GERECHTSHOF AMSTERDAM
DERDE MEERVOUDIGE BURGERLIJKE KAMER
[ APPELLANTE ],
wonende te [ woonplaats ],
APPELLANTE,
advocaat: mr. E.R. van Schaik te Lelystad,
[ GEÏNTIMEERDE ],
wonende te [ woonplaats ],
GEÏNTIMEERDE,
advocaat: mr. C.L. Kranendonk te Beverwijk.
1. Het verdere geding in hoger beroep
De partijen worden hierna weer [ appellante ] en [ geïntimeerde ] genoemd.
Het hof heeft op 9 augustus 2011 een tussenarrest gewezen. Voor het verloop van het geding tot dat moment wordt naar het tussenarrest verwezen.
[ appellante ] heeft als getuigen doen horen [ A ], [ B ], [ C ] en [ E ] \. [ appellante ] (appellante) heeft in contra-enquête een verklaring afgelegd.
[ appellante ] heeft vervolgens een memorie na enquête genomen. [ geïntimeerde ] heeft daarop gereageerd met een antwoordmemorie na enquête en heeft daarbij een productie in het geding gebracht.
Ten slotte is arrest gevraagd.
2. De verdere beoordeling van het geding
2.1 In het tussenarrest heeft het hof [ appellante ] toegelaten te bewijzen dat zij door toedoen van [ geïntimeerde ] niet of nauwelijks gebruik heeft gemaakt van de door haar gehuurde woning (aan de [ adres ] te [ plaatsnaam ]) en [ geïntimeerde ] wel, en dat hij schade aan die woning heeft toegebracht door daarin een wietplantage aan te leggen. [ appellante ] heeft daarop als getuigen doen horen.
2.2 [ A ], de zuster van [ appellante ], heeft als getuige – samengevat – verklaard:
“ Mijn zuster heeft niet gewoond op het adres [ adres ] te [ woonplaats ]. Ze kreeg daar de kans niet toe. [ geïntimeerde ] heeft zich de woning toegeëigend. Ik ben er niet bij geweest dat hij dat heeft gedaan. Gelet op de persoon van de heer [ geïntimeerde ] kan ik mij wel voorstellen hoe dat is gegaan.
De heer [ geïntimeerde ] is alcoholist. Hij heeft bij mij, mijn broer en mijn moeder en mijn schoonzus aan de deur staan dreigen als mijn zuster daar was. Hij heeft zelfs mijn broer in elkaar geslagen omdat hij dacht dat hij wat met mijn zus had. Zo jaloers is hij. Hij heeft vaak genoeg stom dronken voor mijn deur gestaan, met zijn kind in de auto.
Ik weet dat mijn zuster huurster was van de woning aan de [ adres ] te [ plaatsnaam ]; ik weet niet wat de gang van zaken was bij het aangaan van die huur en evenmin bij de beëindiging van de huur.
[ geïntimeerde ] heeft bij mijn moeder aan de deur staan schreeuwen (daar is de politie nog bijgeweest) dat hij alles zou doen om mijn zuster kapot te maken; hij zei toen ook dat hij bij de politie aangifte zou doen dat zij een wietplantage in de woning aan de [ adres ] had. Ik ging er toen vanuit dat [ geïntimeerde ] zelf een wietplantage in die woning had; hij was immers alcoholist en heeft daarvoor veel geld nodig. Ik ben nooit binnen in de woning geweest en heb daarom ook niet zelf vast kunnen stellen dat hij inderdaad een wietplantage had.
Op vragen van mr. Kranendonk antwoord ik het volgende:
(…)
- U vraagt mij om opheldering van mijn schriftelijke verklaring van 28 maart 2009, die bij de processtukken zit. Ik schrijf daar dat [ geïntimeerde ] [hof: [ geïntimeerde ]] onder bedreiging de sleutel heeft ingepikt. Ik bedoel daarmee dat [ geïntimeerde ] het voor mijn zus onmogelijk heeft gemaakt om in het huis aan de [ adres ] te wonen; ik bedoel niet letterlijk “sleutel afpakken”, want daar ben ik niet bijgeweest.
- Mijn zus heeft wel gezegd dat ze in het huis aan de [ adres ] wilde gaan wonen, met haar zoon. Ze wilde weg bij [ geïntimeerde ]. Ze is echter aan de [ adres ] blijven wonen en niet naar de [ adres ] gegaan. ”
2.3 [ B ], de zoon van [ appellante ], heeft als getuige – samengevat – verklaard:
“ Ik weet dat de woning [ adres ] te [ plaatsnaam ] de woning van mijn moeder was, en dat daar een wietplantage was. Ik woonde in die periode (2007 / 2008) niet meer bij mijn moeder. Mijn moeder woonde in die periode op de [ adres ] te [ plaatsnaam ], samen met [ geïntimeerde ] en [ D ], haar andere zoon. Ze heeft nooit in de [ adres ] gewoond, en ook niet daar kort verbleven, voor zover ik weet.
Toen ik het huis uit ging heb ik een tijdje bij een vriend gewoond. Ik kon daar geen post naar toe laten sturen en heb het adres aan de [ adres ] toen ongeveer twee weken als postadres gebruikt. Dat idee kwam van mijn moeder en ik gezamenlijk. Ik heb in die korte periode de post ook van mijn moeder gekregen, althans meestal wel. De relatie met mijn ouders was in die periode niet heel goed.
Over de situatie met [ geïntimeerde ] kan ik het volgende verklaren. Ik weet dat mijn moeder heel vaak door hem het huis werd uitgezet (ik bedoel dan de [ adres ]) en dat ze dan elders, bij familie, onderdak moest vinden. Ze kon toen niet naar het huis aan de [ adres ]. Over dat huis werd altijd een beetje geheimzinnig gedaan; ik weet dat het er was, maar ik wist niet precies hoe het zat. Dat heb ik pas later gehoord.
[ geïntimeerde ] was geregeld in – laat ik maar zeggen – een beschonken bui; hij is alcoholist. Hij heeft mij op enig moment zelf verteld waar hij zijn geld vandaan haalde, namelijk een wietplantage. Hij vertelde mij niet waar die wietplantage was, maar ik nam aan dat dat aan de [ adres ] was. Mijn moeder kon die woning namelijk niet in. Ik kon die woning ook niet in, hoewel ik het huis uit was en een woning zocht. Ik neem aan dat mijn moeder in het begin, toen ze net de woning gehuurd had, wel een sleutel gehad zal hebben, maar later had ze die niet meer. Ze werd vaak uit huis gezet door [ geïntimeerde ] en ging dan niet naar de [ adres ], daarom zal zij geen sleutel meer hebben gehad.
(…)
Wat de heer [ geïntimeerde ] betreft; hij is agressief, vaak met justitie in aanraking geweest, hij schaamt zich er niet voor. Hij is twee meter lang, mijn moeder is klein en ik kan mij heel goed voorstellen dat hij in staat was mijn moeder te belemmeren van de woning aan de [ adres ] gebruik te maken.
(…)
Op vragen van mr. Kranendonk antwoord ik het volgende:
- (…) Omdat ik, tussen twee woningen in, een postadres nodig had vroeg ik mijn moeder of mijn post op haar adres kon worden bezorgd. Bij nader inzien denk ik dat zijzelf toen met het pand aan de [ adres ] kwam, als postadres. Ik heb toen wel aan de orde gesteld of ik daar dan niet kon wonen, maar mijn moeder maakte duidelijk dat dat niet kon. Ik heb nooit gezien of zij een sleutel had van dat pand. Ik weet ook niet of zijzelf daar mijn post heeft opgehaald.
- Ik stond officieel ingeschreven in de [ adres ]. (…)”
2.4 [ C ], vriendin van [ appellante ], heeft als getuige – samengevat – verklaard:
“ Ik weet niet dat mevrouw [ appellante ] een woning heeft gehuurd aan de [ adres ] te [ plaatsnaam ]. Ik weet helemaal niets van dat pand. Mevrouw [ appellante ] en ik kennen elkaar ongeveer vier à vijf jaar. (…)
De relatie tussen [ appellante ] en [ geïntimeerde ] was zeer gewelddadig, van zijn kant dan. Ze werd meermalen het huis uitgetrapt met haar kind. Hij had een alcohol- en drugsprobleem. Ze kon dan bij haar vader terecht, en heeft ook wel bij mij verbleven.
Ik heb nooit iets gehoord over een wietplantage in relatie tot mevrouw [ appellante ]. (…)”
2.4.1. [ G ], de vader van [ appellante ], heeft als getuige – samengevat – verklaard:
Ik was er niet van op de hoogte dat mijn dochter een woning had gehuurd in de [ adres ] te [ plaatsnaam ]. Ik durf niet met zekerheid te zeggen waar mijn dochter in de periode 2007 / 2008, woonde.
Naderhand heb ik het volgende begrepen. [ geïntimeerde ] was – laat ik maar zeggen – een liefhebber van een slokje. Hij had in de [ adres ] een plantage, een hennepkwekerij. Mijn dochter kon geen gebruik van de woning maken. Dat zorgde voor veel onrust tussen hen en het is zeker een keer of tien voorgekomen dat mijn dochter bij nacht en ontij voor mijn deur stond, met haar kind, omdat ze toch ergens naar toe moest.
Ik heb één keer meegemaakt dat ik kon zien dat mijn dochter klappen had gehad. Ik heb ook wel meegemaakt dat [ geïntimeerde ] met geweld probeerde om haar bij mij weg te halen, maar ik ging er altijd voor staan en daar had hij respect voor.
[ geïntimeerde ] belde soms ook wel vijf à tien keer per dag om te dreigen: als ze niet terugkomt ga ik bij de politie aangeven dat er een wietplantage in het huis aan de [ adres ] zit, het is ten slotte haar adres. [ geïntimeerde ] had mij eerder zelf al verteld dat hij daar een wietplantage had en had ook gezegd dat hij meerdere wietplantages had.
Ik ben éénmaal zelf in de [ adres ] geweest. [ geïntimeerde ] had gezegd dat hij een wietplantage had, ik geloofde hem niet, dus hij zei “ga maar kijken”. Toen zei ik “dan moet je me wel de sleutel geven” en toen gaf hij mij de sleutel. Ik ben in het pand naar binnen gegaan en zag de wietplantage. Het was voor het eerst dat ik zoiets zag. Ik zag potten met grond, een bord waar stroom werd afgetapt en lampen.
Ik ben toen weer naar huis gegaan en heb de sleutel teruggegeven aan [ geïntimeerde ].
Ik heb niet onderzocht of mijn dochter ook een sleutel had. Ik vermoed van niet. Anders had ik de sleutel wel van haar gevraagd. Mijn dochter wist in die periode ook dat er een wietplantage in de [ adres ] was; of ze dat eerder wist, weet ik niet. Daar heeft ze met mij nooit over gesproken.
Op vragen van mr. Kranendonk antwoord ik als volgt:
- Nadat ik de wietplantage had gezien, heb ik daar mijn dochter op aangesproken. Ze zei toen dat het eigenlijk haar woning was. Dat wist ik niet; evenmin wist ik of ze op zoek was naar een eigen woning.
- Ik weet niet of mijn dochter was ingeschreven als woningzoekende.
- Ik weet niet wie de huur betaalde van de [ adres ]; ik heb haar ook niet gevraagd wie de huur betaalde. (…) ”
2.5 [ appellante ] heeft in contra-enquête als getuige verklaard:
“ Ik heb vanaf 2001 de woning aan de [ adres ] gehuurd. Ik was in die tijd al samen met [ geïntimeerde ]. Ik stond ingeschreven op het adres van mijn moeder, maar woonde feitelijk bij [ geïntimeerde ] in zijn woning op de [ adres ]. Ik mocht me daar echter van hem niet inschrijven.
Ik stond in 2001 al ongeveer een jaar of tien ingeschreven voor een woning bij de woningbouwvereniging. Omdat ik inmiddels bij [ geïntimeerde ] woonde had ik over die inschrijving niet meer nagedacht. Toen kreeg ik een brief waarin ik een woning kreeg aangeboden. [ geïntimeerde ] en ik zijn gaan kijken. [ geïntimeerde ] had een opslagplaats nodig, en ik moest toch ergens ingeschreven staan. We hadden dus allebei belang bij de woning. Ik wilde niet langer bij mijn moeder ingeschreven staan. Dat ik daar stond ingeschreven leverde haar extra kosten op. Bovendien leek het me wel handig om een woning achter de hand te hebben. [ geïntimeerde ] en ik hadden vaak ruzie, en ik sliep soms een weekje bij mijn moeder of bij iemand anders. Het leek me wel handig om een plekje voor mezelf te hebben waar ik dan naartoe zou kunnen.
Toen ik de woning had geaccepteerd zei [ geïntimeerde ] tegen mij: “geef mij de sleutels maar, dan knap ik het wel op”. De woning was namelijk een behoorlijke puinhoop. Hij is toen met de woning aan de gang gegaan, en ik ging wel eens kijken maar het schoot niet op. Dan moest hij weer op spullen wachten en zo. Later vertelde hij dat hij allemaal spullen van hemzelf en zijn broer in de woning had neergezet. Zijn broer is tuinman, het ging om tuingereedschap en zo. Daarmee werd uiteindelijk de woning het pakkie-an van [ geïntimeerde ]. Hij was de enige die een sleutel had. Die bewaarde hij in zijn zak. Ik had er op zichzelf wel bij gekund om er een te laten namaken, maar dat heb ik niet gedaan. Het was eigenlijk zijn woning geworden. In die tijd hadden [ geïntimeerde ] en ik heel erg veel ruzie. U vraagt mij hoe het dan zat met het plekje voor mezelf dat ik met de woning probeerde te bereiken. Als ik het daar met [ geïntimeerde ] over had dan zei hij dat ik maar ergens naartoe moest, maar de woning aan de [ adres ] kon ik niet in.
De enige sleutel die ik had was de sleutel van de brievenbus. Ik kwam ongeveer één keer in de week, tien dagen, langs om de post op te halen. De woning betrof een flat: de brievenbussen waren beneden. Als ik de post op kwam halen ging ik niet naar boven, want dan moet je een tussendeur door die op slot is en ook daarvan had ik geen sleutel. Je hebt dus twee sleutels nodig om de flat binnen te komen. De huur van de flat bedroeg na aftrek van de huursubsidie ongeveer € 285,-. Ik betaalde het van mijn WAO-uitkering, ik was toen 70% arbeidsongeschikt.
Na een maand of zes beschikte [ geïntimeerde ] opeens over veel geld. Hij kocht allemaal nieuwe spullen voor de [ adres ]. Ik vroeg hem hoe hij daaraan kwam, maar zijn reactie was: “waar bemoei je je mee”. Ik zag daarna vaker dat hij over veel geld beschikte, maar als ik daarnaar vroeg kreeg ik hetzelfde antwoord. Na een maand of negen heeft [ geïntimeerde ] het mij verteld. Hij zei: “jouw hut is nu de wiethut. Dus ik heb jou nu mooi in de tang, of in mijn macht”. Zoiets zei hij. Ik heb aan mensen verteld wat ik wist over wat [ geïntimeerde ] in de woning deed, zoals aan mijn zus en aan mijn vader. Naar de politie gaan durfde ik niet. [ geïntimeerde ] was zeer agressief, zei dingen als “ik sla je kop eraf”, en dan zeg ik het nog netjes. Natuurlijk zeiden mensen tegen mij dat ik bij [ geïntimeerde ] wegmoest, maar waar moest ik naartoe? Ik zat met een klein kind.
In 2007, 2008 was het steeds erger met [ geïntimeerde ]. Hij was altijd al zwaar aan de drank, maar het was nu nog erger. Ik probeerde hem naar de Brijderstichting in Alkmaar te krijgen, maar dat lukte niet. Hij dacht dat ik hem probeerde weg te krijgen en heeft mij kapot proberen te maken. Daarom heeft hij uiteindelijk de politie gebeld en verteld dat er in de [ adres ] een wietplantage was en dat mijn naam op de deur staat. De politie heeft mij toen een aantal keren verhoord. De woningbouwvereniging vroeg mij vervolgens om de sleutels te geven, maar ik heb ze verteld dat ik daar niet over beschikte. Ik weet niet of ze die uiteindelijk bij [ geïntimeerde ] hebben opgehaald. Van de politie heb ik uiteindelijk niets meer gehoord. Wel stond ik weer op straat. Ik heb een tijd bij mijn moeder gewoond, maar ook in een opvanghuis verbleven.
Op vragen van mr. Kranendonk antwoord ik het volgende:
(…)
- Mijn uitkering bedroeg in die periode ongeveer €1100, - en nog wat. Wat [ geïntimeerde ] verdiende weet ik niet en mocht ik ook niet weten. Ik kon ook niet bij mijn eigen geld, hij had mijn bankpas en gaf mij afgepast huishoudgeld.
(…)
- Ook als [ geïntimeerde ] was opgenomen had hij mijn bankpasje bij zich. Ik moest dan maar zien hoe ik aan geld kwam. [ geïntimeerde ] was met enige regelmaat bij de Brijderstichting opgenomen.
(…)
- U vraagt hoe het kan dat ik zojuist verklaarde dat de woning werd gebruikt om ook spullen van de broer van [ geïntimeerde ] op te slaan, omdat [ geïntimeerde ] en zijn broer ruzie hadden. Daarop zeg ik u dat [ geïntimeerde ] en zijn broer inderdaad vaak ruzie hadden, maar ook wel samenwerkten.
- [ geïntimeerde ] heeft zijn geld wel besteed aan de [ adres ] maar ging er ook van op vakantie met zijn vriendin en liet bijvoorbeeld zijn ogen laseren. Ik profiteerde er niet van mee want ik kreeg nog steeds afgepast huishoudgeld.
- In de periode 2003-2008 woonde ik nog regelmatig op de [ adres ]. U vraagt mij over een inval door een arrestatieteam van de politie in dat pand. De politie is komen binnenvallen omdat ze een pistool zochten: [ geïntimeerde ] had kort daarvoor zijn broer met een pistool bedreigd. Het arrestatieteam heeft alle deuren in de woning ingetrapt, ook die van een afgesloten slaapkamertje. Daar bevond zich een wietplantage. Ik wist dat die zich daar bevond, en dat heb ik ook tegenover de politie zo verklaard. Ik mocht er alleen van [ geïntimeerde ] nooit komen. De wietplantage was daar nog niet toen ik op de [ adres ] kwam wonen. Ik denk dat dat pas is gebeurd toen mijn zoon [ D ] ongeveer twee jaar oud was.
- Op de dag van de inval, 10 januari 2008, woonde [ geïntimeerde ] nog op de [ adres ]. Hij kwam daar elke dag wel en bleef soms slapen. Hij kwam vooral om bonje te maken. Hij woonde toen ook op de [ adres ]. Hij bedreigde mij in die tijd ook, dat ik niets mocht zeggen over de wietplantage. Ik heb de politie over die bedreigingen toen niets verteld. Ik was zo in [ geïntimeerde ]s macht, ik durfde helemaal niets meer.
- In de periode 2000-2008 is het een paar keer voorgekomen dat [ geïntimeerde ] voor ongeveer een paar weken was opgenomen. Niet alleen bij de Brijderstichting maar ook in de Jellinek. Hij ging dan de detox in. De wietplantage zal er in die periode niet steeds geweest zijn. Bijvoorbeeld niet als hij net weer heel veel geld had of bijvoorbeeld als hij weer een groot alcoholprobleem had. Dan was hij denk ik niet in staat om de wietplantage te onderhouden. Ik heb zelf nooit voor de wietplantage gezorgd en ik weet ook niet of andere mensen dan [ geïntimeerde ] dat wel hebben gedaan. Ik was zelf natuurlijk zelf ook regelmatig weg van de [ adres ].
- Ik weet niet wat [ geïntimeerde ] heeft verklaard nadat hij door de politie werd aangehouden en afgevoerd is. Ik ben nooit vervolgd voor de wietplantages: noch die aan de [ adres ], noch die aan de [ adres ].
Op vragen van mr. van Schaik antwoord ik het volgende:
- Ik ben door [ geïntimeerde ] bijzonder vaak mishandeld. Ongeveer vier keer in de week. Hij heeft mijn tanden eruitgeslagen (mevrouw toont haar gebit waarin een paar tanden ontbreken). Ik hoefde niet naar het ziekenhuis of de dokter, het waren hoofdzakelijk blauwe plekken. Ik heb daarvan geen aangifte gedaan, want dan zou het helemaal voor mekaar zijn. Daarmee bedoel ik dat ik dan helemaal alle agressie van meneer [ geïntimeerde ] over mij heen zou krijgen.
- Ik heb alleen de laatste keer aangifte gedaan en toen adviseerde de politie mij om naar een blijf-van-mijn-lijfhuis te gaan. Dat heb ik toen ook gedaan.”
2.6 De bewijskracht van de verklaring van [ appellante ] is wettelijk beperkt (art. 164 lid 2 Rv). Met inachtneming van dat uitgangspunt is het hof van oordeel dat [ appellante ] in haar bewijslevering is geslaagd. Daartoe is het volgende redengevend.
2.7 De getuigenverklaringen van [ appellante ]s vader, zuster en zoon bieden steun voor de verklaring van [ appellante ] dat zij niet in de woning aan de [ adres ] te [ plaatsnaam ] heeft gewoond of van die woning gebruik heeft gemaakt. Weliswaar betreft het hier getuigen die tot [ appellante ] in een familierelatie staan, hetgeen meebrengt dat hun verklaringen met behoedzaamheid moeten worden gehanteerd, maar dat maakt naar ‘s hofs oordeel hun relaas over hetgeen zij hebben waargenomen en ervaren met betrekking tot [ appellante ] en [ geïntimeerde ] niet ongeloofwaardig. Dat [ appellante ] de sleutel van de postbus van de flat had en zodoende bij de brievenbussen beneden in de portiek van de flat de post kon ophalen maakt, anders dan [ geïntimeerde ] lijkt aan te voeren, nog niet dat zij gebruik heeft gemaakt of heeft kunnen maken van de woning. [ appellante ] stelt immers onbetwist dat zij om de woning te kunnen betreden, ook een sleutel nodig had voor een tussendeur in de hal van de flat en dat zij over die sleutel niet beschikte.
2.8 [ appellante ]s stelling dat [ geïntimeerde ] de woning gebruikte voor een wietplantage wordt ondersteund door de verklaringen van de zoon en de vader van [ appellante ], die ieder voor zich hebben verklaard dat [ geïntimeerde ] dat tegen hen had gezegd.
2.9 De verklaring van [ appellante ] houdt voorts in dat [ geïntimeerde ] haar na een maand of negen na aanvang van de huur mededeelde dat hij daar in de woning een wietplantage had. Uit deze verklaring blijkt niet dat zij daarbij betrokken was en de overige getuigenverklaringen geven daarvan evenmin blijk. [ geïntimeerde ] heeft naar voren gebracht dat de verklaring van [ appellante ] in dit opzicht ongeloofwaardig is en onder meer gewezen op de aanwezigheid van een wietplantage in een kamer op de bovenverdieping van het huis aan de [ adres ] te [ plaatsnaam ], waar [ geïntimeerde ] met [ appellante ] woonde. Wat er van dat laatste ook zij ([ appellante ] heeft als getuige erkend van die laatste wietplantage op de hoogte te zijn geweest), dat maakt op zichzelf niet aannemelijk dat [ appellante ] bij de wietplantage aan de [ adres ] betrokken is geweest.
2.10 Uit het voorgaande volgt dat in dit geding voldoende is komen vast te staan dat [ appellante ] niet of nauwelijks (nl. hooguit wat voor wat betreft het gebruik als postadres) gebruik heeft gemaakt van de woning aan de [ adres ] en dat [ geïntimeerde ] de woning als wietplantage gebruikte, waar [ appellante ] geen betrokkenheid bij had. De kosten en schade die zij aan Elan Wonen heeft moeten betalen, kan zij echter slechts van [ geïntimeerde ] vorderen, indien deze kosten en schade in de onderlinge verhouding tussen [ appellante ] en [ geïntimeerde ] geheel laatstgenoemde aangaan. Daarvan kan sprake zijn indien [ geïntimeerde ] dat gebruik in redelijkheid niet heeft kunnen belemmeren of voorkomen.
2.11 Het hof neemt op grond van de getuigenverklaringen aan dat het aanhoudend gewelddadige optreden van [ geïntimeerde ] jegens [ appellante ] en de angst die hij [ appellante ] daarmee over een lange periode heeft aangejaagd er de oorzaak van waren, dat [ appellante ] het gebruik van de woning jegens [ geïntimeerde ] niet heeft opgeëist en [ geïntimeerde ] er niet toe heeft bewogen het gebruik van de woning als wietplantage te staken, of anderszins maatregelen te treffen om dat gebruik te beëindigen. Uit alle getuigenverklaringen is duidelijk naar voren gekomen, dat [ geïntimeerde ] zich zeer gewelddadig gedroeg tegenover [ appellante ], zelfs zodanig dat zij met regelmaat elders onderdak moest zoeken, dat zij niet in de [ adres ] kon vinden. Ook indien, zoals [ geïntimeerde ] aanvoert, er in de eerste instantie geen sprake is geweest van dwang aan zijn zijde om hem de volledige beschikking over de woning te geven, acht het hof in voldoende mate bewezen dat dat na de eerste maanden veranderde. [ geïntimeerde ] lijkt te stellen dat [ appellante ] het gebruik als wietplantage niet heeft willen beëindigen omdat zij bij voortzetting daarvan een financieel belang had. Dat acht het hof gelet op het voorgaande niet aannemelijk, temeer niet nu [ appellante ] heeft verklaard dat zij van [ geïntimeerde ] afgepast huishoudgeld kreeg en dat [ geïntimeerde ] de grote sommen geld waarover hij van tijd tot tijd beschikte vooral besteedde aan zichzelf. Deze verklaring heeft [ geïntimeerde ] onvoldoende weten te ontzenuwen. Voornoemd gewelddadig optreden van [ geïntimeerde ] en voornoemde angst bij [ appellante ] brengen mee dat van [ appellante ] redelijkerwijs niet kon worden gevergd dat zij stappen zou ondernemen om het gebruik van de woning door [ geïntimeerde ] als wietplantage met haar uitsluiting, te belemmeren of te voorkomen.
2.12 Het voorgaande brengt mee dat de grief van [ appellante ] slaagt. Het hof begrijpt, mede gezien de tekst van de appeldagvaarding, dat [ geïntimeerde ] in hoger beroep betaling vordert van hetgeen waartoe zij krachtens het tussen haar en Elan Wonen in de hoofdzaak gewezen vonnis van 1 juli 2009 is veroordeeld, zodat zij niet alleen betaling de hoofdsom vordert (€ 3.108,49), maar ook de wettelijke rente over € 2.695,77 vanaf 21 november 2008 tot de dag der algehele voldoening alsmede de proceskosten in die zaak van in totaal € 636,44 (€ 85,44, € 201,00 en € 350,--). Die vorderingen zijn voor toewijzing vatbaar. Het hof zal aldus beslissen.
2.13 [ geïntimeerde ] zal, als de in het ongelijk te stellen partij, worden veroordeeld in de kosten van het geding in eerste aanleg en in hoger beroep.
3. Beslissing
vernietigt het vonnis van rechtbank Haarlem, sector kanton, met zaak/rolnummer 414433/CV EXPL 09-1730;
veroordeelt [ geïntimeerde ] om aan [ appellante ] te betalen, tegen behoorlijk bewijs van kwijting,
- € 3.091,26 aan hoofdsom;
- vermeerderd met de wettelijke rente over € 2.695,77 vanaf 21 november 2008 tot de dag der algehele voldoening;
- € 636,44 aan proceskosten.
veroordeelt [ geïntimeerde ] tot betaling van de proceskosten en begroot die kosten, voor zover tot heden aan de kant van [ appellante ] gevallen, op
- € 85,97 wegens verschotten en € 175,-- aan salaris advocaat voor het geding in eerste aanleg, op voet van art. 243 Rv (oud) te betalen aan de griffier van de rechtbank;
- € 380,98 wegens verschotten en € 2.682,-- aan salaris advocaat voor het hoger beroep op voet van art. 243 Rv (oud) te betalen aan de griffier van het hof;
Dit arrest is gewezen door mrs. W.J. Noordhuizen, G.C.C. Lewin en C.C. Meijer en in het openbaar uitgesproken op dinsdag 6 november 2012 door de rolraadsheer.