ECLI:NL:GHAMS:2012:BY4213

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
15 november 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
23-005518-11
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bevoegdheid politie bij controle op basis van de Wet arbeid vreemdelingen en gebruik van vervalste identiteitsdocumenten

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 15 november 2012 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam. De verdachte, geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum], zonder bekende woon- of verblijfplaats, was aangeklaagd voor het in bezit hebben van een vervalste identiteitskaart. De controle door de politie vond plaats op 14 december 2011, waarbij de verdachte werd staande gehouden en een vals identiteitsbewijs werd aangetroffen. De raadsvrouw van de verdachte voerde aan dat de politie onbevoegd was opgetreden, omdat het toezicht op de naleving van de Wet arbeid vreemdelingen sinds 1 januari 2005 aan de arbeidsinspectie was toebedeeld. Het hof verwierp dit verweer en oordeelde dat de politie wel degelijk bevoegd was om de controle uit te voeren, op basis van de relevante wetgeving.

Het hof achtte wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte in het bezit was van een identiteitskaart waarvan hij wist dat deze vals was. De verdachte werd veroordeeld tot een gevangenisstraf van twee maanden, gelijk aan de straf die eerder door de politierechter was opgelegd. Het hof overwoog dat er geen omstandigheden waren die de strafbaarheid van de verdachte uitsloten en dat de opgelegde straf passend was, gezien de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder het was begaan. De beslissing van het hof vernietigde het vonnis waarvan beroep en deed opnieuw recht, waarbij de verdachte werd vrijgesproken van andere ten laste gelegde feiten die niet bewezen konden worden.

Uitspraak

parketnummer: 23-005518-11
datum uitspraak: 15 november 2012
TEGENSPRAAK (gemachtigd raadsvrouw)
Verkort arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam van 23 december 2011 in de strafzaak onder parketnummer 13-661250-11 tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum],
zonder bekende woon- of verblijfplaats hier te lande.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van
1 november 2012 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de raadsman naar voren is gebracht.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is ten laste gelegd dat
hij op of omstreeks 14 december 2011 te [plaats] in het bezit was van een identiteitskaart (van de Republiek [land] met documentnummer [documentnummer]), in elk geval van een reisdocument, waarvan verdachte wist of redelijkerwijs moest vermoeden dat het vals of vervalst was, bestaande die valsheid of vervalsing hierin dat een of meer echtheidskenmerk(en) ontbraken en/of de druk/printtechniek afwijkend en/of onjuist was en/of de ondergrondbedrukking beschadigd was;
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.
Vonnis waarvan beroep
Het vonnis waarvan beroep kan niet in stand blijven, omdat het hof tot een enigszins andere bewezenverklaring komt dan de rechtbank.
Verweer met betrekking tot bevoegdheid optreden politie
De raadsvrouw van de verdachte heeft aangevoerd dat in de onderhavige zaak door opsporingsambtenaren van de politie controle is uitgeoefend op grond van de Wet arbeid vreemdelingen, terwijl sinds 1 januari 2005 het in het kader van die Wet te houden toezicht - blijkens artikel 1:1 van de Aanwijzingsregeling toezichthoudende ambtenaren en ambtenaren met specifieke uitvoeringstaken op grond van SZW - is toebedeeld aan de arbeidsinspectie. Doordat de politie derhalve in dezen onbevoegd is opgetreden, is de strafvervolging zozeer in strijd met beginselen van een goede procesorde dat het openbaar ministerie niet-ontvankelijk is in de vervolging, aldus de raadsvrouw. Subsidiair heeft zij betoogd dat het als gevolg van dit vormverzuim vergaarde bewijsmateriaal moet worden uitgesloten van het bewijs, meer subsidiair dat het vormverzuim dient te leiden tot strafvermindering.
Het hof overweegt en beslist hieromtrent het volgende.
Het proces-verbaal van [verbalisant] en [verbalisant], respectievelijk brigadier en hoofdagent van politie van de regio [plaats], van 14 december 2011 (doorgenummerde dossierpagina’s 1-2) houdt in dat beide opsporingsambtenaren op 14 december 2011 een controle hebben uitgevoerd op basis van de Wet arbeid vreemdelingen en dat deze controle ertoe heeft geleid dat de verdachte is staande gehouden en vervolgens is aangehouden ter zake van het niet tonen van een geldig identiteitsbewijs. Het nadien bij hem aangetroffen identiteitsbewijs bleek vals te zijn, hetgeen heeft geresulteerd in de onderhavige strafvervolging.
De Wet arbeid vreemdelingen hield, voor zover ten deze van belang, ten tijde van het tenlastegelegde feit, het volgende in:
Artikel 2 lid 1:
Het is een werkgever verboden een vreemdeling in Nederland arbeid te laten verrichten zonder tewerkstellingsvergunning.
Artikel 14 lid 1:
Met het toezicht op de naleving van het bepaalde bij of krachtens deze wet zijn belast de bij besluit van Onze Minister aangewezen ambtenaren.
Het in artikel 14, eerste lid, Wet arbeid vreemdelingen bedoelde besluit is neergelegd in de Aanwijzingsregeling toezichthoudende ambtenaren en ambtenaren met specifieke uitvoeringstaken op grond van SZW wetgeving.
In artikel 1.1 van die Aanwijzing is bepaald, voor zover hier van belang:
De ambtenaren van de Inspectie SZW van het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid worden aangewezen als ambtenaren, belast met het toezicht op de naleving van het bepaalde bij of krachtens
(….)
e. de Wet arbeid vreemdelingen.
Daarnaast is in artikel 4.1, eerste lid van genoemde Aanwijzing bepaald:
De ambtenaren van politie, bedoeld in artikel 3 van de Politiewet 1993, zijn mede belast met het toezicht op de naleving van het bepaalde bij of krachtens de Wet arbeid vreemdelingen.
Gelet op voormelde bepalingen en op de definitie van “ambtenaren van politie” in artikel 3, eerste lid onder a, Politiewet 1993, te weten ambtenaren die zijn aangesteld voor de uitvoering van de politietaak, en in aanmerking genomen de functie van de politieambtenaren [verbalisant] en [verbalisant], kan worden geconstateerd dat zij bevoegd waren toezicht in het kader van de Wet arbeid vreemdelingen uit te oefenen. Dit brengt mee dat het verweer van de raadsvrouw feitelijke grondslag mist, zodat het wordt verworpen.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op 14 december 2011 te [plaats] in het bezit was van een identiteitskaart van de Republiek [land] met documentnummer [documentnummer], waarvan verdachte wist dat deze vals was, bestaande die valsheid hierin dat echtheidskenmerken ontbraken en de druk/printtechniek afwijkend was en de ondergrondbedrukking beschadigd was.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat.
Strafbaarheid van het bewezen verklaarde
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezen verklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
het bewezen verklaarde levert op:
in het bezit zijn van een reisdocument waarvan hij weet, dat het vals is.
Strafbaarheid van de verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit, zodat de verdachte strafbaar is.
Oplegging van straf
De politierechter in de rechtbank Amsterdam heeft de verdachte ten aanzien van het hem ten laste gelegde feit veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van twee maande met aftrek van voorarrest.
Tegen voormeld vonnis is door de verdachte hoger beroep ingesteld.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte zal worden veroordeeld tot dezelfde straf als door de rechter in eerste aanleg opgelegd.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en gelet op de persoon van de verdachte.
Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft opzettelijk gebruik gemaakt van een vervalste [naam van land] identiteitskaart. Hij heeft daarmee het vertrouwen geschaad dat in het internationaal personenverkeer in de juistheid en authenticiteit van identiteitspapieren gesteld moet kunnen worden.
Blijkens een de verdachte betreffend Uittreksel Justitiële Documentatie van 24 oktober 2012 is de verdachte niet eerder veroordeeld, hetgeen in zijn voordeel weegt.
Gelet op het vorenstaande en mede in aanmerking genomen dat volgens de oriëntatiepunten voor straftoemeting van het Landelijk Overleg van Voorzitters van de Strafsectoren van de gerechtshoven en de rechtbanken (LOVS) voor dergelijke feiten een straf van twee maanden onvoorwaardelijk gevangenisstraf in beginsel gerechtvaardigd is, acht het hof een gevangenisstraf voor de duur van twee maanden passend en geboden.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De op te leggen straf is gegrond op artikel 231 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze wettelijke voorschriften worden toegepast zoals geldend ten tijde van het bewezen verklaarde.
BESLISSING
Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 2 (twee) maanden.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Dit arrest is gewezen door de eerste meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. C.N. Dalebout, mr. A.M. van Woensel en mr. I.M.A.M. Berben, in tegenwoordigheid van mr. D. Ket, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 15 november 2012.