.
4.7. Ook in hoger beroep heeft de man geen stukken overgelegd waaruit blijkt dat hij onvoldoende draagkracht heeft om een bijdrage te kunnen voldoen. Het hof is met de rechtbank van oordeel dat de man niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij na het beëindigen van zijn contract op 30 juni 2009 geen inkomsten heeft gehad, dan wel dat hij – in het licht van de hoogte van het tot dan toe genoten inkomen – geen geld heeft kunnen reserveren. Gelet daarop acht het hof de man in staat om in de behoefte van [de minderjarige] te voorzien.
4.8. Op grond van de feiten en omstandigheden die hiervoor zijn vermeld en van hetgeen hiervoor is overwogen, is een door de man met ingang van 22 november 2009 te betalen bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van [de minderjarige] van € 220,- per maand in overeenstemming met de wettelijke maatstaven.
4.9. Dit leidt tot de volgende beslissing.
5. Beslissing
Het hof:
vernietigt de bestreden beschikking voor zover het betreft de door de man vanaf 22 november 2009 te betalen bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding en, opnieuw rechtdoende:
bepaalt dat de man aan de vrouw met ingang van 22 november 2009 € 220,- per maand zal betalen als bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van [de minderjarige], wat betreft toekomstige termijnen bij vooruitbetaling;
bekrachtigt de beschikking waarvan beroep voor het overige;
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mrs. A.V.T. de Bie, R.G. Kemmers en J.Th.L Brouwer in tegenwoordigheid van mr. S.J.M. Lok als griffier, en in het openbaar uitgesproken op 25 september 2012.