GERECHTSHOF TE AMSTERDAM
ONDERNEMINGSKAMER
BESCHIKKING in de zaak met zaaknummer 200.111.422/01 OK van
de besloten vennootschappen met beperkte aansprakelijkheid
1. H.C. HEUVELMAN HOLDING B.V.,
2. GLOBAL SEA SERVICES B.V.,
beide gevestigd te Ouderkerk aan den IJssel,
VERZOEKSTERS,
advocaat: mr. H.J. Smit, kantoorhoudende te Rotterdam,
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
UNIFLEET HOLDING B.V.,
gevestigd te Krimpen aan den IJssel,
VERWEERSTER,
advocaten: mrs. R.J. van Agteren en E. Croonen, kantoorhoudende te Amsterdam,
Roland VAN VEEN
wonende te Rotterdam,
BELANGHEBBENDE,
advocaten: mrs. M.H.S. Verhoeven en J.P.D van de Klift, kantoorhoudende te Rotterdam.
1. Het verloop van het geding
1.1 In het vervolg zullen
- verzoeksters (ook) worden aangeduid met H.C. Heuvelman Holding respectievelijk Global Sea Services,
- verweerster met Unifleet,
- en belanghebbende met Van Veen.
1.2 Verzoeksters hebben bij op 10 augustus 2012 ter griffie van de Ondernemingskamer ingekomen verzoekschrift met producties de Ondernemingskamer verzocht een onderzoek te bevelen naar het beleid en de gang van zaken van Unifleet over de periode vanaf 1 februari 2011 dan wel vanaf 1 januari 2006. Daarbij hebben zij tevens verzocht om bij wijze van onmiddellijke voorziening voor de duur van het geding
a. Unifleet te verbieden om te handelen in strijd met artikel 13 van haar statuten,
b. Van Veen als bestuurder van Unifleet te schorsen en
c. A. van Mourik als bestuurder te benoemen.
1.3 Unifleet en Van Veen hebben bij onderscheiden op 20 september 2012 ter griffie van de Ondernemingskamer ingekomen verweerschriften, elk met producties, de Ondernemingskamer verzocht verzoeksters niet ontvankelijk in hun verzoek te verklaren althans het verzoek af te wijzen met hun veroordeling in de kosten van het geding.
1.4 Verzoeksters hebben bij op 19 september 2012 gedateerd en op 21 september 2012 ter griffie van de Ondernemingskamer ingekomen aanvullend verzoekschrift met producties nadere stellingen ingenomen, het verzoek voor zover het de onmiddellijke voorziening onder c betreft ingetrokken en het verzoek voor het overige gehandhaafd.
1.5 Het verzoek is behandeld ter openbare terechtzitting van de Ondernemingskamer van 4 oktober 2012. Bij die gelegenheid hebben mrs. Smit, Van Agteren en Van de Klift de standpunten van de onderscheiden partijen toegelicht, Van Agteren en Van de Klift aan de hand van aan de Ondernemingskamer en de wederpartij overgelegde aantekeningen en elk onder overlegging van op voorhand aan de Ondernemingskamer en de wederpartij gezonden nadere producties. Partijen hebben vragen van de Ondernemingskamer beantwoord.
De Ondernemingskamer gaat uit van de volgende feiten.
2.1 H.C. Heuvelman, verder Heuvelman sr, is enig aandeelhouder en bestuurder van H.C. Heuvelman Holding. Hij is de vader van H.P. Heuvelman, verder Hendrik Heuvelman, G.H. Heuvelman, A.G. Heuvelman en L.G. Heuvelman. Deze kinderen houden alle aandelen in respectievelijk H.P. Heuvelman Holding BV, G.H. Heuvelman Holding BV, A.G. Heuvelman Holding BV en L.G. Heuvelman Holding BV. Deze vier vennootschappen houden respectievelijk 34, 22, 22 en 22% van de gewone aandelen in Global Sea Services. Heuvelman sr houdt één prioriteitsaandeel in Global Sea Services. Heuvelman sr en Hendrik Heuvelman zijn bestuurder van Global Sea Services. Voormelde vier vennootschappen en H.C. Heuvelman Holding worden hierna tezamen Heuvelman Holding cs genoemd.
2.2 Unifleet is op 20 december 1985 opgericht. Verzoeksters houden elk 50% van de aandelen in het geplaatste kapitaal van Unifleet.
2.3 Unifleet verricht tezamen met haar 33 dochtermaatschappijen diensten als scheepvaartbedrijf en als agent met betrekking tot het charteren van schepen.
2.4 Unifleet heeft in de jaren 2006, 2007 en 2008 de nieuwbouw van schepen aanbesteed in China. Hiervoor ontving zij financiering van – onder meer – Coöperatieve Rabobank Rotterdam UA en Coöperatieve Rabobank Hoeksche Waard UA, tezamen verder Rabo. Unifleet heeft daartegenover aan Rabo zekerheid verschaft op haar belangrijkste activa. De bouw van de schepen is vertraagd. Voor zover de schepen zijn afgeleverd bleek de kwaliteit onvoldoende. Als gevolg van dit een en ander is de financiële positie van Unifleet ernstig verslechterd.
2.5 In voormelde periode werd Unifleet bestuurd door Heuvelman sr. Eind 2010 bleek een aanvullend krediet nodig van € 20,5 miljoen. Rabo (afdeling bijzonder beheer) was bereid dat krediet te verschaffen op voorwaarde dat Heuvelman sr zou terugtreden en Unifleet één van drie door Rabo voorgestelde interim managers, onder wie Van Veen, als bestuurder zou benoemen. Heuvelman sr heeft zich met ingang van 8 februari 2011 als bestuurder teruggetrokken. Van Veen is met ingang van dezelfde datum tot bestuurder van Unifleet benoemd. Naast hem werd Hendrik Heuvelman tot bestuurder benoemd.
2.6 Bij besluit 7 september 2012 van de algemene vergadering van aandeelhouders van Unifleet is R.B. Golterman naast Hendrik Heuvelman en Van Veen tot bestuurder van Unifleet benoemd.
2.7 Van Veen heeft verzoeksters gevraagd om als aandeelhouders van Unifleet in te stemmen met de verkoop van – onder meer – een aan Unifleet toebehorende haven. Verzoeksters hebben die instemming vooralsnog geweigerd.
3. De gronden van de beslissing
3.1 Unifleet heeft in de eerste plaats gesteld dat verzoeksters niet in hun verzoek kunnen worden ontvangen, omdat zij verzuimd hebben om vóór indiening van het verzoek hun bezwaren tegen het beleid en de gang van zaken aan het bestuur kenbaar te maken. Desgevraagd hebben verzoeksters bij monde van mr. Smit ter terechtzitting verklaard dat dat verweer ‘doel treft’. De Ondernemingskamer begrijpt dit aldus dat verzoeksters bevestigen dat zij een dergelijke kennisgeving niet hebben doen uitgaan. Dat betekent dat zij in beginsel niet in hun verzoek kunnen worden ontvangen.
Verzoeksters hebben aangevoerd dat artikel 2:349 lid 1 BW coulant pleegt te worden toegepast en dat er reden is hen wel in hun verzoek te ontvangen, gelet op de urgentie van de gevraagde onmiddellijke voorzieningen. Voor een uitzondering op voormelde bepaling of voor enige vorm van coulante toepassing van die bepaling is echter reeds geen reden, omdat verzoeksters in het geheel niet hebben toegelicht – ook niet in verband met de gevraagde onmiddellijke voorzieningen – op grond waarvan zij hun bezwaren niet vóór 10 augustus 2012, de datum van indiening van het verzoekschrift, schriftelijk kenbaar hebben gemaakt. Evenmin hebben verzoeksters toegelicht op grond waarvan zou moeten worden aangenomen dat er ook nadien niet voldoende gelegenheid was om hun bezwaren kenbaar te maken en het verzoek na verloop van een redelijke termijn als bedoeld in voormelde bepaling in te dienen, indien het verzoek naar hun opvatting daarna nog opportuun zou zijn geweest.
De conclusie is dat de Ondernemingskamer verzoeksters niet in hun verzoek zal ontvangen.
3.2 De Ondernemingskamer overweegt ten overvloede nog het volgende.
3.3 Het verzoekschrift bevat geen stelling die zou kunnen leiden tot de conclusie dat er gegronde redenen zijn om aan een juist beleid van Unifleet te twijfelen. Wel verwijst het verzoekschrift zonder verdere specificatie naar punt 11 van een als bijlage overgelegd rapport van 9 augustus 2012. Mr. Smit heeft dit rapport opgesteld in opdracht van Heuvelman Holding cs. De opdracht omvatte ‘een onderzoek naar de feiten inzake de relatie Unifleet Holding B.V. en de Rabobank sedert 2006, het formuleren van conclusies naar aanleiding van de door de opdrachtgevers voorgelegde vragen en het doen van aanbevelingen’.
Bedoeld punt 11 van het rapport heeft in hoofdzaak betrekking op verwijten van verzoeksters aan Rabo ter ondersteuning van een vordering tot schadevergoeding jegens Rabo. Vermoedelijk beoogden verzoeksters in het verzoekschrift te verwijzen naar punt 10 van het rapport. Van Veen heeft dat naar uit zijn verweerschrift blijkt ook zo opgevat en de Ondernemingskamer neemt aan dat hetzelfde geldt voor Unifleet, die naar het verweerschrift van Van Veen verwijst.
De in punt 1o vervatte stellingen zijn echter stuk voor stuk gemotiveerd door verweersters bestreden en verzoeksters hebben die stellingen in het licht daarvan onvoldoende toegelicht en gespecificeerd. Dat betekent dat zij hoe dan ook niet tot toewijzing van het verzoek zouden hebben kunnen leiden.
Hetzelfde geldt voor hetgeen verzoeksters in het aanvullend verzoekschrift en ter terechtzitting hebben aangevoerd: voor een belangrijk deel betreffen de verwijten het handelen van Rabo en voor het overige gaat het om losse beweringen althans stellingen die tegenover de gemotiveerde bestrijding onvoldoende zijn gespecificeerd en toegelicht.
De Ondernemingskamer laat in dit verband daar of de stellingen vervat in het aanvullend verzoekschrift, ingekomen na de indiening van de verweerschriften, respectievelijk hetgeen verzoeksters ter terechtzitting hebben aangevoerd, gelet op voormeld oordeel over het inleidend verzoekschrift zelfstandig grond voor toewijzing zouden kunnen vormen.
3.4 Ten aanzien van een aantal afzonderlijke in met name het aanvullend verzoekschrift opgenomen verwijten merkt de Ondernemingskamer nog het volgende op.
3.5 Verzoeksters verwijten Van Veen dat hij geen bestuurder voor Unifleet heeft ‘binnengehaald’, terwijl hijzelf slechts als interim bestuurder zou optreden. Van Veen heeft gedocumenteerd uiteengezet dat het niet om een interim opdracht ging maar om een opdracht voor onbepaalde tijd met een ‘permanent karakter’ ten aanzien waarvan partijen een ‘langdurige samenwerking’ beoogden. Ter terechtzitting hebben verzoeksters hun standpunt vervolgens slechts zonder verdere toelichting herhaald.
3.6 Volgens verzoeksters heeft Van Veen ten onrechte niet aan de aandeelhouders ‘gerapporteerd’. Daarbij nemen zij tot uitgangspunt dat de algemene vergadering van aandeelhouders ‘de baas’ is. Unifleet en Van Veen hebben – kort gezegd – gesteld dat zij met name Heuvelman sr steeds van belangrijke ontwikkelingen op de hoogte hebben gehouden. Mede gelet op voormeld in zijn algemeenheid onjuiste uitgangspunt hebben verzoeksters tegenover deze stellingen van Unifleet en Van Veen onvoldoende toegelicht waarom Unifleet/Van Veen (buiten de algemene vergadering van aandeelhouders) tot het verstrekken van (verdere) informatie verplicht waren.
3.7 Verzoeksters verwijten Van Veen dat hij Hendrik Heuvelman heeft ‘buitengesloten’ en ‘weggepest’. Ook hier geldt dat verzoeksters deze stelling tegenover de gemotiveerde betwisting slechts hebben herhaald. In dit verband zij opgemerkt dat Hendrik Heuvelman volgens punt 10 van voormeld rapport van mr. Smit al bij zijn aantreden ‘in bijna overspannen toestand’ verkeerde, zodat zonder nadere toelichting die ontbreekt niet kan worden aangenomen dat zijn latere ziekmelding door verwijtbaar handelen van Van Veen zou zijn veroorzaakt.
3.8 Het volgens verzoeksters ter terechtzitting ernstigste verwijt houdt in dat Van Veen ‘de boel anderhalf jaar voor de gek heeft gehouden’: hij wist al kort na zijn aantreden dat voortzetting van de onderneming een kansloze zaak was en hij is alleen voor zichzelf bezig geweest, aldus verzoeksters. Van Veen heeft in zijn verweerschrift toegelicht
- dat hij aanvankelijk nog optimistisch gestemd was omtrent voortzetting van de onderneming,
- dat hij in dat verband verder aanvullend krediet bij Rabo heeft aangetrokken,
- dat hij ook in januari 2012 nog enig perspectief in voortzetting zag, zij het in afgeslankte vorm,
- dat hij zich kort nadien realiseerde dat de kans klein zou zijn dat dit zou slagen, tenzij Rabo bereid zou zijn om het verwachte verlies van de onderneming in de komende jaren te financieren,
- dat hij vervolgens verschillende scenario’s aan Rabo heeft voorgelegd,
- dat Rabo op 15 mei 2012 aan Unifleet heeft meegedeeld de kredietverlening te staken,
- dat dit naar de opvatting van Van Veen betekende dat hij het faillissement van Unifleet moest aanvragen,
- dat Rabo de voorkeur eraan gaf de in zekerheid gegeven activa, waaronder de schepen en de in 2.7 bedoelde haven, onderhands te verkopen,
- en dat Rabo in dat verband een verder krediet van € 5 miljoen heeft verschaft met het oog op onder meer de betaling van de lonen van de werknemers tot en met 30 september 2012, de datum van de toen boogde bedrijfssluiting.
Verzoeksters hebben ook deze stellingen niet voldoende gespecificeerd bestreden.
3.9 Dit alles levert – ook voorlopig oordelende – geen feiten of omstandigheden op die gegronde twijfel ten aanzien van het beleid van Unifleet doen rijzen.
3.10 De slotsom is dat verzoeksters niet in hun verzoek kunnen worden ontvangen. Aan behandeling van de gevraagde onmiddellijke voorzieningen komt de Ondernemingskamer dan ook niet toe. De Ondernemingskamer zal verzoeksters als de in het ongelijk gestelde partij verwijzen in de kosten van het geding.
verklaart verzoeksters niet ontvankelijk in hun verzoek;
verwijst verzoeksters in de kosten van het geding tot op heden aan de zijde van Unifleet en Van Veen begroot op € 3.348 respectievelijk € 2.973.
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad.
Deze beschikking is gegeven door mr. P. Ingelse, voorzitter, mrs. A.M.L. Broekhuijsen-Molenaar en G.C. Makkink, raadsheren, en drs. G. Izeboud RA en dr. P.M. Verboom, raden, in tegenwoordigheid van mr. H.H.J. Zevenhuijzen, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van de Ondernemingskamer van 12 oktober 2012.