GERECHTSHOF AMSTERDAM
DERDE MEERVOUDIGE BURGERLIJKE KAMER
1. de vennootschap onder firma
AUTOBEDRIJF [ X ],
gevestigd te [ plaatsnaam ], gemeente [ A ],
2. [ Appellant sub 2 ] en
3. [ Appellant sub 3 ],
beiden wonende te Koedijk, gemeente Alkmaar,
APPELLANTEN,
advocaat: mr. S.F. Coelingh Bennink te Alkmaar,
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
ACCOUNTANTSKANTOOR [ GEÏNTIMEERDE ] B.V.,
gevestigd te [ A ],
GEÏNTIMEERDE,
advocaat: mr. E. Hoekstra te Alkmaar.
1. Het geding in hoger beroep
Appellanten worden hierna gezamenlijk [ Appellanten ] en appellanten sub 2 en 3 afzonderlijk de heer [ Appellant sub 2 ] en mevrouw [ Appellant sub 3 ] genoemd. Geïntimeerde wordt [ Geïntimeerde ] genoemd.
Bij dagvaarding van 20 mei 2010 zijn [ Appellanten ] in hoger beroep gekomen van het vonnis van de ¬rechtbank Alkmaar van 24 februari 2010, in deze zaak onder zaak-/rolnum¬mer 110745 / HA ZA 09-482 gewezen tussen hen als gedaagden in conventie, eisers in reconventie en [ Geïntimeerde ] als eiseres in conventie, verweerster in reconventie.
De door het hof bij arrest van 3 augustus 2010 bevolen comparitie van partijen heeft op verzoek van partijen niet plaatsgehad.
Bij memorie van grieven hebben [ Appellanten ] drie grieven tegen het vonnis aangevoerd, bewijs aangeboden en geconcludeerd, zakelijk weergegeven, dat het hof het vonnis waarvan beroep zal vernietigen en alsnog de vorderingen van [ Geïntimeerde ] zal afwijzen, met veroordeling van [ Geïntimeerde ], uitvoerbaar bij voorraad, in de kosten van het geding in beide instanties.
Bij memorie van antwoord heeft [ Geïntimeerde ] de grieven bestreden, bewijs aangeboden, akte gevraagd en geconcludeerd, zakelijk weergegeven, dat het hof het vonnis waarvan beroep zal bekrachtigen en [ Appellanten ] zal veroordelen in de kosten van het hoger beroep.
Vervolgens hebben partijen de zaak schriftelijk doen bepleiten en daartoe aan het hof pleitnota’s verstrekt.
Ten slotte is arrest gevraagd.
2.1 De rechtbank heeft in het bestreden vonnis onder 2.1 tot en met 2.7 een aantal feiten als in deze zaak vaststaand aange¬merkt. Daarover bestaat geen geschil, zodat ook het hof van de aldus vastgestelde feiten zal uitgaan.
2.2 Het gaat in deze zaak om het volgende.
2.2.1. Sinds medio jaren tachtig heeft [ Geïntimeerde ] accountantswerkzaamheden (zoals boekhouding, loonadminis-tratie, aangifte btw en dergelijke) voor [ Appellanten ] uitgevoerd.
2.2.2. Vanaf 2002 heeft [ Geïntimeerde ] problemen gekregen met haar personele bezetting en kreeg de eigenaar/bestuurder van [ Geïntimeerde ], de heer [ Geïntimeerde ], gezondheidsproblemen.
2.2.3. Met betrekking tot de accountantswerkzaamheden voor de boekjaren 2000 tot en met 2007 hebben [ Appellanten ] voorschotnota’s ontvangen en voldaan. In 2007 en 2008 heeft [ Geïntimeerde ] aan [ Appellanten ] nog een aantal facturen gezonden voor werkzaamheden in de periode 2000-2007.
2.2.4. Bij brief gedateerd 5 november 2007 heeft [ Geïntimeerde ] [ Appellanten ] als volgt bericht:
“(…) Reeds diverse malen hebben wij gesproken over de declaraties die ter afsluiting van oude jaren nog moesten worden gemaakt.
In de diverse jaarrekeningen zijn bedragen als schuld opgenomen. Bij de bespreking van de jaarrekeningen is dit telkens toegelicht.
Door persoonlijke omstandigheden hebben steeds andere zaken prioriteit moeten hebben en het belang van cliënten heeft uiteraard steeds voorrang gehad. Nu zijn wij weer zover dat ook dit soort intern werk, dat te lang is blijven liggen, afgewerkt wordt.
Het eerste resultaat vinden jullie ingesloten. Het betreft de eindafrekening van de jaren 2000 tot en met 2002.
Ik besef dat sinds het uitbrengen van de jaarrekening van 2000, in september 2002, geruime tijd is verstreken en dat nu een aantal declaraties tegelijk komen. Ik bied jullie hiervoor mijn excuus aan.
De berekende bedragen inzake het jaarwerk zijn exact gelijk aan de bedragen die voor de betreffende jaren zijn opgenomen als schuld in de jaarrekening.
Omdat het over oude jaren gaat heb ik het meerdere afgeboekt. Voor deze drie jaar gaat dit om een bedrag van € 12.300.
Over de jaren 2000 tot en met 2005 is het beeld jaar voor jaar hetzelfde. (…)
De afrekeningen over de jaren 2003 tot en met 2005 volgen in de maand december. (…) ”
2.2.5. Bij brief gedateerd 10 december 2007 heeft [ Geïntimeerde ] [ Appellanten ] als volgt bericht:
Zoals aangekondigd in mijn brief van 5 november 2007 stuur ik jullie ingesloten mijn declaraties over de jaren 2003 tot en met 2005.
Bij de declaratie van 2005 heb ik een specificatie van de uren gevoegd om jullie duidelijk te maken hoe het bedrag van de declaratie is opgebouwd.
Tevens tref je aan een kopie van een overzicht dat ik voor mijzelf heb gemaakt om inzicht te krijgen in de opbouw van de uren door de jaren heen.
De belangrijkste posten in het overzicht zijn:
- werksoort 2: verwerken administratie e.d.
- werksoort 3: samenstellen jaarcijfers.
Deze werksoorten horen bij elkaar. Je ziet dat het totaal van deze posten elk jaar ongeveer hetzelfde is. Er is dus een vast patroon. Elk jaar levert dezelfde hoeveelheid werk op.
Op de laatste regel zie je de bedragen die niet aan jullie zijn berekend. In totaal is dit € 22.656. Afgeboekt, wel voor gewerkt, maar niet betaald gekregen.
Door de ouderdom neem ik dit, zoals uitgelegd, uiteraard als mijn schade. Het waren immers mijn persoonlijke omstandigheden die de achterstand in de facturering hebben veroorzaakt. Het niveau van de declaraties over de periode van 2000 tot en met 2005 komt hiermee, afgezien van de normale tariefsverhogingen, uit op het niveau wat jullie daarvoor van mij gewend waren. Ook het systeem van voorschotnota’s met een afrekening, als de jaarrekening was opgeleverd, is vanaf de aanvang gehanteerd.
In de voorgaande brief heb ik uitgelegd dat ik mij voor de jaren 2000/2002, vanwege de ouderdom, heb beperkt tot de bedragen die zijn opgenomen in de jaarrekeningen. Dit exclusief extra werkzaamheden.
Er is geen reden om dit uitgangspunt voor de jaren 2003/2005 te wijzigen, al is het natuurlijk wel zo dat de jaarcijfers over deze jaren veel recenter zijn.
Hoe gaan wij hier verder mee om?
Gezien hetgeen is gepasseerd, zie mijn brief van 28 november 2007, wil ik de relatie per 1 januari 2008 beëindigen. De vertrouwensbasis die noodzakelijk is voor een prettige en zinvolle uitvoering van ons werk heeft een te grote deuk opgelopen.
Zoek dus graag een nieuwe adviseur.
Om praktische redenen aan jullie kant zullen wij het volgende nog afwerken:
- De loonadministratie van 2007.
- De aangiftes btw van november en december.
- De verwerking van de administratie van het 4e kwartaal zoals door jullie aangeleverd.
Lever graag tijdig de administratie aan voor de verwerking van het bovenstaande.
Over blijft het samenstellen van de jaarrekening en de aangiftes inkomstenbelasting van de jaren 2006 en 2007.
Ik adviseer jullie dit te laten doen door jullie nieuwe adviseur. (…)”
2.2.6. Betaling door [ Appellanten ] van bedoelde facturen ten bedrage van in totaal € 29.102,09 is uitgebleven.
2.2.7. Op een aan de heer en mevrouw [ Appellanten ] toebehorende woning aan de [ adres ] te [ plaatsnaam ] is, na daartoe verkregen verlof, op 7 november 2008 conservatoir beslag gelegd.
3.1 [ Geïntimeerde ] vorderde in eerste aanleg – samengevat - hoofdelijke veroordeling van [ Appellanten ] tot betaling van € 31.020,37 ter zake van verrichte werkzaamheden, met wettelijke handelsrente, te vermeerderen met buitengerechtelijke incassokosten, proceskosten (waaronder beslagkosten) en de nakosten. De rechtbank heeft (onder meer) de gevorderde hoofdsom toegewezen tot een bedrag van € 29.102,09. Het hoger beroep richt zich tegen deze toewijzing.
3.2 Met grief 1 voeren [ Appellanten ], naar de kern genomen, aan dat, anders dan de rechtbank heeft aangenomen, er met betrekking tot de declaraties voor de werkzaamheden van [ Geïntimeerde ] geen sprake was van “hetzelfde patroon, dat er elk jaar voorschotten werden betaald en dat er een eindafrekening werd gemaakt, waarna een factuur voor een nog te betalen eindbedrag volgde”. Zij stellen zich, naar het hof begrijpt, op het standpunt dat met de voorschotnota’s de kosten voor de werkzaamheden voor het opstellen van de jaarrekening en overige administratieve kwesties geheel waren voldaan. Er werd derhalve geen eindafrekening opgemaakt. Daarnaast werd gedurende het gehele boekjaar voor afzonderlijke (advies-) werkzaamheden gefactureerd. Vanaf het jaar 1999 is, volgens [ Appellanten ], van dergelijke afzonderlijke werkzaamheden geen sprake meer geweest.
3.3 [ Geïntimeerde ] heeft, ter onderbouwing van haar standpunt dat er reeds voorafgaand aan de periode 2000-2007 sprake was van een patroon van voorschotnota’s en een jaarlijkse eindafrekening, in eerste aanleg een vijftal facturen overgelegd voor werkzaamheden ten behoeve van [ Appellanten ] in de boekjaren 1995 tot en met 1999 (onderdeel van productie 7 bij inleidende dagvaarding). Hoewel de aanduiding “eindafrekening” op die facturen ontbreekt, blijkt uit elk van die facturen dat steeds een bedrag aan “voorschotnota’s” ter zake van het betreffende boekjaar op het totaalbedrag in mindering wordt gebracht, en dat het voor dat jaar resterende bedrag wordt gefactureerd. Tegenover deze onderbouwing van [ Geïntimeerde ]s stelling had het op de weg van [ Appellanten ] gelegen om hun standpunt, dat er tussen partijen geen patroon is geweest van voorschotnota’s en eindafrekeningen, nader toe te lichten en te onderbouwen, hetgeen zij hebben nagelaten. Zij hebben de ontvangst en betaling van genoemde facturen over 1995 tot en met 1999 ook niet betwist. Het hof neemt daarom als vaststaand aan, dat er sprake was van een vast patroon van facturering door [ Geïntimeerde ], met voorschotnota’s en een eindafrekening per jaar. Grief 1 faalt.
3.4 [ Geïntimeerde ] heeft, ter onderbouwing van de door haar voor de periode 2000-2007 gefactureerde werkzaamheden, uitgewerkte urenstaten met betrekking tot de onbetaald gebleven facturen in het geding gebracht (onderdeel van productie 7 bij inleidende dagvaarding). Met grief 2 handhaven [ Appellanten ] hun betwisting dat [ Geïntimeerde ] de gefactureerde werkzaamheden daadwerkelijk heeft verricht.
3.4.1. Voor zover [ Appellanten ] de facturen van [ Geïntimeerde ] die einddeclaraties betreffen betwisten met als argument, dat voor de in de periode 2000-2007 verrichte werkzaamheden de (bedragen van de) voorschotnota’s volstonden, verwijst het hof allereerst naar hetgeen hiervoor bij de verwerping van grief 1 werd overwogen. Daaruit blijkt immers dat sprake was van een patroon van declareren dat bestond uit voorschotnota’s, die jaarlijks op de uiteindelijke eindafrekening (die hoger placht te zijn dan het totaal van de voorschotnota’s) in mindering werden gebracht. Dat in de jaren 2000-2007, in weerwil van dit patroon en anders dan in de voorafgaande jaren, de bedragen van de voorschotnota’s wél volstonden om de kosten van [ Geïntimeerde ]s werkzaamheden te bestrijden, is door [ Appellanten ] onvoldoende toegelicht en onderbouwd. Dat had temeer op hun weg gelegen, nu blijkens het Declaratieoverzicht van [ Geïntimeerde ] (bladzijde 2 van productie 7 bij inleidende dagvaarding) de door [ Geïntimeerde ] gefactureerde bedragen in lijn liggen met hetgeen in de periode 1995-1999 is gefactureerd (de door [ Geïntimeerde ] gestelde en niet betwiste tariefswijzigingen in aanmerking genomen), terwijl, als overwogen, ook in die laatstgenoemde periode de voorschotnota’s niet volstonden ter bestrijding van alle kosten voor de reguliere werkzaamheden.
3.4.2. Naar ’s hofs oordeel maken de door [ Geïntimeerde ] in het geding gebrachte stukken voorts voldoende inzichtelijk, dat de door [ Geïntimeerde ] gemaakte kosten hoger waren, doch dat [ Geïntimeerde ] het bedrag van de eindfacturering steeds heeft beperkt tot het bedrag dat in de jaarrekening van het bewuste jaar was opgenomen. Het betoog van [ Appellanten ] dat de stukken onvoldoende inzicht geven wordt verworpen.
3.4.3. [ Appellanten ] betogen nog dat zij vanwege de lange periode die is gelegen tussen de facturen en de tijdstippen waarop de werkzaamheden zijn uitgevoerd, niet hebben kunnen verifiëren dat [ Geïntimeerde ] daadwerkelijk werkzaamheden heeft verricht die het bedrag van de voorschotnota’s te boven gaan en dat zij “tal van vraagtekens” plaatsen bij de urenstaten van [ Geïntimeerde ]. Dat betoog is, gezien de hierboven weergegeven feiten en omstandigheden, in het bijzonder het feit dat de gefactureerde bedragen niet substantieel hoger liggen dan in de voorgaande jaren, onvoldoende ter betwisting dat [ Geïntimeerde ] de gefactureerde werkzaamheden heeft uitgevoerd. Dat [ Geïntimeerde ] over 2006 en 2007 geen jaarrekening heeft opgesteld volstaat - ook indien juist (uit de facturen en de werkstaten volgt niet dat [ Geïntimeerde ] werkzaamheden voor het opstellen van die jaarrekeningen heeft gefactureerd) - evenmin ter weerspreking van de accountantswerkzaamheden die [ Geïntimeerde ], volgens de betreffende urenstaten, stelt wél te hebben uitgevoerd. Voor zover het betoog van [ Appellanten ] moet worden opgevat als een beroep op rechtsverwerking, faalt het omdat [ Geïntimeerde ] haar vordering voldoende heeft gespecificeerd om Kuilboer c.s in staat te stellen daartegen verweer te voeren. Daardoor zijn zij niet onredelijk benadeeld door het feit dat de vordering pas na lange tijd is ingediend.
3.4.4. Met betrekking tot de facturen van [ Geïntimeerde ] die niet de reguliere accountantswerkzaamheden betreffen maar - gezien de omschrijving op die factuur - specifieke nader omschreven (advies-)werkzaamheden die voor [ Appellanten ] zijn verricht, hebben [ Appellanten ] slechts aangevoerd dat er gedurende de jaren 2000-2007 in het geheel geen “nawerk” is opgedragen en verricht. Dat verweer is niet ter zake doende, nu ook niet is gesteld dat deze facturen nawerk betroffen. Het hof overweegt voorts dat uit bovenstaande feiten en omstandigheden onder meer volgt dat het in ieder geval in de periode 1995-1999 van de jarenlange relatie tussen partijen gebruikelijk was, dat [ Appellanten ] [ Geïntimeerde ] ook afzonderlijke adviesopdrachten gaven, waarvoor afzonderlijk werd gedeclareerd, het op de weg van [ Appellanten ] lag om hun betwisting van deze facturen en de daaraan ten grondslag liggende opdrachten nader toe te lichten en te onderbouwen, hetgeen zij hebben nagelaten. Grief 2 faalt.
3.5 Met grief 3 ten slotte betogen [ Appellanten ], dat zij erop mochten vertrouwen dat er naast de voorschotnota’s geen andere facturen meer zouden worden gezonden, zodat [ Geïntimeerde ] zijn recht op betaling heeft verwerkt.
3.6 [ Geïntimeerde ] heeft daartegen aangevoerd dat het (geschatte) bedrag van de totale kosten steeds als schuld in de jaarrekening werd opgenomen en dat, bij de bespreking van de jaarrekeningen en het accorderen daarvan, [ Appellanten ] op de verschuldigdheid van die kosten zijn gewezen. [ Geïntimeerde ] heeft bij gelegenheid van de comparitie van partijen in eerste aanleg bij monde van haar directeur/eigenaar, de heer [ Geïntimeerde ], nog het volgende toegelicht. Vanaf 2002 ging het heel slecht met de personele bezetting van het kantoor. Daarna kreeg de heer [ Geïntimeerde ] problemen met zijn gezondheid en kwam hij in het ziekenhuis terecht. De heer [ Appellant sub 2 ] wist daarvan. Tegen [ Appellanten ] heeft de heer [ Geïntimeerde ] gezegd “ik ga eerst voort maken met de zaken van de cliënten, die krijgen voorrang, en mijn eigen administratie schuif ik vooruit.” Dat was oké. [ Geïntimeerde ] is uiteindelijk gaan factureren en heeft eerst de klanten die meteen betalen gefactureerd. [ Appellanten ] betaalde slecht, dus hij stond later in de rij. Aldus nog steeds [ Geïntimeerde ].
3.7 [ Appellanten ] hebben niet betwist dat de geschatte totale kosten als schuld in de jaarrekeningen stonden vermeld en hebben de problemen van [ Geïntimeerde ] met het personeel en in de privé-sfeer niet bestreden. Zij hebben echter – naast het lange tijdsverloop - aangevoerd dat [ Geïntimeerde ] niet eerder dan bij toezending van de facturen in 2007 duidelijk maakte dat de in de jaarrekeningen vermelde bedragen daadwerkelijk moesten worden betaald. Zij hebben in een brief van 13 december 2007 aan [ Geïntimeerde ] aangegeven “wij hebben inderdaad één keer per jaar (jaarcijfers) besproken dat er nog een schuld openstond, maar je deed dat op een manier van (het stelt niets voor) en er werden geen bedragen genoemd.”
3.8 Het hof stelt voorop dat enkel tijdsverloop onvoldoende is om rechtsverwerking aan te nemen. Vereist is de aanwezigheid van bijzondere omstandigheden als gevolg waarvan hetzij bij de schuldenaar het gerechtvaardigd vertrouwen is gewekt dat de schuldeiser zijn aanspraak niet (meer) geldend zal maken, hetzij de positie van de schuldenaar onredelijk zou worden benadeeld of verzwaard in geval de schuldenaar zijn aanspraak alsnog geldend zou maken (zie Hoge Raad 15 maart 2002, LJN AD8182, en de aldaar vermelde rechtspraak).
3.8.1. Dat sprake is van bijzondere omstandigheden, zoals [ Appellanten ] stellen, is door hen onvoldoende toegelicht en onderbouwd. Hun betoog dat zij mochten veronderstellen dat het bedrag van de voorschotnota’s voldoende zou zijn ter bestrijding van de kosten van de werkzaamheden van [ Geïntimeerde ], is in het hiervoor overwogene reeds verworpen. Dat betoog verdraagt zich bovendien niet met het feit, dat de (hogere) bedragen van de geschatte totale accountantskosten steeds als schuld in de jaarrekeningen vermeld stonden (zie productie 7 bij inleidende dagvaarding). Dat laatste had op zichzelf aanleiding moeten zijn voor [ Appellanten ] om te verwachten, dat op enig moment betaling zou moeten volgen. De stelling dat [ Geïntimeerde ] hierover sprak op een manier van "het stelt niets voor" is te vaag om te kunnen aannemen dat [ Appellanten ] op basis daarvan een andere verwachting mochten hebben. Dat [ Geïntimeerde ] daarbij geen bedragen noemde, is niet van belang, nu de jaarstukken immers bedragen vermeldden.
3.9 Hetgeen [ Appellanten ] voor het overige nog hebben aangevoerd kan niet tot andere oordelen leiden. Voor zover [ Appellanten ] niet aan hun stelplicht hebben voldaan, wordt reeds op die grond aan bewijslevering niet toegekomen. Voor zover [ Appellanten ] wel voldoende hebben gesteld, is het bewijsaanbod onder 44 van de memorie van grieven te vaag. Aan dit aanbod komt derhalve geen betekenis toe voor de beslissing van de zaak, zodat het wordt gepasseerd.
Nu de grieven falen en ook overigens geen grond bestaat voor vernietiging van het bestreden vonnis, zal dit worden bekrachtigd. [ Appellanten ] zullen, als de in het ongelijk gestelde partij, worden veroordeeld in de kosten van de procedure in hoger beroep.
bekrachtigt het vonnis van rechtbank Alkmaar waarvan beroep;
veroordeelt [ Appellanten ] tot betaling van de proceskosten van het hoger beroep en begroot die kosten, voor zover tot heden aan de kant van [ Geïntimeerde ] gevallen, op € 875,-- wegens verschotten en € 2.316,-- aan salaris advocaat.
Dit arrest is gewezen door mrs. W.J. Noordhuizen, G.C.C. Lewin en C.C. Meijer en in het openbaar uitgesproken op dinsdag 10 april 2012 door de rolraadsheer.