ECLI:NL:GHAMS:2012:BY4211

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
15 november 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
23-001153-11
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toepassing van artikel 9a Sr in hoger beroep tegen veroordeling voor bedreiging van politieambtenaren

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 15 november 2012 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam. De verdachte was eerder veroordeeld voor bedreiging van twee politieambtenaren, waarbij hij hen had bedreigd met een glasplaat, een flesje en een steen. De verdachte stelde dat hij ten onrechte en te lang in voorlopige hechtenis had verbleven en verzocht om toepassing van artikel 9a van het Wetboek van Strafrecht, wat inhoudt dat de straf kan worden verminderd of niet kan worden opgelegd. Het hof verwierp dit verzoek, onder verwijzing naar het gesloten stelsel van rechtsmiddelen in strafzaken en de ernst van de feiten. Het hof oordeelde dat de verdachte zich schuldig had gemaakt aan bedreiging van politieambtenaren, wat een aantasting van het openbaar gezag met zich meebracht. De verdachte had eerder strafbare feiten gepleegd, wat meegewogen werd in de strafoplegging. Het hof verklaarde de verdachte niet-ontvankelijk in het hoger beroep voor zover dit gericht was tegen de vrijspraak van een ander feit. Het hof vernietigde het vonnis waarvan beroep voor het overige en sprak de verdachte vrij van het primair ten laste gelegde feit, maar verklaarde het subsidiair ten laste gelegde bewezen. De verdachte werd veroordeeld tot een gevangenisstraf van drie weken, met aftrek van voorarrest.

Uitspraak

parketnummer: 23-001153-11
datum uitspraak: 15 november 2012
TEGENSPRAAK (gemachtigd raadsman)
Verkort arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam van 8 maart 2011 in de strafzaak onder parketnummer 13-670002-11 tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum],
zonder bekende woon- of verblijfplaats hier te lande.
Ontvankelijkheid van het hoger beroep
De verdachte is door politierechter in de rechtbank Amsterdam vrijgesproken van hetgeen aan hem onder 2 is ten laste gelegd. Het hoger beroep is door de verdachte onbeperkt ingesteld en is derhalve mede gericht tegen de in eerste aanleg gegeven beslissing tot vrijspraak. Gelet op hetgeen is bepaald in artikel 404, vijfde lid, van het Wetboek van Strafvordering staat voor de verdachte tegen deze beslissing geen hoger beroep open. Het hof zal de verdachte mitsdien niet-ontvankelijk verklaren in het ingestelde hoger beroep, voor zover dat is gericht tegen de in het vonnis waarvan beroep gegeven vrijspraak.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van
1 november 2012, en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de raadsman naar voren is gebracht.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is ten laste gelegd dat
1 primair:
hij op of omstreeks 01 januari 2011 te [plaats] ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [verbalisant 1] en/of [verbalisant 2] (hoofdagenten bij regiopolitie [plaats]), gedurende en/of terzake van de rechtmatige uitoefening van zijn/haar/hun bediening, in uniform gekleed en met algemene dienst belast, opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet eenmaal of meermalen een (dubbele) glasplaat heeft gepakt en/of [verbalisant 1] en/of [verbalisant 2] die glaspla(a)t(en) (telkens) heeft voorgehouden en/of getoond en/of met die glaspla(a)t(en) (telkens) een gooiende beweging in de richting van [verbalisant 1] en/of [verbalisant 2] heeft gemaakt en/of een (leeg) flesje en/of een steen naar en/of in de richting van [verbalisant 1] en/of [verbalisant 2] heeft gegooid;
1 subsidiair:
hij op of omstreeks 01 januari 2011 te [plaats], in elk geval in Nederland, [verbalisant 1] en/of [verbalisant 2] (hoofdagenten bij regiopolitie [plaats]), gedurende en/of terzake van de rechtmatige uitoefening van zijn/haar/hun bediening, in uniform gekleed en met algemene dienst belast, heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, althans met zware mishandeling, immers heeft verdachte opzettelijk dreigend eenmaal of meermalen een (dubbele) glasplaat gepakt en/of [verbalisant 1] en/of [verbalisant 2] die glaspla(a)t(en) (telkens) voorgehouden en/of getoond en/of met die glaspla(a)t(en) (telkens) een gooiende beweging in de richting van [verbalisant 1] en/of [verbalisant 2] gemaakt en/of een (leeg) flesje en/of een steen naar en/of in de richting van [verbalisant 1] en/of [verbalisant 2] gegooid;
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.
Vonnis waarvan beroep
Het vonnis waarvan beroep kan niet in stand blijven, omdat het hof tot een enigszins andere bewezenverklaring komt dan de rechtbank.
Vrijspraak
Hetgeen onder 1 primair is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 subsidiair ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
1 subsidiair:
hij op 1 januari 2011 te [plaats], [verbalisant 1] en [verbalisant 2],hoofdagenten bij regiopolitie [plaats]) gedurende en terzake van de rechtmatige uitoefening van hun bediening, in uniform gekleed, heeft bedreigd met zware mishandeling, immers heeft verdachte opzettelijk dreigend meermalen een glasplaat gepakt en [verbalisant 1] en [verbalisant 2] die glasplaat telkens voorgehouden en een leeg flesje en een steen in de richting van [verbalisant 1] en [verbalisant 2] gegooid.
Hetgeen onder 1 subsidiair meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat.
Strafbaarheid van het bewezen verklaarde
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het onder 1 subsidiair bewezen verklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
het onder 1 subsidiair bewezen verklaarde levert op:
bedreiging met zware mishandeling, meermalen gepleegd.
Strafbaarheid van de verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit, zodat de verdachte strafbaar is.
Oplegging van straf
De politierechter in de rechtbank Amsterdam heeft de verdachte ter zake van het onder 1 subsidiair ten laste gelegde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van vier weken met aftrek van voorarrest.
Tegen voormeld vonnis is door de verdachte hoger beroep ingesteld.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof het vonnis waarvan beroep zal bevestigen.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gelet op de persoon van de verdachte.
Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan bedreiging van twee politieambtenaren door het gooien van een flesje en een steen in hun richting en het oppakken van en hun voorhouden van een glasplaat.
De slachtoffers, die ter plaatse waren naar aanmelding van een door de verdachte gestichte brand, hebben deze situatie als bedreigend ervaren. Dergelijke feiten dragen bovendien bij aan in de maatschappij levende gevoelens van onrust en onveiligheid. Door zijn agressie te richten op politieambtenaren vormen deze bedreigingen bovendien een aantasting van het openbaar gezag en belemmeren zij die ambtenaren in hun functie.
Blijkens een de verdachte betreffend Uittreksel Justitiële Documentatie van 24 oktober 2012 is hij eerder ter zake van een strafbaar feit veroordeeld. Het hof houdt bij de strafoplegging rekening met het bepaalde in artikel 63 van het Wetboek van Strafrecht.
Het hof heeft voorts acht geslagen op de inhoud van het reclasseringsrapport van het Leger Des Heils, afdeling Jeugdzorg en Reclassering, opgemaakt door [reclasseringsmedewerker] op 3 maart 2011.
De raadsman heeft op de navolgende gronden betoogd dat hof artikel 9a van het Wetboek van Strafrecht (Sr) moet toepassen, althans een andere/lagere straf dan de politierechter moet opleggen:
a. De raadsman is niet op de hoogte gesteld van de opdracht van de officier van justitie aan de reclassering tot het opmaken van een reclasseringsrapport, evenmin bevindt zich een schriftelijke opdracht daartoe in het dossier, waardoor de verdachte in zijn belangen is geschaad, omdat de raadsman de verdachte zou hebben geadviseerd niet mee te werken aan dat rapport indien hij had geweten van de opdracht daartoe.
b. De toepassing van de voorlopige hechtenis is onrechtmatig geweest omdat het beleid van de rechtbank Amsterdam aangaande (het schorsen van) de voorlopige hechtenis van illegaal in Nederland verblijvende vreemdelingen in strijd is met het Europees verdrag voor de rechten van de mens. Daarnaast is ten onrechte geen toepassing gegeven aan artikel 67a lid 3 van het Wetboek van Strafvordering en is de redelijke termijn overschreden bij de behandeling van het hoger beroep tegen de beslissing tot gevangenhouding van de verdachte.
c. Voor vergelijkbare misdragingen tijdens oudejaarsnacht zijn lagere straffen opgelegd, waartoe door de raadsman is verwezen naar een overzicht van uitspraken.
Het hof overweegt hieromtrent als volgt.
Ad a. Geen rechtsregel schrijft voor dat de raadsman van een verdachte op de hoogte moet worden gesteld van het feit dat de officier van justitie de reclassering opdraagt omtrent de verdachte een rapport op te maken, zodat aan het niet informeren van de raadsman daarover geen gevolgen hoeven te worden verbonden. In hetgeen is aangevoerd ziet het hof geen aanleiding daarover in deze zaak anders te oordelen.
Ad b. Vooropgesteld dient te worden dat het beleid van de rechtbank – wat er ook zij van de juistheid van de weergave daarvan door de raadsman – inzake de schorsing van de voorlopige hechtenis niet ter beoordeling staat van het hof, nu het hof slechts te oordelen heeft in een concreet geval.
Voorts moet worden geconstateerd dat tegen de beschikking van de rechtbank inzake de voorlopige hechtenis van de verdachte hoger beroep openstond bij het hof en dat de verdachte van die mogelijkheid gebruik heeft gemaakt.
Het hof heeft in zijn beschikking van 16 februari 2011 gerespondeerd op het verweer dat de redelijke termijn bij de behandeling van het beroep was overschreden. Voorts heeft het hof overwogen dat de situatie als bedoeld in artikel 67a lid 3 zich niet voordeed. Het hof heeft het beroep tegen het bevel tot gevangenhouding afgewezen en geoordeeld dat de verdachte in voorlopige hechtenis diende te blijven. Het gesloten stelsel van rechtsmiddelen in strafzaken zou op onaanvaardbare wijze worden doorkruist indien bij de behandeling van de zaak ter terechtzitting opnieuw of alsnog een verweer als het onderhavige gevoerd zou kunnen worden (vgl. HR 30 maart 2004, LJN AM2533 en HR 22 juni 2004, LJN AO8320). Het feit dat de verdachte, naar nu achteraf blijkt, te lang in voorlopige hechtenis heeft verbleven, geeft evenmin aanleiding tot toepassing van artikel 9a Sr.
Het hof passeert derhalve de stellingen van de raadsman.
Ad c. Het hof gaat voorbij aan dit verweer, reeds omdat het onderhavige feit heeft plaatsgevonden op `
1 januari 2011 om 20:15 uur en derhalve niet tijdens oudejaarsnacht.
Het voorgaande brengt mee dat het hof geen termen aanwezig acht artikel 9a Sr toe te passen. Voorts is het hof, gelet op de ernst van het feit en in aanmerking genomen dat de illegale verblijfsstatus van de verdachte die in Nederland geen vaste woon- of verblijfplaats heeft, het opleggen van een geldboete of een taakstraf niet in de rede doet liggen, en ook overigens alles afwegende, van oordeel dat niet volstaan kan worden met een andere straf dan een gevangenisstraf van na te melden duur.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 57, 63 en 285 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze wettelijke voorschriften worden toegepast zoals geldend ten tijde van het bewezen verklaarde.
BESLISSING
Het hof:
Verklaart de verdachte niet-ontvankelijk in het hoger beroep, voor zover gericht tegen de beslissing ter zake van het onder 2 ten laste gelegde.
Vernietigt het vonnis waarvan beroep voor het overige en doet opnieuw recht:
Verklaart niet bewezen dat de verdachte het onder 1 primair ten laste gelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 1 subsidiair ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 1 subsidiair bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 3 (drie) weken.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Dit arrest is gewezen door de eerste meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. C.N. Dalebout, mr. A.M. van Woensel en mr. I.M.A.M. Berben, in tegenwoordigheid van mr. D. Ket, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 15 november 2012.