TWEEDE MEERVOUDIGE BURGERLIJKE KAMER
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
DEXIA NEDERLAND B.V. (voorheen Dexia Bank Nederland N.V.),
gevestigd te Amsterdam,
APPELLANTE,
advocaat: mr. I.M.C.A. Reinders Folmer te Amsterdam,
[ GEÏNTIMEERDE ],
wonend te [ woonplaats ],
GEÏNTIMEERDE,
niet verschenen.
1. Het geding in hoger beroep
Partijen worden hierna Dexia en [ geïntimeerde ] genoemd.
Bij dagvaarding van 1 december 2008 is Dexia in hoger beroep gekomen van een vonnis van de rechtbank Amsterdam, sector kanton, locatie Amsterdam, hierna: de kantonrechter, van 3 september 2008, in deze zaak onder rolnummer 775207 DX EXPL 06-548 gewezen tussen [ geïntimeerde ] als eiser in conventie/verweerder in recon¬ventie en Dexia als gedaagde in conventie/eiseres in recon¬ventie.
Ter rolle van 30 juni 2009 is aan [ geïntimeerde ] verstek verleend.
Dexia heeft drie grieven tegen het bestreden vonnis aangevoerd, bewijs aangeboden en producties in het geding gebracht, met conclusie zoals omschreven op bladzijde 10 en 11 van de memorie van grieven.
Ten slotte heeft Dexia arrest gevraagd.
Voor de inhoud van de grieven wordt verwezen naar de memorie van grieven.
De kantonrechter heeft in het bestreden vonnis onder 1, 1.1 tot en met 1.7, een aantal feiten als in deze zaak vaststaand aangemerkt. Daaromtrent bestaat geen geschil, zodat ook het hof van die feiten zal uitgaan.
4. Beoordeling
4.1 Bij beschikking van 25 januari 2007 (NJ 2007, 427) heeft het hof op de voet van artikel 7:907, eerste lid, BW een overeenkomst tussen Dexia en anderen verbindend verklaard die strekt tot (gedeeltelijke) vergoeding van schade zoals onder andere in dit geding aan de orde. [ geïntimeerde ] heeft door een schriftelijke mededeling zoals bedoeld in artikel 7:908, tweede lid, BW (tij¬dig) laten weten dat hij niet aan de verbindend verklaarde overeen¬komst - de zogeheten “Duisenberg”-regeling – gebonden wil zijn. Uitgangspunt voor de beoordeling van het hoger beroep is daarom dat de verbindendverklaring van de overeenkomst ten aanzien van [ geïntimeerde ] geen gevolg heeft, zodat die overeenkomst hem niet bindt.
4.2 Het gaat in deze zaak om het volgende.
4.2.1 [ geïntimeerde ] is in november 1999 twee leaseovereenkomsten met de naam Allround Sparen met vooruitbetaling aangegaan met een rechtsvoorgangster van Dexia, hierna eveneens aangeduid als “Dexia”. De overeenkomst met contractnummer [ contractnummer sub 1 ], wordt aan¬geduid als overeen¬komst I en de overeenkomst met contractnummer [ contractnummer sub 2 ] als overeenkomst II en gezamenlijk als de over¬een¬komsten.
4.2.2 Op grond van de overeenkomst I heeft [ geïntimeerde ] € 42.552,43 van Dexia geleend en op grond van overeenkomst II € 12.765,73, zo volgt uit de overeenkomsten die als onderdeel van de schets van de persoonlijke situatie van [ geïntimeerde ] (eisernummer 63) bij inleidende dagvaarding in het geding zijn gebracht. Met genoemde bedragen zijn effecten aangekocht die [ geïntimeerde ] van Dexia heeft geleast. Over de geleende bedragen was [ geïntimeerde ] rente verschul¬digd. [ geïntimeerde ] heeft uit hoofde van overeenkomst I in totaal € 22.688,76 aan rente en aflossing voldaan en uit hoofde van overeenkomst II in totaal € 9.665,23, zo volgt uit productie 21, tweede bladzijde, Berekening vergoeding, bij memorie van grieven.
4.2.3 De overeenkomsten zijn inmiddels beëindigd. Na de verkoop van de aandelen bedroeg bij overeenkomst I de restschuld € 9.629,69 en bij overeenkomst II € 270,63, zo volgt uit de eind¬afrekening die als productie 6 en 7 bij conclusie van antwoord in conventie tevens houdende conclusie van eis in reconventie in het geding zijn gebracht. [ geïntimeerde ] heeft de restschulden niet voldaan.
4.3 [ geïntimeerde ] heeft Dexia gedagvaard en in conventie gevorderd zoals omschreven in het bestreden vonnis onder 2.1. Dexia heeft in reconventie gevorderd [ geïntimeerde ] te veroordelen tot betaling van € 10.490,23, zijnde de som van de restschulden € 9.900,32 – plus de gestorneerde termijnbedragen van respectievelijk € 453,78 en € 270,63 (zie conclusie van antwoord in conventie tevens houdende conclusie van eis in reconventie, onder 15). De kanton¬rechter heeft in het bestreden vonnis Dexia uitvoerbaar bij voorraad veroordeeld om aan [ geïntimeerde ] ter zake van overeenkomst I € 10.108,19 te betalen en ter zake van overeenkomst II € 5.953,92, steeds met rente en om (op straffe van een dwangsom) het BKR te berichten dat [ geïntimeerde ] geen verplichtingen uit de overeenkomsten meer heeft alsmede Dexia veroordeeld in de proceskosten en het meer of anders gevorderde afgewezen. In reconventie heeft de kanton¬rechter de vorderingen van Dexia afgewezen.
4.4 Grief I strekt ten betoge dat het bestreden vonnis, dat gebaseerd is op het zogenoemde categoriemodel, niet in stand kan blijven. Door de richtinggeven¬de arresten van dit hof van 1 december 2009 (LJN: BK4978, BK4981, BK4982 en BK4983), waarmee het hof een nadere invulling heeft gegeven aan de normen die de Hoge Raad heeft geformuleerd bij arresten van 5 juni 2009 (LJN: BH2811, BH2815 en BH2822), en die de Hoge Raad bij arresten van 29 april 2011 (LJN: BP4012 en BP4003) heeft bevestigd, is het categorie¬model achterhaald, aldus Dexia.
4.5 De grief slaagt. In het categorie-model worden de betaalde (rente)termijnen steeds beschouwd als schade die voor gedeel¬telijke vergoeding in aanmerking komt, ook als de betalingsver¬plichtingen naar redelijke verwachting geen onaanvaardbaar zware financiële last op de afnemer legden. In de door Dexia genoemde arresten wordt onderscheid gemaakt tussen de reeds betaalde rente en aflossing enerzijds en de restschuld anderzijds. Alleen indien ten tijde van het aangaan van de leaseovereenkomst de betalings¬verplichtingen naar redelijke verwachting een onaanvaardbaar zware financiële last op de afnemer legden, komt een deel van de betaalde rente en aflossing voor vergoeding in aanmerking. Daaruit volgt dat steeds vastgesteld moet worden of de lease¬overeenkomst een onaanvaardbaar zware financiële last mee¬bracht. Bij de vaststelling daarvan hanteert dit hof een algemene for¬mule, door Dexia aangeduid als het Hofmodel. De toepassing van het Hofmodel leidt tot een andere uitkomst dan het door de kan¬tonrechter toegepaste categoriemodel, als gevolg waarvan het bestreden vonnis niet in stand kan blijven. Voorts heeft dit hof in zijn arresten van 1 december 2009 overwogen dat er geen grond is om in navolging van de kantonrechter bij de vermindering van de vergoedingsplicht van Dexia betalingen gedaan na de zestigste maand van de looptijd van de betrokken overeenkomst anders te benaderen dan eerdere betalingen. Niet kan immers worden gezegd dat schade bestaande in betaalde rente en betaalde aflossingen na de zestigste maand, in mindere mate dan eerder gedane betalingen kan worden toegeschreven aan omstandigheden die aan de wederpartij van Dexia zijn toe te rekenen. Evenmin verplicht de billijkheid tot een andere benadering van zulke betalingen. Ook om die reden kan het vonnis niet in stand blijven.
4.6 Met grief II betwist Dexia gemotiveerd (zie de berekening die als productie 21 bij memorie van grieven in het geding is gebracht) dat de overeenkomsten naar redelijke verwachting een onaanvaardbaar zware financiële last op [ geïntimeerde ] legden. De grief slaagt. [ geïntimeerde ] is in hoger beroep niet verschenen en uit de berekening van Dexia, die is gebaseerd op de door [ geïntimeerde ] in eerste aanleg in het geding gebrachte bescheiden betreffende inkomen en vermogen (zie conclusie van antwoord in reconventie tevens akte uitlating na tussenvonnis), blijkt dat de overeen¬komsten naar redelijke verwachting geen onaanvaardbaar zware financiële last op [ geïntimeerde ] legden.
4.7 De berekening van de schadevergoeding luidt als volgt (de bedragen overgenomen uit productie 21, tweede bladzijde, Berekening vergoeding, bij memorie van grieven):
ovk. I ovk. II totaal
restschuld (niet betaald) € 9.629,69 € 270,63 € 9.900,32
vergoeding: 66,67% € 6.420,11 € 180,43 € 6.600,54
voor rekening [ geïntimeerde ]: 33,33% € 3.209,58 € 90,20 € 3.299.78
gestorneerde bedragen € 453,78 € 136,13 € 589,91
[ geïntimeerde ] moet betalen € 3.663,36 € 226,33 € 3.889,69
Uit de berekening volgt dat [ geïntimeerde ] € 3.663,36 respectievelijk € 226,33, de bedragen die Dexia subsidiair vordert, aan Dexia moet betalen. Dexia vordert de wettelijke rente vanaf 23 juni 2005 respectievelijk 2 juli 2005, 10 dagen na de dagtekening van de brieven waarbij de eindafrekeningen naar [ geïntimeerde ] zijn ver¬zonden. Nu die brieven niet zijn gedateerd, zal het hof de wettelijke rente toewijzen vanaf 12 maart 2008 de dag van de conclusie van eis in reconventie waarop door Dexia in dit geding met voldoende bepaaldheid aan¬spraak is gemaakt op wettelijke vertragingsrente met betrekking tot de uiteindelijk door [ geïntimeerde ] verschul¬digde bedragen.
4.8 Met grief III bestrijdt Dexia het oordeel van de kanton¬rechter dat Dexia wettelijke rente verschuldigd is vanaf de data waarop [ geïntimeerde ] de betalingen aan Dexia heeft verricht. Nu Dexia niet gehouden is tot (gedeeltelijke) vergoeding van de betaalde (rente)termijnen heeft zij geen belang bij de behan¬deling van de grief.
4.9 Hetgeen [ geïntimeerde ] in eerste aanleg heeft aangevoerd ter ondersteuning van zijn eis, voor zover dit als gevolg van de hierboven gegeven oordelen opnieuw aan de orde zou moeten komen, kan evenmin leiden tot een andere beoordeling.
4.10 Nu door Dexia geen feiten en/of omstandigheden zijn aangevoerd die – indien bewezen – tot een ander oordeel kunnen leiden, dient het door haar gedane bewijsaanbod als niet terzake dienend te worden gepasseerd.
4.11 Bij memorie van grieven heeft Dexia gevorderd [ geïntimeerde ] te veroordelen tot terugbetaling van € 24.572,96 zijnde het bedrag dat Dexia ter uitvoering van het bestreden vonnis aan [ geïntimeerde ] heeft betaald, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 29 september 2008, de dag van betaling. De vordering tot terugbeta¬ling zal worden toegewezen.
De slotsom van het bovenstaande is dat het bestreden vonnis moet worden vernietigd. De vorderingen van Dexia zullen als onder 4.7 en 4.11 overwogen worden toegewezen en voor het overige worden afgewezen. Het hof ziet in de inhoud van het partijdebat in eerste aanleg toereikende grond om de kosten van de eerste aan¬leg, zowel in conventie als in reconventie, te verrekenen zodanig, dat iedere partij de eigen kosten daarvan draagt. [ geïntimeerde ] zal de overwegend in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de kosten van het hoger beroep, inclusief de nakosten, met bepaling dat daarover wettelijke rente verschuldigd zal zijn vanaf veertien dagen na de betekening van het arrest tot de dag van voldoening.
vernietigt het bestreden vonnis dat de kantonrechter in de recht¬bank Amsterdam op 3 september 2008 heeft gewezen onder rolnummer 775207 DX EXPL 06-548;
veroordeelt [ geïntimeerde ] om aan Dexia te betalen een bedrag van € 3.889,69, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 12 maart 2008 tot en met de dag der algehele voldoening;
veroordeelt [ geïntimeerde ] om aan Dexia (terug) te betalen een bedrag van € 24.572,96, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 29 september 2008 tot en met de dag der algehele voldoening;
wijst af het anders of meer gevorderde;
verrekent de proceskosten van het geding in eerste aanleg zodanig, dat iedere partij de eigen kosten daarvan draagt;
veroordeelt [ geïntimeerde ] in de proceskosten van het hoger beroep en begroot die kosten, voor zover tot heden aan de kan van Dexia gevallen, op € 350,85 aan verschotten en € 894,- aan salaris advocaat en op € 205,- voor nasalaris advocaat, te vermeerderen met € 68,- voor nasalaris advocaat en met de kosten van het betekenings¬exploot, ingeval niet binnen veertien dagen is voldaan aan de bij dit arrest uitgesproken veroordelingen en betekening van dit arrest heeft plaatsgevonden, almede met de wettelijke rente over de proceskosten te rekenen vanaf veertien dagen na de betekening van dit arrest.
verklaart de veroordelingen uitvoerbaar bij voorraad.
Dit arrest is gewezen door mrs. M.P. van Achterberg, E.M. Polak en D.J. Oranje en in het openbaar uitgesproken op dinsdag 18 september 2012 door de rolraadsheer.