ECLI:NL:GHAMS:2012:BY5756

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
23 oktober 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200.017.586-01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Effectenlease: tegenbewijs van echtgenote omtrent bekendheid met leaseovereenkomsten

In deze zaak, behandeld door het Gerechtshof Amsterdam, ging het om een hoger beroep van Dexia Nederland B.V. tegen de beslissing van de rechtbank. De zaak draaide om de vraag of de echtgenote van de appellant, [ geïntimeerde sub 2 ], bekend was met de leaseovereenkomsten meer dan drie jaar voordat zij deze bij brief van 10 februari 2004 trachtte te vernietigen. Het hof heeft in een tussenarrest de geïntimeerden toegelaten tot het leveren van tegenbewijs. Tijdens de getuigenverhoren hebben zowel [ geïntimeerde sub 1 ] als [ geïntimeerde sub 2 ] verklaard dat [ geïntimeerde sub 2 ] pas begin 2002 op de hoogte was van de leaseovereenkomsten. De getuigenverklaringen werden ondersteund door die van hun dochter [ A ] en [ B ]. Het hof oordeelde dat de verklaringen van de getuigen consistent waren en dat het bewijs van Dexia niet voldoende was om de stelling van de geïntimeerden te weerleggen. Het hof concludeerde dat de leaseovereenkomsten rechtsgeldig waren vernietigd, omdat de bevoegdheid tot vernietiging niet was verjaard. De grief van Dexia faalde, en het hof bekrachtigde het bestreden vonnis. Dexia werd veroordeeld in de kosten van het hoger beroep, die aan de zijde van de geïntimeerden werden begroot op € 254,-- aan verschotten en € 4.077,50 aan salaris.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM
TWEEDE MEERVOUDIGE BURGERLIJKE KAMER
ARREST
in de zaak van:
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
DEXIA NEDERLAND B.V. (voorheen Dexia Bank Nederland N.V.),
gevestigd te Amsterdam,
APPELLANTE,
advocaat: mr. I.M.C.A. Reinders Folmer te Amsterdam,
t e g e n
1. [ GEÏNTIMEERDE SUB 1 ],
2. [ GEÏNTIMEERDE SUB 2 ],
beiden wonende te [ woonplaats ],
GEÏNTIMEERDEN,
advocaat: mr. G.J.W. Pulles te Amsterdam.
1. Het verdere verloop van het geding in hoger beroep
Partijen worden hierna wederom Dexia, [ geïntimeerde sub 1 ] en [ geïntimeerde sub 2 ] genoemd en [ geïntimeerde sub 1 ] en [ geïntimeerde sub 2 ] gezamenlijk [ geïntimeerden ]
Op 20 december 2011 heeft het hof in deze zaak een tussenarrest (hierna: het tussenarrest) uitgesproken. Voor het verloop van het geding tot dan toe wordt verwezen naar het tussenarrest.
Vervolgens zijn aan de zijde van [ geïntimeerden ] op 15 mei 2012 vier getuigen gehoord. Van de getuigenverhoren is proces-verbaal opge¬maakt. Dexia heeft afgezien van het horen van getuigen in contra-enquête.
Nadien hebben partijen ieder nog een akte genomen.
Ten slotte is wederom arrest gevraagd.
2. De verdere beoordeling
2.1 Het hof blijft bij en bouwt hierna voort op hetgeen in het tussenarrest is overwogen en beslist.
2.2 In het tussenarrest zijn [ geïntimeerden ] toegelaten tot het leveren van tegenbewijs van het – voorshands als bewezen aangenomen feit dat [ geïntimeerde sub 2 ] met het bestaan van de leaseovereenkomsten bekend is geworden meer dan drie jaar voordat zij heeft gepoogd deze (bij brief van 10 februari 2004) te vernietigen.
2.3 Ter voldoening aan deze bewijsopdracht hebben [ geïntimeerde sub 1 ] en [ geïntimeerde sub 2 ] zichzelf als getuigen doen horen, hun dochter [ A ] en [ B ] .
2.4 [ geïntimeerde sub 1 ] heeft, voor zover van belang, het volgende verklaard:
Voor de operatie, de geboorte van de tweeling, in 1991 hielp mijn vrouw mij met de administratie. Die bestond uit het opnemen van de telefoon, het aannemen van nieuwe cliënten en het sturen van standaardbriefjes naar de huisarts. De financiële administratie deed ik vóór 1991 altijd zelf in mijn praktijk en die zat achter slot en grendel.
Wat betreft de financiële zaken vanaf 1991 is er niet zoveel veranderd. Wij zijn toen verhuisd naar de overkant van de straat en de kast met de administratie is gewoon meeverhuisd. Ik ben de financiële administratie zelf blijven doen. Mijn vrouw nam nog wel de telefoon aan, maar al snel bleek dat dat teveel was. Ik heb toen een spreekuur ingesteld zodat zij zich niet meer met de telefoon bezig behoefde te houden. Zij zat in die periode met voeten die heel veel pijn deden en ik ben steeds meer taken van haar gaan overnemen.
Ik deed in die periode de boodschappen en toen de kinderen drie à vier jaren oud waren gingen zij met mij mee. Wij waren in die tijd een vermogen kwijt aan kinderjuffen, die soms ook kookten.
Ik besprak met haar nooit grote uitgaven zoals vakantie. Mijn vrouw heeft discalculie, dat wil zeggen dat ze getallen omdraait. Zij is heel goed in taal, maar niet in cijfers. Ik heb het dan over de periode dat wij bezig waren met de operaties, dat waren er vier in de periode 1992 – 1996. Zij werd toen steeds somberder, zeker na het rolstoelscenario. Na de hele dag in de praktijk stond ik ’s avonds ook nog te koken. Ik had mijn kinderen een wat onbezorgdere eerste tien jaren willen bezorgen.
Met betrekking tot de post was de situatie vanaf 1991 als volgt. Het nieuwe huis waar wij in 1991 naar toe zijn gegaan, hebben wij door loting gekregen, dat wil zeggen mijn schoonouders waren ingeloot. De garage van het nieuwe huis is direct als praktijkruimte ingericht. Voor de praktijk rechts stond een groene brievenbus, waarop ik “praktijk [ naam geïntimeerde ]” heb gezet om te voorkomen dat de post, die vaak privacygevoelig was, terecht kwam in de privébrievenbus van het huis waar toen ook mijn schoonouders nog woonden. Die privébrievenbus heb ik toen dichtgeplakt, nadat mijn schoonouders waren vertrokken, dat was vier à vijf maanden later. Toen heb ik op de groene brievenbus laten zetten: “[ geïntimeerde sub 1 ] /[ geïntimeerde sub 2 ]”.
Ik was degene die de post uit de bus haalde en mee naar de praktijk nam. Post die niet voor mij was bestemd, zoals kaartjes voor de kinderen of voor mijn vrouw, – los van de bankafschriften – nam ik mee naar binnen. Bij die post voor mijn vrouw konden ook artikelen zitten die zij tot 1996 schreef.
De raadsheer-commissaris houdt mij voor dat er voor de vijf lease-overeenkomsten twee rekeningnummers zijn gebruikt: rekeningnummer [ rekeningnummer sub 1 ](verder te noemen: [ rekeningnummer sub 1 ]) en rekeningnummer [ rekeningnummer sub 2 ](verder te noemen: [ rekeningnummer sub 2 ]). Dit is correct.
Beide rekeningen waren lopende rekeningen bij de ABN-AMRO-bank. Op beide rekeningen maakten patiënten of verzekeringmaatschappijen geld over. Als de ene rekening wat lager stond dan maakte ik geld over vanaf de andere rekening. Vakanties en dagelijkse uitgaven werden van deze rekeningen betaald. Het waren allebei en/of-rekeningen, die stonden op naam van mij en mijn vrouw. Alleen de rekening met [ rekeningnummer sub 2 ] had een pinpas, die ik gebruikte. Mijn vrouw had ook een pinpas, maar die was niet geactiveerd. Zij heeft die pinpas gekregen in 2002 à 2003 en heeft deze pas geactiveerd toen zij zich weer goed voelde. Voor die tijd ging zij ook niet winkelen, althans niet alleen.
Het doel van de lease overeenkomsten was inderdaad een pensioenvoorziening. Ik heb dat niet met mijn vrouw besproken, omdat zij in 1997 in zo’n slechte toestand verkeerde, dat ik het wel had kunnen bespreken, maar zij had er toen helemaal geen oor voor. Zij heeft sowieso geen gevoel bij financiële zaken, maar er kwam ook bij dat ik haar steeds slechter zag worden met suïcidale neigingen en met het rolstoelscenario dat ik mij onzeker voelde en ook dacht aan vervroegd pensioen. Ik heb dat toen zelf geregeld en ook voor mijzelf gehouden.
Ik heb mijn vrouw over de leaseovereenkomsten verteld toen wij in maart 2002 naar Tros Radar zaten te kijken en mijn vrouw zei: “wat vreselijk dat die mensen zulke waardeloze producten hebben gekocht”. Toen zei ik: “ik geloof dat ik er ook een paar heb”. Zij was wel geschokt en zei mij dat zij het er niet zo mee eens was en vroeg mij waarom ik haar dat niet had verteld. Ik zei haar toen dat ik onzeker was en zij mij wellicht als werkpartner zou ontvallen en ik met haar in een rolstoel dan vervroegd met pensioen had moeten gaan.
(…)
Op de vraag of mijn vrouw nog heeft gewerkt na 1996 antwoord ik dat zij in 1996 haar laatste artikel heeft geschreven. Zij wilde wel maar kon niet meer schrijven. Zij zag toen alles zwart en dat was tergend om te zien. Het kan best zijn dat er in 1997 en volgende jaren nog artikelen van haar zijn geplaatst, maar die lagen al een paar jaren in de kast. Zij schreef over toneelgeschiedenis. Over die publicatie was ze dan weer even vrolijk.
(…)
Op de vraag of mijn vrouw vanaf 1998 tot medio 2002 in mijn praktijk heeft gewerkt, antwoord ik, dat wij dat een paar weken hebben geprobeerd, maar dat zij toen weer terugviel. Zij was daartoe niet in staat. Het rapport van [ C ] dat bij de stukken zit, maakt er melding van dat zij weer licht administratief werk zou kunnen doen. Zij heeft geprobeerd de telefoon aan te nemen, maar dat kon zij niet aan. In de periode 1997 / 2000 was zij in behandeling bij een psycho-analytica, die haar niet zover kreeg dat zij weer ging werken, maar haar heeft doorverwezen naar een psychiater. In die periode heeft zij geen post- of rekeningafschriften gezien. De belastingaangiften deed ik, dat wil zeggen dat ik deze naar mijn belastingconsulent stuurde, die deze dan klaarmaakte en bij volmacht ondertekende. Mijn vrouw nam geen kennis van de belastingaangiften.
Ik denk dat mijn vrouw 2002 / 2003 weer was opgeknapt. In ieder geval was dat wat mij betreft te zien aan een artikel dat zij in 2003 heeft geschreven. Dat was een geweldig artikel dat ook werd geplaatst in een tijdschrift, maar welk tijdschrift dat was moet u haar maar vragen. Het was goed te zien dat zij weer tot bloei was gekomen.
2.5 [ geïntimeerde sub 2 ] heeft, voor zover van belang, het volgende verklaard:
Ik heb mij voorbereid op dit getuigenverhoor door nog eens na te gaan hoe alles is verlopen. Het was een moeilijke tijd voor mij en door mijn depressie eigenlijk een zwart gat. Ik ben nagegaan hoe de zaken toen zijn verlopen en heb ook de stukken gelezen, die mr. Pulles mij heeft gestuurd, ook de stukken van mr. Cornegoor.
Als u mij vraagt hoe mijn dag eruit zag in de periode 1991 – medio 2002 zijn er eigenlijk een aantal fasen. In 1991 ben ik bevallen en daarna is alles misgegaan. Ik heb vanaf 1993 tot november 1996 vier voetoperaties gehad aan mijn linker voet. Dat was een moeilijke periode, steeds met een revalidatie van drie maanden, maar ik dacht toen nog dat het goed zou moeten komen.
Na de vierde operatie, in 1996, kwam in 1997 de omslag. Toen bleek dat de operaties niets hadden geholpen.
Toen kreeg ik van de arts te horen dat zij niets meer voor mij zouden kunnen doen en dat ik in een rolstoel terecht zou komen. Die vier operaties waren dus voor niets geweest en daar ben ik heel depressief van geworden.
Vanaf 1997 probeerde ik de dag zo goed en zo kwaad als mogelijk door te komen. Door de vele operaties was het – met betrekking tot mijn voeten – alleen maar erger geworden. Ik zat op een stoel, ik lag in bed, keek wat televisie en probeerde aanwezig te zijn voor de kinderen. Ik slikte veel pijnstillers en sliep ook veel. Ik heb nog injecties gekregen in Haarlem, maar die hielpen niet geweldig. Ik kreeg daar een opgeblazen gevoel van in mijn linker voet.
Ik ging in die periode heel weinig naar buiten. Ik probeerde dan naar de bakker te gaan, die heel dichtbij zat, maar halverwege de straat voelde ik dan dat dat niet ging lukken. Ik kon ook niet autorijden in verband met mijn linker voet.
In de jaren vóór 1991 verrichtte ik administratieve werkzaamheden in de praktijk van mijn man. Die bestonden uit het opnemen van de telefoon, het maken van aanmeldingsbriefjes, het aanmaken van dossiers en het uittypen van conceptbriefjes aan huisartsen, die mijn man had opgesteld. De administratieve werkzaamheden omvatten geen financiële werkzaamheden, daar ben ik ook niet zo goed in. Ik heb ontdekt, dat was naderhand omdat mijn zoon dat ook heeft, dat ik lijd aan discalculie. Dat is dat je in je hoofd cijfers omdraait, dus in plaats van 39 lees je dan 93.
In de periode 1997 – 2001 heb ik niets gedaan in de praktijk van mijn man.
Wat de post betreft: die nam mijn man altijd mee naar de praktijk. Hij leegde de brievenbus, waarin alle post kwam, zowel privépost als voor de praktijk. Wij hebben praktijk aan huis. Dat mijn man altijd de post deed, is zo gegroeid. Hij nam de post mee en wat voor mij was, gaf hij aan mij. Dat waren privéstukken van de familie, een verkiezingsbiljet, maar alle bankafschriften gingen naar de praktijk. Die maakte ik ook niet open.
De raadsheer-commissaris houdt mij voor dat Dexia in de stukken heeft gesteld dat als ik in staat ben in de periode 1991 – medio 2002 een aantal artikelen te publiceren, dat ik dan ook in staat moet zijn kennis te nemen van rekeningafschriften die mede aan mij gericht waren. Het is precies zoals u zegt: ik heb in die jaren artikelen gepubliceerd, maar niet geschreven. Ik ben gestopt met schrijven in 1997 en heb in die jaren, de zwarte jaren 1997 – 1999 niets meer geschreven, ook niet in 2000 en 2001. De artikelen die in de jaren vanaf 1997 zijn gepubliceerd had ik al geschreven en die heb ik op aanraden van mijn therapeute laten publiceren in het tijdschrift Origine. In 2002 – toen ik weer een beetje opgekrabbeld was – heb ik in september een artikel geschreven en dat is gepubliceerd in Tableau. Ik schrijf over toneelgeschiedenis.
In juni 2002 heb ik de therapie afgesloten bij mijn psychiater, mevrouw [ D ]. Toen ben ik langzamerhand weer begonnen in de praktijk van mijn man te gaan werken. Eerst alleen een paar uurtjes met het opnemen van de telefoon. Dat was best moeilijk want het gaat dan om suïcidale en depressieve mensen. Ik heb dat langzamerhand opgebouwd. Daarna ben ik ook weer begonnen met het aanmaken van dossiers en de andere werkzaamheden die ik ook tot 1991 in de praktijk verrichtte.
Ik ben pas begin 2002 op de hoogte gesteld van de door mijn man gesloten effecten leaseovereenkomsten. Dat kwam door die uitzending van Tros Radar, een programma waar wij altijd naar kijken tot op de dag van vandaag. Ik zag toen al die producten, dat het daar niet goed mee ging, een sombere uitzending. Toen zei mijn man “jemig ik heb ook van die overeenkomsten getekend”. Daar had hij mij volledig buiten gehouden. Ik schrok daarvan. Hij zei mij toen dat hij dat had gedaan omdat hij mij zag uitvallen en dat hij iets voor zijn pensioen wilde regelen.
De belastingaangiften deed mijn man, die regelde dat dan via de belastingconsulent. Ik heb de belastingaangiften nooit gezien, daar hield ik mij nooit mee bezig. Ik was zo depressief dat ik dacht: “het zal mij allemaal worst wezen”.
Ik besprak ook niet de grote financiële uitgaven met mijn man. Dat interesseerde mij ook niet.
Wat de post betreft: tot op de dag van vandaag weet ik niet hoe de enveloppen van Dexia of Legio Lease eruitzien.
Ik heb in 2001 geen uitzendingen over Dexia gezien. De eerste uitzending die ik heb gezien was in het voorjaar 2002.
In het rapport [ C ] staat inderdaad dat ik licht administratief werk zou kunnen verrichten. Ik heb toen ook op advies van mijn therapeute geprobeerd om op dat gebied weer actief te zijn. Ik heb het geprobeerd, maar ik kon het niet echt. Zoals ik al zei ging het om mensen met depressieve klachten en ik zat in 2002 ook nog voor mijn zesde voetoperatie.
In de periode 1997 – 2002 heb ik nooit gepind. Als ik iets nodig had, kreeg ik contant geld van mijn man. Maar wat ging ik nou weg? Winkelen met vriendinnen of zo, was niet aan de orde.
2.6 [ A ] heeft, voor zover van belang, het volgende verklaard:
In de periode 1991 tot medio 2002 ging het niet zo goed met mijn moeder, dat is zacht uitgedrukt. Zij lag veel op bed, was verdrietig en veel thuis. Zij werkte niet. Alles kwam op mijn vader neer, mijn moeder had teveel pijn. Dat was voetpijn.
Wat de situatie thuis betreft ging het niet zo goed met mijn moeder. Mijn moeder deed overdag, voor zover ik dat zag, want door de week ging ik naar school, niet veel. Zij ging niet naar buiten. Dat gold ook voor het weekeinde. In het weekeinde ging ik dan samen met mijn vader iets doen. Mijn moeder was veel thuis. Mijn vader deed de boodschappen. Winkelen met mijn moeder kon niet. Zij had ondragelijke pijn aan haar voeten.
Wat betreft de post was de situatie als volgt: er stond één groene brievenbus bij de tuin, één brievenbus bij het huis en die was dichtgeplakt, en één brievenbus bij de praktijk, die naast ons huis lag. Alle post ging naar de groene brievenbus bij de tuin. Ik pakte zelf nooit iets uit de brievenbus. Ik was veel te klein en kon er niet eens bij. Mijn moeder pakte nooit post uit de brievenbus. Zij was alleen maar bezig met haar pijn. Mijn vader pakte altijd de post en als er een briefkaart voor mij bijzat, bijvoorbeeld met mijn verjaardag, dan gaf hij die aan mij. Mijn vader regelde de post. Of hij ook post aan mijn moeder gaf, kan ik mij niet herinneren.
Op de vraag van de raadsheer-commissaris over de spaarrekening bij Robeco, die bij de stukken zat in de procedure voor de rechtbank en die ten gunste van mij stond, antwoord ik, dat ik daar niets van weet.
In mijn bijzijn spraken mijn ouders nooit over geldzaken. Financiën, dat was mijn vaders afdeling. In die periode was ik acht, negen of tien jaar en ik kreeg pas vanaf mijn dertiende zakgeld.
In die periode wilde mijn moeder niet meer leven, dus toen heeft mijn vader met mijn moeder niet gesproken over beleggingsovereenkomsten.
Mijn vader was tegenover mijn moeder in die periode heel beschermend, hij hield alles voor zichzelf, daar bedoel ik mee dat hij alles regelde. Hij wilde mijn moeder nergens mee belasten.
Mijn vader legde de post in de praktijk.
2.7 [ B ] heeft, voor zover van belang, het volgende verklaard:
Ik ben gevraagd door de heer [ geïntimeerde sub 1 ] per e-mail of ik als getuige zou willen optreden. Ik ken mevrouw [ geïntimeerde sub 2 ] sinds 1983. In die periode werkte ik evenals de heer [ geïntimeerde sub 1 ] als psychotherapeut bij het Riagg. Ik ken de psychische problematische toestand van mevrouw [ geïntimeerde sub 2 ] vanaf de bevalling tot de dag van vandaag. Ik ken haar niet als patiënt, maar ik heb er wel een oordeel over vanuit mijn professionele achtergrond.
(…)Ik heb ter voorbereiding ook nog met mijn vrouw over de zaak gepraat, dat wil zeggen over de psychische toestand van mevrouw [ geïntimeerde sub 2 ]. Mijn vrouw is gezinstherapeut.
In 1991 waren mijn vrouw en ik erg betrokken bij de bevalling van mevrouw [ geïntimeerde sub 2 ]. Dat was voor haar een traumatische ervaring en zij is toen ook een tijd niet bij bewustzijn geweest na de bevalling. Dat heb ik gehoord van de heer [ geïntimeerde sub 1 ]. Ook heb ik van de heer [ geïntimeerde sub 1 ] gehoord dat er fouten zijn gemaakt, verpleegfouten. Mevrouw [ geïntimeerde sub 2 ] heeft er jarenlang voor moeten vechten om erkenning te krijgen dat het somatische klachten waren. Wij hebben gevolgd dat zij van de ene arts naar de andere werd gestuurd. Ook vertelde zij ons dat zij kruipend uit bed naar de tweeling ging. Zij had zich zo verheugd over de bevalling en wij zagen dat ze er zo weinig van kon genieten. Wij hebben ook opgepast op de kinderen.
Er hebben een aantal operaties plaatsgevonden, dat zal – zo schat ik – tot en met 1996 zijn geweest. Ik heb begrepen dat die operaties haar meer kwaad dan goed gedaan hadden. Achteraf hebben wij ook begrepen, dat was eind 1996 / begin 1997 toen wij een huis kochten in [ land ], dat aan mevrouw [ geïntimeerde sub 2 ] is verteld dat zij niet meer te behandelen was en dat zij vermoedelijk de rest van haar leven in een rolstoel zou moeten zitten.
Na 1996 – 1997 hebben wij gemerkt dat mevrouw [ geïntimeerde sub 2 ] in een heel diep dal terecht is gekomen. Daarvoor bezat zij nog wel vechtlust en had zij ook nog wel energie om iets aan haar werk te doen, maar na het bericht over de rolstoel is zij totaal ingeklapt. Ik zou willen zeggen dat zij leed aan een depressieve stoornis. Dat kon ik zien aan een aantal omstandigheden: mevrouw [ geïntimeerde sub 2 ] was neerslachtig, vertoonde geen interesse meer in de dingen en ook geen plezier, hetgeen helemaal tegen haar natuur was. Ook was zij niet geconcentreerd en negatief in haar uitspraken over het leven. Zij liet zich ook wel eens in suïcidale zin uit. Zij voelde zich moedeloos en waardeloos en had een schuldgevoel ten opzichte van de kinderen.
Volgens mij leed ze ook aan slapeloosheid, dat heb ik natuurlijk niet zelf waargenomen, maar ik zag op een gegeven moment dat het echtpaar [ geïntimeerden ] een slaapbank had gekocht bij Ikea, die niet paste bij het interieur en daarom viel die bank mij op, waarop de heer [ geïntimeerde sub 1 ] dan kon slapen als zijn vrouw last had van slapeloosheid.
Ik nam deze kenmerken van depressiviteit waar tijdens de bezoeken, die ik aan de familie bracht. Ook merkte ik dat de kinderen een bron van zorg vormden. Het was toen namelijk niet duidelijk of de complicaties bij de bevalling ook gevolgen voor de kinderen zouden hebben, zoals eventueel blijvend hersenletsel. Achteraf bleek dat niet zo te zijn, maar op dat moment speelde dat wel. De heer [ geïntimeerde sub 1 ] deed alles om zijn vrouw uit de wind te houden. Dit geeft allemaal aan hoe ernstig de situatie was.
Dit heeft wel gespeeld tot 2001.
In dat jaar vierden de kinderen hun tiende verjaardag en vonden ook de operaties in de Verenigde Staten plaats. Ik geloof dat dat twee operaties waren. Er trad toen lichamelijke verbetering op en vervolgens, na 2001 kon mevrouw [ geïntimeerde sub 2 ] pas gaan werken aan het psychische herstel. In de periode vóór 2001 was ook haar moeder overleden, ik meen dat dat nazomer 1998 was.
In 2004 toen [ A ] naar de middelbare school ging, ging het beter met haar en beter met de kinderen en kwam haar leven een beetje meer op de rails te staan. In 2007 bij de zestiende verjaardag van de tweeling, zeiden wij tegen elkaar, dat wil zeggen mijn vrouw en ik, na afloop in de auto: nu is het een beetje achter de rug.
In 1998 hebben wij de heer en mevrouw [ geïntimeerden ] kunnen overhalen een weekje bij ons in Frankrijk te komen logeren. Toen hebben mijn vrouw en ik meer concreet kunnen waarnemen wat ik hierboven heb verklaard.
2.8 Gelet op de getuigenver¬klaringen en gelet op hetgeen verder uit de gedingstukken blijkt, is het hof van oordeel dat [ geïntimeerden ] zijn geslaagd in het van hen verlangde tegenbewijs dat [ geïntimeerde sub 2 ] niet eerder dan begin 2002 is geïnformeerd over de door [ geïntimeerde sub 1 ] gesloten leaseovereenkomsten. Het tot nu toe door Dexia geleverde bewijs is daarmee voldoende ontzenuwd. De verklaringen van [ geïntimeerde sub 1 ] en [ geïntimeerde sub 2 ] stemmen voor het overgrote deel met elkaar overeen, de door deze getuigen geschetste gang van zaken komt het hof niet onaannemelijk voor en het hof heeft, mede gelet op het over en weer gestelde, geen reden om de verklaringen niet geloofwaardig te achten. Voorts bevestigen de getuigenverklaringen van [ A ] en [ B ] die van [ geïntimeerde sub 1 ] en [ geïntimeerde sub 2 ] met betrekking tot de fysieke en psychische gesteldheid van [ geïntimeerde sub 2 ] in de periode 1991 tot 2002.
2.9 Nu door Dexia geen nader bewijs is aangeboden, komt het hof tot de conclusie dat niet is komen vast te staan dat, toen [ geïntimeerde sub 2 ] bij brief van 10 februari 2004 de leaseovereenkomsten buitengerechtelijk vernietigde, de bevoegd¬heid van [ geïntimeerde sub 2 ] tot vernietiging was verjaard. Derhalve zijn de leaseovereenkomsten rechtsgeldig vernietigd.
2.10 Gelet op het bovenstaande faalt de grief van Dexia, zodat het bestreden vonnis zal worden bekrachtigd. De vraag of de leaseovereenkomsten een onaanvaardbaar zware financiële last op [ geïntimeerde sub 1 ] legden, komt bijgevolg niet meer aan de orde.
3. Slotsom en kosten
De grief faalt zodat het bestreden vonnis zal worden bekrachtigd. Dexia zal als de in het ongelijk gestelde partij de kosten van het hoger beroep moeten dragen.
4. Beslissing
Het hof:
bekrachtigt het vonnis waarvan beroep;
veroordeelt Dexia in kosten van het hoger beroep, aan de zijde van [ geïntimeerden ] begroot op € 254,-- aan verschotten en
€ 4.077,50 aan salaris.
Dit arrest is gewezen door mrs. M.P. van Achterberg, E.M. Polak en D.J. Oranje en in het openbaar uitge¬sproken op 23 oktober 2012 door de rolraadsheer.