ECLI:NL:GHAMS:2012:BY5050

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
9 oktober 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200.108.147- 01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontzetting van het gezag over kinderen wegens slecht levensgedrag van de vader

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van de vader tegen de beschikking van de rechtbank Haarlem, waarin zijn gezag over zijn kinderen, [kind A] en [kind B], is ontzet vanwege slecht levensgedrag. De vader is op 12 juni 2012 in hoger beroep gekomen van de beschikking van 13 maart 2012. De moeder, die op 18 oktober 2010 ernstig gewond raakte door toedoen van de vader, is niet verschenen op de zitting. De vader was eerder veroordeeld tot een gevangenisstraf van vijftien jaar wegens poging tot moord op de moeder. De Raad voor de Kinderbescherming heeft verzocht om ontzetting van het gezag, wat door de rechtbank is toegewezen. De vader verzet zich hiertegen en stelt dat hij niet onherroepelijk is veroordeeld en dat hij de moeder nooit heeft willen doden.

Het hof heeft de feiten en omstandigheden van de zaak zorgvuldig gewogen. Het hof oordeelt dat de vader niet in staat is om gezamenlijk gezag uit te oefenen, gezien de trauma's die de moeder en de kinderen hebben opgelopen door het geweld van de vader. De vader ontkent zijn daden en lijkt geen inzicht te hebben in de gevolgen daarvan. Het hof concludeert dat het in het belang van de kinderen is dat de vader geen beslissingen meer over hen neemt. De ontzetting van het gezag wordt dan ook bekrachtigd.

De beslissing van het hof is openbaar uitgesproken op 9 oktober 2012. De vader heeft zijn grieven niet kunnen onderbouwen, en het hof bevestigt de eerdere beschikking van de rechtbank. De kinderen zijn door het handelen van de vader ernstig getraumatiseerd, en het is noodzakelijk dat de vader geen gezag meer uitoefent.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM
Sector familierecht
Uitspraak: 9 oktober 2012
Zaaknummer: 200.108.147/ 01
Zaaknummer eerste aanleg: 182093/2011-1891
in de zaak in hoger beroep van:
[…],
verblijvende […],
appellant,
advocaat: mr. A.W.T. Klappe te 's-Hertogenbosch,
tegen
Raad voor de Kinderbescherming, Regio Noord-Holland, locatie Haarlem,
gevestigd te Haarlem,
geïntimeerde.
1. Het geding in hoger beroep
1.1. Appellant en geïntimeerde worden hierna respectievelijk de man en de Raad genoemd.
1.2. De man is op 12 juni 2012 in hoger beroep gekomen van de beschikking van 13 maart 2012 van de rechtbank Haarlem, met kenmerk 182093/2011-1891.
1.3. De Raad heeft op 20 juli 2012 een verweerschrift ingediend.
1.4. [x] (hierna: de moeder) heeft op 3 juli 2012 een verweerschrift ingediend.
1.5. De zaak is op 16 augustus 2012 ter terechtzitting behandeld.
1.6. Ter terechtzitting zijn verschenen:
- de vader, bijgestaan door zijn advocaat;
- de heer W. Daalderop, vertegenwoordiger van de Raad;
- de advocaat van de moeder, mr. J.M.G. Cox te Tilburg.
1.7. De moeder is, hoewel behoorlijk opgeroepen, niet verschenen.
2. De feiten
2.1. De vader en de moeder zijn [in] 2001 gehuwd. Hun huwelijk is op 11 mei 2007 ontbonden door inschrijving van de echtscheidingsbeschikking van 6 februari 2007 in de registers van de burgerlijke stand. Uit hun huwelijk zijn geboren [kind A] [in] 2001 en [kind B] [in] 2003. [kind A] en [kind B] verblijven bij de moeder.
2.2. Op 18 oktober 2010 is de moeder ernstig gewond geraakt. De vader is bij vonnis van 28 april 2011 van de rechtbank Haarlem veroordeeld tot een gevangenisstraf van vijftien jaren wegens (onder meer) poging tot moord op de moeder. De vader heeft daartegen hoger beroep ingesteld.
2.3. Bij beschikking van 22 oktober 2010 van de rechtbank Haarlem is de vader geschorst in de uitoefening van het gezag over [kind A] en [kind B]. Omdat de moeder in coma lag, is de Stichting Bureau Jeugdzorg Noord-Holland, locatie Haarlem, belast met de voorlopige voogdij voor de duur van zes maanden.
Bij beschikking van 22 maart 2011 van de rechtbank Haarlem is de schorsing in de uitoefening van het gezag van de vader gehandhaafd totdat definitief zou zijn beslist op het onder 3.1. vermelde verzoek van de Raad. De voorlopige voogdij is beëindigd. Als gevolg van deze beschikking werd het gezag over [kind A] en [kind B] vanaf dat moment uitgeoefend door de moeder.
2.4. Bij de stukken bevinden zich rapporten van de Raad van 31 mei 2011 en 21 november 2011.
3. Het geschil in hoger beroep
3.1. Bij de bestreden beschikking is het verzoek van de Raad om de vader te ontzetten van het gezag over [kind A] en [kind B] toegewezen.
3.2. De vader verzoekt, met vernietiging van de bestreden beschikking, het inleidend verzoek van de Raad alsnog af te wijzen.
3.3. De Raad verzoekt de bestreden beschikking te bekrachtigen.
3.4. De moeder verzoekt de bestreden beschikking te bekrachtigen.
4. Beoordeling van het hoger beroep
4.1. De vader betoogt dat de rechtbank hem ten onrechte op basis van slecht levensgedrag heeft ontzet van het gezag over [kind A] en [kind B]. De meervoudige strafkamer van de rechtbank heeft hem weliswaar veroordeeld, maar nu hij niet onherroepelijk is veroordeeld en hij de door de rechtbank bij haar vonnis van 28 april 2011 bewezen verklaarde feiten ontkent, kan niet worden uitgegaan van slecht levensgedrag van zijn kant. Hij ontkent dat hij de moeder van het leven heeft willen beroven of dat hij haar letsel heeft willen toebrengen.
Voorts kan volgens de vader niet worden gesteld dat een ontzetting in het belang van de kinderen noodzakelijk is, aangezien hij alle beslissingen over hen reeds jaren aan de moeder overlaat. Derhalve is de vader van mening dat aan de gronden van artikel 1:269 Burgerlijk Wetboek (BW) niet is voldaan.
4.2. Volgens de Raad lijkt de vader niet in te zien dat de moeder en de kinderen ernstig getraumatiseerd zijn door het voorval op 18 oktober 2010 waarbij de moeder ernstig gewond is geraakt. Door haar verminkingen worden de kinderen dagelijks aan het voorval herinnerd. Van de moeder kan niet worden verwacht dat zij gezamenlijk met de vader het gezag blijft uitoefenen. Zolang er gezamenlijk gezag is, heeft de vader de mogelijkheid bepaalde beslissingen over bijvoorbeeld de schoolkeuze van de kinderen te blokkeren. Dat hij dit zal doen kan zeker niet worden uitgesloten nu hij de moeder tot op heden belast met juridische procedures over de kinderen.
4.3. De moeder wijst erop dat de vader zijn daad niet ontkent, volgens haar ontkent hij slechts dat hij met voorbedachte raad heeft gehandeld. De vader lijkt geen inzicht te hebben in wat hij haar en de kinderen heeft aangedaan en hij heeft nooit spijt betuigd. Daarmee staat volgens haar vast dat sprake is van slecht levensgedrag.
4.4. Op grond van artikel 1:269 BW kan, indien de rechtbank dit in het belang van de kinderen noodzakelijk oordeelt, een ouder van het gezag over een of meer van zijn kinderen worden ontzet, onder meer op grond van slecht levensgedrag.
4.5. Gevraagd naar wat er op 18 oktober 2010 is voorgevallen, heeft de vader ter zitting in hoger beroep verklaard dat hij die dag (toen hij tijd over bleek te hebben voorafgaand aan een voorgenomen ziekenhuisbezoek) naar de woonplaats van de moeder is gereden, dat hij een bijl in zijn auto had, dat hij die bijl uit zijn auto heeft genomen, dat hij vóór de moeder is gaan staan om de bijl te tonen. Naar zijn stelling ter zitting in hoger beroep heeft hij dit gedaan om haar te bewijzen dat hij haar desondanks juist niets zou aandoen. Die stelling acht het hof ongeloofwaardig, evenals zijn verklaring dat de moeder hem zou hebben aangevallen en dat hij haar toen per ongeluk ernstig heeft verwond De vader heeft blijkbaar meermalen met de bijl geslagen, nu niet alleen de moeder, maar ook een vriendin van de moeder, met wie zij over straat liep toen zij de vader tegenkwam, door een bijlslag gewond is geraakt. Verder staat vast dat de moeder als gevolg van dit handelen van de man in coma heeft gelegen, ten gevolge waarvan [kind A] en [kind B] enige tijd in een pleeggezin hebben verbleven. Blijkens de stukken van het dossier hebben zij lange tijd in angst geleefd dat hun moeder zou komen te overlijden. Zij zijn zich ervan bewust dat het de vader is die hun moeder heeft verwond. Tot op heden ondergaat de moeder operaties aan haar gelaat. Dagelijks worden [kind A] en [kind B] geconfronteerd met de verwondingen van hun moeder. Het voorgaande is voldoende om vast te stellen dat aan de zijde van de vader sprake is van slecht levensgedrag.
Dat de strafzaak tegen de man nog niet in een onherroepelijk vonnis is geëindigd doet hieraan niet af, reeds nu de civiele rechter, behoudens de regel van artikel 161 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering, bewijsrechtelijk aan de uitkomst van een strafzaak niet gebonden is. De eerste grief van de vader faalt.
4.6. Vervolgens dient de vraag te worden beantwoord of een ontzetting van het gezag ook noodzakelijk is in het belang van [kind A] en [kind B]. Daarop ziet de tweede grief van de man. Het hof maakt de overwegingen van de rechtbank dienaangaande in rechtsoverweging 3.5. en 3.6. van de bestreden beschikking, gebaseerd op onder meer informatie van de jeugdpsycholoog, tot de zijne en beantwoordt deze vraag derhalve evenals de rechtbank bevestigend.
De vader heeft naar voren gebracht dat hij voorafgaand aan het incident al vijf jaren de kinderen nauwelijks had gezien en dat hij in die tijd in feite slechts met het ‘uitgekleed’ gezag is belast in die zin dat hij alle beslissingen reeds aan de moeder overliet en ook bereid is dat in de toekomst te blijven doen. Hij zal op eerste verzoek meewerken aan een beslissing van de vrouw. Naar het hof begrijpt, bedoelt de vader hiermee dat de kinderen dus niets zullen merken van het voortduren van het gezamenlijk gezag, laat staan dat zij daaronder zouden lijden of klem of verloren tussen de ouders zullen raken.
Het hof is van oordeel dat de vader zich zodanig heeft gediskwalificeerd als ouder door de moeder van zijn dochters zeer ernstig te verminken, dat het in hun belang is dat de vader geen enkele beslissing meer over hen neemt.
4.7. Dit leidt tot de volgende beslissing.
5. Beslissing
Het hof:
bekrachtigt de beschikking waarvan beroep.
Deze beschikking is gegeven door mr. M.M.A. Gerritzen - Gunst, mr. A.V.T. de Bie en mr. J.G. Gräler in tegenwoordigheid van mr. F.J.E. van Geijn als griffier, en in het openbaar uitgesproken op 9 oktober 2012.