ECLI:NL:GHAMS:2012:BY3257

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
7 november 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
23-001363-11
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake ontucht en oplichting met telefoonabonnementen

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 7 november 2012 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Haarlem. De verdachte werd beschuldigd van ontucht met minderjarigen en oplichting door middel van misleiding. De feiten betroffen meerdere slachtoffers, waaronder minderjarigen, die door de verdachte en zijn mededaders werden bewogen om telefoonabonnementen af te sluiten. De verdachte heeft hen misleid door te stellen dat zij promotiewerk verrichtten, terwijl de werkelijke bedoeling was om de abonnementen te gebruiken voor eigen financieel gewin. Het hof oordeelde dat niet bewezen kon worden dat de verdachte zich schuldig had gemaakt aan mensenhandel, omdat er geen uitbuitingssituatie was aangetoond. De verdachte werd echter wel schuldig bevonden aan ontuchtige handelingen met een minderjarige en oplichting. De rechtbank had eerder een gevangenisstraf van 48 maanden opgelegd, maar het hof verlaagde deze straf tot 36 maanden, waarvan 12 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaar. Daarnaast werd de verdachte veroordeeld tot schadevergoeding aan de benadeelde partij [slachtoffer 1]. Het hof oordeelde dat de vorderingen van de andere benadeelde partijen niet ontvankelijk waren, omdat deze enkel bij de burgerlijke rechter konden worden ingediend.

Uitspraak

parketnummer: 23-001363-11
datum uitspraak: 7 november 2012
tegenspraak
Verkort arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Haarlem van 21 maart 2011 in de gevoegde strafzaken onder de parketnummers 15-700569-10 en 15-700478-10 tegen
[verdachte],
(…).
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 24 oktober 2012, en - overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering - het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de verdachte en de raadsman naar voren is gebracht.
Tenlasteleggingen
Gelet op de in eerste aanleg door de rechtbank toegelaten aanpassing van de omschrijving van de tenlastelegging is aan de verdachte ten laste gelegd dat:
- parketnummer 15-700569-10 -
- 1 primair -
hij op één of meerdere tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 1 mei 2008 tot en met 1 november 2008 te Haarlem en/of Amsterdam en/of elders in Nederland tezamen en in vereniging met een ander of anderen, en/of alleen, (telkens) door geweld of (een) andere feitelijkhe(i)d(en) en/of bedreiging met geweld of (een) andere feitelijkhe(i)d(en) [slachtoffer 1] (geboren (…)1992) heeft gedwongen tot het ondergaan van (een) handeling(en) die bestond(en) uit of mede bestond(en) uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [slachtoffer 1], hebbende verdachte en/of (een of meer van) zijn mededader(s)
- één of meerma(a)l(en) zijn/hun penis in de vagina en/of de anus van die [slachtoffer 1] gebracht/geduwd, en/of
- één of meerma(a)l(en) zijn/hun penis in de mond van die [slachtoffer 1] gebracht/geduwd en/of zich door die [slachtoffer 1] laten pijpen,
en bestaande dat geweld of die andere feitelijkhe(i)d(en) en/of die bedreiging met geweld of die andere feitelijkhe(i)d(en) hierin dat verdachte en/of (een of meer van) zijn mededader(s)
(in de situatie en met de wetenschap dat deze [slachtoffer 1] verliefd was op hem, verdachte, en hij hierdoor een sterk overwicht over haar had)
- één of meerma(a)l(en) die [slachtoffer 1] heeft/hebben vastgepakt en/of vastgepakt heeft/hebben gehouden en/of de kleren van die [slachtoffer 1] uit heeft/hebben getrokken, en/of
- die [slachtoffer 1] heeft/hebben betast en of is/zijn blijven betasten, terwijl zij aangaf dat niet te willen, en/of
- één of meerma(a)l(en) door hun gezamenlijke aanwezigheid een dusdanig overwicht op die [slachtoffer 1] heeft/hebben uitgeoefend, dat zij werd belemmerd in haar mogelijkheden tot verzet, en/of
- één of meerma(a)l(en) die [slachtoffer 1] heeft/hebben gedwongen, althans heeft/hebben overgehaald, om alcohol en/of verdovende middelen te nuttigen/gebruiken (om zo haar weerstand te breken/verminderen), en/of
- een brandende sigaret heeft gedrukt in/tegen het gezicht van die [slachtoffer 1], en/of
- direct opeenvolgend en/of tegelijkertijd meerdere seksuele handelingen hebben gepleegd, bestaande uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [slachtoffer 1] en/of (aldus) (telkens) voor die [slachtoffer 1] een bedreigende situatie hebben/heeft doen ontstaan;
- 1 subsidiair -
hij op één of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 1 mei 2008 tot en met 1 november 2008 te Haarlem en/of Amsterdam en/of elders in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, en/of alleen, met [slachtoffer 1] (geboren op 16 november 1992), die de leeftijd van twaalf jaren maar nog niet die van zestien jaren had bereikt, buiten echt, een of meer ontuchtige handeling(en) heeft gepleegd, die bestond(en) uit of mede bestond(en) uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [slachtoffer 1], hebbende verdachte en/of (een of meer van) zijn mededader(s)
-één of meerma(a)l(en) zijn/hun penis in de vagina en/of de anus van die [slachtoffer 1] gebracht/geduwd, en/of
-één of meerma(a)l(en) zijn/hun penis in de mond van die [slachtoffer 1] gebracht/geduwd en/of zich door die [slachtoffer 1] laten pijpen;
- parketnummer 15-700478-10 -
- 1 primair -
hij op een of meerdere tijdstip(pen) gelegen in of omstreeks de periode van 30 januari tot en met 7 februari 2010 te Amsterdam en/of Haarlem en/of Beverwijk, in ieder geval in Nederland, (telkens) tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, [slachtoffer 2] met één van de onder lid 1, sub 1° van artikel 273a Wetboek van Strafrecht genoemde middelen (te weten misleiding en/of misbruik van een kwetsbare positie en/of van een uit feitelijke verhoudingen voortvloeiend overwicht), heeft gedwongen of bewogen zich beschikbaar te stellen tot het verrichten van arbeid of diensten dan wel onder één of meer van de (hiervoor aangehaalde) onder lid 1, sub 1° van voornoemd artikel genoemde omstandigheden enige handeling heeft ondernomen waarvan hij wist of redelijkerwijs moest vermoeden dat die [slachtoffer 2] zich daardoor beschikbaar zou stellen tot het verrichten van arbeid of diensten, immers heeft hij en/of zijn mededader
- na zich ervan vergewist te hebben dat deze [slachtoffer 2] wel (extra) geld kon gebruiken,
- deze [slachtoffer 2] gevraagd of hij zgn. promotiewerk wilde verrichten, waarbij hem is aangegeven (onder meer) dat [slachtoffer 2] 'pakketjes', naar later bleek: telefoons, diende op te halen en/of telefoonabonnementen diende af te sluiten, welke telefoons weer terug zouden gaan naar de betreffende telecom-winkel en welke telefoonabonnementen in één keer uit het systeem zouden worden gehaald, met het doel om het klantenaantal en/of de verkoopcijfers (van de telecomwinkels) omhoog te brengen, waarvan het personeel van de telecomwinkel(s) op de hoogte was en/of
- deze [slachtoffer 2] gezegd dat hij meer geld zou verdienen naarmate door hem meer abonnementen werden afgesloten en/of
- deze [slachtoffer 2] naar de betreffende telecomwinkels vervoerd en vergezeld en/of - in de telecomwinkels het woord gevoerd en welke arbeid of diensten hierin bestonden, dat
- deze [slachtoffer 2] een of meer telefoonabonnement(en) heeft afgesloten en/of de bijbehorende telefoons in ontvangst heeft genomen en/of
- vervolgens de telefoons aan verdachte en/of diens mededader(s) heeft afgedragen;
- 1 subsidiair -
hij op een of meerdere tijdstip(pen) gelegen in of omstreeks de periode van 30 januari tot en met 7 februari 2010 te Amsterdam en/of Haarlem en/of Beverwijk, in ieder geval in Nederland, (telkens) tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met het oogmerk om zich en/of (een) ander(en) wederrechtelijk te bevoordelen door het aannemen van een valse naam en/of van een valse hoedanigheid en/of door een of meer listige kunstgrepen en/of door een samenweefsel van verdichtsels, [slachtoffer 2] (telkens) heeft bewogen tot de afgifte van één of meer mobiele telefoon(s) en/of de bij deze telefoon(s) behorende abonnementen/abonnementsgegevens en/of sim-kaarten, in elk geval van enig goed, en/of tot het aangaan van een schuld (bestaande uit het afsluiten van een of meer telefoonabonnement(en)) immers heeft verdachte en/of zijn mededader(s) met vorenomschreven oogmerk - zakelijk weergegeven - valselijk en/of listiglijk en/of bedrieglijk en/of in strijd met de waarheid - na zich ervan vergewist te hebben dat deze [slachtoffer 2] wel (extra) geld kon gebruiken,
- deze [slachtoffer 2] gevraagd of hij zgn. promotiewerk wilde verrichten, waarbij hem is aangegeven (onder meer) dat [slachtoffer 2] 'pakketjes', naar later bleek: telefoons, diende op te halen en/of telefoonabonnementen diende af te sluiten, welke telefoons weer terug zouden gaan naar de betreffende telecom-winkel en welke telefoonabonnementen in één keer uit het systeem zouden worden gehaald, met het doel om het klantenaantal en/of de verkoopcijfers (van de telecomwinkels) omhoog te brengen, waarvan het personeel van de telecomwinkel(s) op de hoogte was en/of
- deze [slachtoffer 2] gezegd dat hij meer geld zou verdienen naarmate door hem meer abonnementen werden afgesloten en/of
- deze [slachtoffer 2] naar de betreffende telecomwinkels vervoerd en vergezeld en/of
- in de telecomwinkels het woord gevoerd
waardoor [slachtoffer 2] werd bewogen tot bovenomschreven afgifte;
- 2 primair -
hij op een of meerdere tijdstip(pen) gelegen op 30 december 2009, althans in of omstreeks de periode van 29 december 2009 tot en met 4 februari 2010 te Amsterdam en/of elders in Nederland, (telkens) tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, [slachtoffer 3] met één van de onder lid 1, sub 1° van artikel 273a Wetboek van Strafrecht genoemde middelen (te weten misleiding en/of misbruik van een kwetsbare positie en/of van een uit feitelijke verhoudingen voortvloeiend overwicht), heeft gedwongen of bewogen zich beschikbaar te stellen tot het verrichten van arbeid of diensten dan wel onder één of meer van de (hiervoor aangehaalde) onder lid 1, sub 1° van voornoemd artikel genoemde omstandigheden enige handeling heeft ondernomen waarvan hij wist of redelijkerwijs moest vermoeden dat die [slachtoffer 3] zich daardoor beschikbaar zou stellen tot het verrichten van arbeid of diensten, immers heeft hij en/of zijn mededader - deze [slachtoffer 3] gevraagd of hij zgn. promotiewerk wilde verrichten, waarbij hem is aangegeven (onder meer) dat [slachtoffer 3] telefoonabonnementen diende af te sluiten, waarbij hij telefoons zou ontvangen, welke telefoons weer terug zouden gaan naar de betreffende telecom-winkel en welke telefoonabonnementen uit de computer zouden worden gehaald, met het doel om het klantenaantal (van de telecomwinkels) omhoog te brengen, waarvan het personeel van de telecomwinkel(s) op de hoogte was en/of
- deze [slachtoffer 3] gezegd dat hij meer geld zou verdienen naarmate door hem meer abonnementen werden afgesloten en/of
- deze [slachtoffer 3] naar de betreffende telecomwinkels vervoerd en vergezeld en/of
- in de telecomwinkels het woord gevoerd en welke arbeid of diensten hierin bestonden, dat
- deze [slachtoffer 3] een of meer telefoonabonnement(en) heeft afgesloten en/of de bijbehorende telefoons in ontvangst heeft genomen en/of
- vervolgens de telefoons aan verdachte en/of diens mededader(s) heeft afgedragen;
- 2 subsidiair -
hij op een of meerdere tijdstip(pen) gelegen in of omstreeks de periode van 30 december 2009 tot en met 4 februari 2010 te Amsterdam en/of Haarlem en/of Beverwijk, in ieder geval in Nederland, (telkens) tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met het oogmerk om zich en/of (een) ander(en) wederrechtelijk te bevoordelen door het aannemen van een valse naam en/of van een valse hoedanigheid en/of door een of meer listige kunstgrepen en/of door een samenweefsel van verdichtsels, [slachtoffer 3] (telkens) heeft bewogen tot de afgifte van één of meer mobiele telefoon(s) en/of de bij deze telefoon(s) behorende abonnementen/abonnementsgegevens en/of sim-kaarten, in elk geval van enig goed, en/of tot het aangaan van een schuld (bestaande uit het afsluiten van een of meer telefoonabonnement(en)) immers heeft verdachte en/of zijn mededader(s) met vorenomschreven oogmerk - zakelijk weergegeven - valselijk en/of listiglijk en/of bedrieglijk en/of in strijd met de waarheid
- deze [slachtoffer 3] gevraagd of hij zgn. promotiewerk wilde verrichten, waarbij hem is aangegeven (onder meer) dat [slachtoffer 3] telefoonabonnementen diende af te sluiten, waarbij hij telefoons zou ontvangen, welke telefoons weer terug zouden gaan naar de betreffende telecom-winkel en welke telefoonabonnementen uit de computer zouden worden gehaald, met het doel om het klantenaantal (van de telecomwinkels) omhoog te brengen, waarvan het personeel van de telecomwinkel(s) op de hoogte was en/of
- deze [slachtoffer 3] naar de betreffende telecomwinkels vervoerd en vergezeld en/of
- in de telecomwinkels het woord gevoerd
waardoor (telkens) werd bewogen tot bovenomschreven afgifte;
- 3 primair -
hij op een of meerdere tijdstip(pen) gelegen op 29 oktober 2009, althans in of omstreeks de periode van 28 oktober tot 4 november 2009 te Haarlem en/of elders in Nederland, (telkens) tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, [slachtoffer 4] met één van de onder lid 1, sub 1° van artikel 273a Wetboek van Strafrecht genoemde middelen (te weten misleiding en/of misbruik van een kwetsbare positie en/of van een uit feitelijke verhoudingen voortvloeiend overwicht), heeft gedwongen of bewogen zich beschikbaar te stellen tot het verrichten van arbeid of diensten dan wel onder één of meer van de (hiervoor aangehaalde) onder lid 1, sub 1° van voornoemd artikel genoemde omstandigheden enige handeling heeft ondernomen waarvan hij wist of redelijkerwijs moest vermoeden dat die [slachtoffer 4] zich daardoor beschikbaar zou stellen tot het verrichten van arbeid of diensten, immers heeft hij en/of zijn mededader
- deze [slachtoffer 4] gevraagd of hij zgn. promotiewerk voor het Hi-promotieteam wilde verrichten, waarbij hem is aangegeven (onder meer) dat [slachtoffer 4] 'pakketjes' bij winkels diende op te halen, naar later bleek: telefoons, alsmede (bijbehorende telefoonabonnementen diende af te sluiten, welke telefoons weer terug zouden gaan naar de betreffende telecom-winkel en welke telefoonabonnementen zouden worden ontbonden, met het doel om het klantenaantal (van de telecomwinkels) omhoog te brengen, waarvan het personeel van de telecomwinkel(s) op de hoogte was en/of
- deze [slachtoffer 4] gezegd dat hij meer geld zou verdienen naarmate door hem meer abonnementen werden afgesloten en/of - deze [slachtoffer 4] naar de betreffende telecomwinkels vervoerd en vergezeld en/of
- deze [slachtoffer 4] een adres gegeven, welke adres hij diende op te geven, en daarbij vermeld dat dit het adres van het kantoor van het promotieteam was en/of
- deze [slachtoffer 4] overige instructies gegeven en/of met deze [slachtoffer 4] meegegaan in de telecomwinkels en welke arbeid of diensten hierin bestonden, dat
- deze [slachtoffer 3] een of meer telefoonabonnement(en) heeft afgesloten en/of de bijbehorende telefoons in ontvangst heeft genomen en/of
- vervolgens de telefoons aan verdachte en/of diens mededader(s) heeft afgedragen;
- 3 subsidiair -
hij op een of meerdere tijdstip(pen) gelegen op 29 oktober 2009, althans in of omstreeks de periode van 29 oktober tot en met 2 november 2009, te Amsterdam en/of Haarlem en/of Beverwijk, in ieder geval in Nederland, (telkens) tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met het oogmerk om zich en/of (een) ander(en) wederrechtelijk te bevoordelen door het aannemen van een valse naam en/of van een valse hoedanigheid en/of door een of meer listige kunstgrepen en/of door een samenweefsel van verdichtsels, [slachtoffer 4] (telkens) heeft bewogen tot de afgifte van één of meer mobiele telefoon(s) en/of de bij deze telefoon(s) behorende abonnementen/abonnementsgegevens en/of sim-kaarten, in elk geval van enig goed, en/of tot het aangaan van een schuld (bestaande uit het afsluiten van een of meer telefoonabonnement(en)) immers heeft verdachte en/of zijn mededader(s) met vorenomschreven oogmerk - zakelijk weergegeven - valselijk en/of listiglijk en/of bedrieglijk en/of in strijd met de waarheid
- deze [slachtoffer 4] gevraagd of hij zgn. promotiewerk voor het Hi-promotieteam wilde verrichten, waarbij hem is aangegeven (onder meer) dat [slachtoffer 4] 'pakketjes' bij winkels diende op te halen, naar later bleek: telefoons, alsmede (bijbehorende_ telefoonabonnementen diende af te sluiten, welke telefoons weer terug zouden gaan naar de betreffende telecom-winkel en welke telefoonabonnementen zouden worden ontbonden, met het doel om het klantenaantal (van de telecomwinkels) omhoog te brengen, waarvan het personeel van de telecomwinkel(s) op de hoogte was en/of
- deze [slachtoffer 4] gezegd dat hij meer geld zou verdienen naarmate door hem meer abonnementen werden afgesloten en/of
- deze [slachtoffer 4] naar de betreffende telecomwinkels vervoerd en vergezeld en/of
- deze [slachtoffer 4] een adres gegeven, welke adres hij diende op te geven, en daarbij vermeld dat dit het adres van het kantoor van het promotieteam was en/of
- deze [slachtoffer 4] overige instructies gegeven en/of met deze [slachtoffer 4] meegegaan in de telecomwinkels
waardoor [slachtoffer 4] (telkens) werd bewogen tot bovenomschreven afgifte;
- 4 primair -
hij op een of meerdere tijdstip(pen) gelegen op 17 december 2009, althans in of omstreeks de periode van 17 december 2009 tot 9 januari 2010 te Amsterdam en/of elders in Nederland, (telkens) [slachtoffer 5] met één van de onder lid 1, sub 1° van artikel 273a Wetboek van Strafrecht genoemde middelen (te weten misleiding, bedreiging en/of misbruik van een kwetsbare positie en/of van een uit feitelijke verhoudingen voortvloeiend overwicht), heeft gedwongen of bewogen zich beschikbaar te stellen tot het verrichten van arbeid of diensten dan wel onder één of meer van de (hiervoor aangehaalde) onder lid 1, sub 1° van voornoemd artikel genoemde omstandigheden enige handeling heeft ondernomen waarvan hij wist of redelijkerwijs moest vermoeden dat die [slachtoffer 5] zich daardoor beschikbaar zou stellen tot het verrichten van arbeid of diensten, immers heeft hij - in de wetenschap, althans in het redelijk vermoeden, dat deze [slachtoffer 5] een verstandelijke beperking heeft,
- deze [slachtoffer 5] gevraagd of zij zgn. promotiewerk voor het Hi-promotieteam wilde verrichten, waarbij haar is aangegeven (onder meer) dat [slachtoffer 5] telefoons, alsmede (bijbehorende) telefoonabonnementen diende af te sluiten, welke telefoons weer zouden worden ingeleverd bij het hoofdkantoor van Hi en/of
- deze [slachtoffer 5], toen ze na het afsluiten van een aantal abonnementen weg wilde gaan, gezegd dat zij niet weg mocht gaan en dat hij wist waarhaar moeder en vader woonden en/of
- deze [slachtoffer 5] naar de betreffende telecomwinkels vervoerd en vergezeld en welke arbeid of diensten hierin bestonden, dat
- deze [slachtoffer 5] een of meer telefoonabonnement(en) heeft afgesloten en/of de bijbehorende telefoons in ontvangst heeft genomen en/of
- vervolgens de telefoons aan verdachte heeft afgedragen;
- 4 subsidiair -
hij op of omstreeks 17 december 2009 te Amsterdam tezamen en in vereniging met hij op een of meerdere tijdstip(pen) gelegen in of omstreeks de periode van 17 december 2009 tot en met 4 februari 2010 te Amsterdam en/of Haarlem en/of Beverwijk, in ieder geval in Nederland, (telkens) tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met het oogmerk om zich en/of (een) ander(en) wederrechtelijk te bevoordelen door het aannemen van een valse naam en/of van een valse hoedanigheid en/of door een of meer listige kunstgrepen en/of door een samenweefsel van verdichtsels, [slachtoffer 5] (telkens) heeft bewogen tot de afgifte van één of meer mobiele telefoon(s) en/of de bij deze telefoon(s) behorende abonnementen/abonnementsgegevens en/of sim-kaarten, in elk geval van enig goed, en/of tot het aangaan van een schuld (bestaande uit het afsluiten van een of meer telefoonabonnement(en)) immers heeft verdachte en/of zijn mededader(s) met vorenomschreven oogmerk - zakelijk weergegeven - valselijk en/of listiglijk en/of bedrieglijk en/of in strijd met de waarheid
- in de wetenschap, althans in het redelijk vermoeden, dat deze [slachtoffer 5] een verstandelijke beperking heeft,
- deze [slachtoffer 5] gevraagd of zij zgn. promotiewerk voor het Hi-promotieteam wilde verrichten, waarbij haar is aangegeven (onder meer) dat [slachtoffer 5] telefoons, alsmede (bijbehorende) telefoonabonnementen diende af te sluiten, welke telefoons weer zouden worden ingeleverd bij het hoofdkantoor van Hi en/of
- deze [slachtoffer 5], toen ze na het afsluiten van een aantal abonnementen weg wilde gaan, gezegd dat zij niet weg mocht gaan en dat hij wist waarhaar moeder en vader woonden en/of
- deze [slachtoffer 5] naar de betreffende telecomwinkels vervoerd en vergezeld
waardoor [slachtoffer 5] (telkens) werd bewogen tot bovenomschreven afgifte;
- 5 primair -
hij op een of meerdere tijdstip(pen) gelegen in of omstreeks de periode van oktober tot en met 8 december 2009 te Beverwijk, Haarlem en/of Amsterdam, in ieder geval in Nederland, (telkens) tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, [slachtoffer 6] met één van de onder lid 1, sub 1° van artikel 273a Wetboek van Strafrecht genoemde middelen (te weten misleiding en/of misbruik van een kwetsbare positie en/of van een uit feitelijke verhoudingen voortvloeiend overwicht), heeft gedwongen of bewogen zich beschikbaar te stellen tot het verrichten van arbeid of diensten dan wel onder één of meer van de (hiervoor aangehaalde) onder lid 1, sub 1° van voornoemd artikel genoemde omstandigheden enige handeling heeft ondernomen waarvan hij wist of redelijkerwijs moest vermoeden dat die [slachtoffer 6] zich daardoor beschikbaar zou stellen tot het verrichten van arbeid of diensten, immers heeft hij en/of zijn mededader
- deze [slachtoffer 6] gevraagd of hij zgn. promotiewerk wilde verrichten, waarbij hem is aangegeven (onder meer) dat [slachtoffer 6] telefoonabonnementen diende af te sluiten en de bijbehorende mobiele telefoons in ontvangst diende te nemen, welke telefoons weer terug zouden gaan naar de betreffende telecom-winkel en welke telefoonabonnementen uit het systeem zouden worden gehaald, met het doel om het klantenaantal (van de telecomwinkels) omhoog te brengen, en/of
- deze [slachtoffer 6] gezegd dat hij meer geld zou verdienen naarmate door hem meer abonnementen werden afgesloten en/of
- deze [slachtoffer 6] naar de betreffende telecomwinkels vervoerd en vergezeld en/of - in de telecomwinkels het woord gevoerd en welke arbeid of diensten hierin bestonden, dat
- deze [slachtoffer 6] een of meer telefoonabonnement(en) heeft afgesloten en/of de bijbehorende telefoons in ontvangst heeft genomen en/of
- vervolgens de telefoons aan verdachte en/of diens mededader(s) heeft afgedragen;
- 5 subsidiair -
hij op een of meerdere tijdstip(pen) gelegen in of omstreeks de periode van 23 november tot en met 8 december 2009 te Amsterdam en/of Haarlem en/of Beverwijk, in ieder geval in Nederland, (telkens) tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met het oogmerk om zich en/of (een) ander(en) wederrechtelijk te bevoordelen door het aannemen van een valse naam en/of van een valse hoedanigheid en/of door een of meer listige kunstgrepen en/of door een samenweefsel van verdichtsels, [slachtoffer 6] (telkens) heeft bewogen tot de afgifte van één of meer mobiele telefoon(s) en/of de bij deze telefoon(s) behorende abonnementen/abonnementsgegevens en/of sim-kaarten, in elk geval van enig goed, en/of tot het aangaan van een schuld (bestaande uit het afsluiten van een of meer telefoonabonnement(en)) immers heeft verdachte en/of zijn mededader(s) met vorenomschreven oogmerk - zakelijk weergegeven - valselijk en/of listiglijk en/of bedrieglijk en/of in strijd met de waarheid - deze [slachtoffer 6] gevraagd of hij zgn. promotiewerk wilde verrichten, waarbij hem is aangegeven (onder meer) dat [slachtoffer 6] telefoonabonnementen diende af te sluiten en de bijbehorende mobiele telefoons in ontvangst diende te nemen, welke telefoons weer terug zouden gaan naar de betreffende telecom-winkel en welke telefoonabonnementen uit het systeem zouden worden gehaald, met het doel om het klantenaantal (van de telecomwinkels) omhoog te brengen, en/of
- deze [slachtoffer 6] gezegd dat hij meer geld zou verdienen naarmate door hem meer abonnementen werden afgesloten en/of
- deze [slachtoffer 6] naar de betreffende telecomwinkels vervoerd en vergezeld en/of
- in de telecomwinkels het woord gevoerd
waardoor [slachtoffer 6] (telkens) werd bewogen tot bovenomschreven afgifte.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.
Interpretatie van de tenlastelegging
- Ten aanzien van zaak 15-700569-10 -
Met de advocaat-generaal en de raadsman van de verdachte en gelet op de inhoud van het dossier begrijpt het hof het tenlastegelegde als een impliciet cumulatieve tenlastelegging van incidenten, zoals die zijn weergegeven in het dossier, welke incidenten/feiten in een primaire vorm (verkrachting) en subsidiaire vorm (ontucht met een persoon die de leeftijd van twaalf jaren maar nog niet die van zestien jaren had bereikt) cumulatief zijn ten laste gelegd.
Ontvankelijkheid en omvang van het hoger beroep
De raadsman heeft het verweer gevoerd dat het Openbaar Ministerie niet ontvankelijk moet worden verklaard in het hoger beroep nu het geen schriftuur houdende grieven heeft ingediend en niet is gesteld of gebleken dat het Openbaar Ministerie belang heeft bij het hoger beroep.
De advocaat-generaal heeft zich op het standpunt gesteld dat hij geen belang heeft bij het hoger beroep ten aanzien van de in zaak 15-700569-10 cumulatief tenlastegelegde feiten waarvan de verdachte is vrijgesproken en dat het Openbaar Ministerie in zoverre niet-ontvankelijk dient te worden verklaard in het door hem ingestelde hoger beroep.
De advocaat-generaal alsmede de raadsman hebben zich voorts op het standpunt gesteld dat de verdachte niet-ontvankelijk dient te worden verklaard in het hoger beroep ten aanzien van de in zaak 15-700569-10 cumulatief ten laste gelegde feiten waarvan de verdachte is vrijgesproken.
Artikel 416, derde lid, Wetboek van Strafvordering (verder: Sv) houdt in dat, indien van de zijde van het Openbaar Ministerie geen grieven zijn ingediend noch mondeling bezwaren tegen het vonnis zijn opgegeven, de officier van justitie in het ingestelde hoger beroep niet-ontvankelijk kan worden verklaard. Reeds nu de advocaat-generaal tijdens de terechtzitting in hoger beroep heeft aangegeven wat de redenen van het zijdens het Openbaar Ministerie ingestelde hoger beroep zijn geweest, en niet gebleken is dat door het ontbreken van een schriftuur enig rechtens te respecten belang van de verdachte is geschonden, is het Openbaar Ministerie in het door hem ingestelde hoger beroep ontvankelijk voor zover het niet de in zaak 15-700569-10 cumulatief ten laste gelegde feiten betreft waarvan de verdachte zowel in de primair als subsidiair ten laste gelegde vorm is vrijgesproken.
Het hof is – gelet op het bepaalde in artikel 404, vijfde lid Sv – voorts van oordeel dat de verdachte niet-ontvankelijk dient te worden verklaard in het hoger beroep ten aanzien van de in zaak 15-700569-10 cumulatief tenlastegelegde feiten waarvan de verdachte zowel in de primair als de subsidiair ten laste gelegde vorm is vrijgesproken.
Gelet op het voorgaande zijn ten aanzien van het ten laste gelegde in de zaak 15-700569-10 nog slechts de incidenten 1, 4, 7 en 8 aan de orde.
Vonnis waarvan beroep
Het vonnis waarvan beroep, voor zover in hoger beroep nog aan de orde, kan niet in stand blijven, omdat het hof tot een andere bewezenverklaring, kwalificatie en straftoemeting komt.
Vrijspraak
Ten aanzien van zaak 15-700569-10
Het in deze zaak primair ten laste gelegde ten aanzien van de thans nog aan de orde zijnde incidenten/feiten 1, 4, 7, en 8 kan naar het oordeel van het hof niet bewezen worden verklaard. Het hof overweegt hiertoe dat gelet op de inhoud van het dossier en het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg en in hoger beroep niet boven redelijke twijfel verheven is dat de verdachte zich dusdanig heeft gedragen dat het slachtoffer onder dwang de ten laste gelegde ontuchtige handeling(en) heeft moeten ondergaan.
Het in deze zaak subsidiair ten laste gelegde voor zover het de incidenten 1 en 7 betreft kan naar het oordeel van het hof evenmin worden bewezen verklaard. Niet is gebleken dat de verdachte tijdens de incidenten 1 en 7 ontuchtige handelingen heeft gepleegd, noch dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het medeplegen van de tijdens die incidenten jegens het slachtoffer gepleegde ontuchtige handelingen. Met betrekking tot het medeplegen overweegt het hof nog dat de verdachte weliswaar aanwezig is geweest bij die ontuchtige handelingen, gepleegd door (incident 1) [medeverdachte 1] en (incident 7) [medeverdachte 2], doch dat uit zijn enkele aanwezigheid niet kan worden afgeleid dat sprake is van een nauwe en bewuste samenwerking terwijl onvoldoende is gebleken van andere, bijkomende feiten of omstandigheden die tot een ander oordeel zouden moeten leiden.
Gelet op het bovenstaande is niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen de verdachte in de zaak met parketnummer 15-700569-10, primair is ten laste gelegd, voor zover nog inhoudelijk aan de orde en het in die zaak subsidiair ten laste gelegde, voor zover het de incidenten 1 en 7 betreft, zodat de verdachte hiervan moet worden vrijgesproken.
Ten aanzien van zaak 15-700478-10
Het primair ten laste gelegde onder 1 tot en met 5
In de tenlastelegging is verwezen naar ‘een van de onder lid 1, sub 1 van artikel 273a Sr genoemde middelen’. Ten tijde van het ten laste gelegde zag het bepaalde in artikel 273a echter niet op mensenhandel, doch op het openen van een poststuk/schending briefgeheim. In evengenoemde bepaling zijn geen middelen als bedoeld in de tenlastelegging verwoord.
Nu uit verwijzing naar evengenoemde bepaling niet duidelijk blijkt op welke middelen de steller van de tenlastelegging doelt dient reeds op deze grond vrijspraak te volgen van dit onderdeel van het onder 1 tot en met 5 primair ten laste gelegde.
Ten overvloede overweegt het hof op dit punt het volgende. Mocht in plaats van artikel 273a Sr, zijn beoogd te doelen op de middelen als bedoeld in artikel 273f Sr dan geldt het navolgende.
De raadsman heeft ten aanzien van de onder parketnummer 15-700478-10 onder 1 tot en met 5 steeds primair ten laste gelegde mensenhandel het verweer gevoerd – kort weergegeven – dat voor een bewezenverklaring van een op artikel 273f, eerste lid, aanhef en onder 4, van het Wetboek van Strafrecht (Sr) gebaseerd verwijt moet komen vast te staan dat
a) de verdachte handelde ‘met het oogmerk van uitbuiting’
b) dat het slachtoffer in een afhankelijke positie ten aanzien van de verdachte moet verkeren, waardoor het slachtoffer in zijn keuzevrijheid is beperkt en
c) dat sprake moet zijn van een uitbuitingssituatie.
De raadsman stelt zich op het standpunt dat hiervan niet is gebleken zodat de verdachte van het hem tenlastegelegde moet worden vrijgesproken.
De advocaat-generaal heeft zich op het standpunt gesteld dat de primair ten laste gelegde mensenhandel bewezen kan worden nu ‘met het oogmerk van uitbuiting’ geen bestanddeel vormt van artikel 273f, eerste lid, aanhef en onder 4, Sr.
Het hof overweegt als volgt.
Artikel 273f, eerste lid, Sr luidt per 1 september 2006 en voor zover hier van belang als volgt:
1. Als schuldig aan mensenhandel wordt met gevangenisstraf van ten hoogste acht jaren of geldboete van de vijfde categorie gestraft:
1° degene die een ander door dwang, geweld of een andere feitelijkheid of door dreiging met geweld of een andere feitelijkheid, door afpersing, fraude, misleiding dan wel door misbruik van uit feitelijke omstandigheden voortvloeiend overwicht, door misbruik van een kwetsbare positie of door het geven of ontvangen van betalingen of voordelen om de instemming van een persoon te verkrijgen die zeggenschap over die ander heeft, werft, vervoert, overbrengt, huisvest of opneemt, met het oogmerk van uitbuiting van die ander (…);
(…)
4° degene die een ander met een van de onder 1° genoemde middelen dwingt of beweegt zich beschikbaar te stellen tot het verrichten van arbeid of diensten of zijn organen beschikbaar te stellen dan wel onder de onder 1° genoemde omstandigheden enige handeling onderneemt waarvan hij weet of redelijkerwijs moet vermoeden dat die ander zich daardoor beschikbaar stelt tot het verrichten van arbeid of diensten (…);
(…).
Ad a)
Door de raadsman van de verdachte is erop gewezen dat in de rechtspraak uit de hiervoor gegeven totstandkomingsgeschiedenis is afgeleid dat het bestanddeel ‘met het oogmerk van uitbuiting’ in artikel 273f, eerste lid, aanhef en onder 4, Sr moet worden ingelezen. Gelet op de rechtspraak van de Hoge Raad is het hof van oordeel dat dit voor onjuist moet worden gehouden. Het verweer van de raadsman wordt in zoverre verworpen.
Ad b en c)
Blijkens de memorie van toelichting bij het wetsvoorstel dat heeft geleid tot de wet van 9 december 2004, waarbij artikel 273a (oud) van het Wetboek van Strafrecht (later vernummerd tot 273f) is ingevoerd, is bij mensenhandel steeds sprake van een vorm van uitbuiting.
‘Mensenhandel is (gericht op) uitbuiting. Bij de strafbaarstelling van mensenhandel staat het belang van het individu voorop. Dat belang is het behoud van zijn of haar lichamelijke en geestelijke integriteit en persoonlijke vrijheid. De staat dient strafrechtelijke bescherming te bieden tegen aantasting van het recht op deze integriteit en vrijheid’. Daarbij past ook dat het artikel is geplaatst in de titel Misdrijven tegen de persoonlijke vrijheid.
De delictsomschrijving in het eerste lid, aanhef en onder 4 van artikel 273f Sr, waarop de tenlastelegging is toegesneden, heeft haar oorsprong in de wet van 9 december 1993 waarbij artikel 250ter (oud) Sr werd gewijzigd. Uit de memorie van toelichting en de memorie van antwoord bij het wetsvoorstel blijkt dat sprake moet zijn van een ‘uitbuitingssituatie.’
Met de raadsman en in lijn met de hiervoor weergegeven totstandkomingsgeschiedenis is het hof van oordeel dat voor een bewezenverklaring van een op artikel 273f, eerste lid, aanhef en onder 4, Sr moet komen vast te staan dat sprake is van een ‘uitbuitingssituatie.’ Hieronder moet worden verstaan dat het slachtoffer verkeert in een kwetsbare situatie, die de gelegenheid tot uitbuiting geeft. Daarbij is het niet van belang is of het slachtoffer door de verdachte in die uitbuitingssituatie is gebracht.
Vast is komen te staan dat de verdachte en zijn mededader derden door misleiding heeft bewogen op hun naam telefoonabonnementen af te sluiten en de daarbij verkregen telefoons aan de verdachte af te staan in ruil voor een geldelijke beloning. Uit het dossier noch uit het verhandelde ter terechtzitting is gebleken dat sprake is geweest van een uitbuitingssituatie, noch is zulks anderszins aannemelijk geworden.
Het subsidiair tenlastegelegde onder 1 tot en met 5
Het hof acht voorts niet wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte zich heeft schuldig gemaakt aan hetgeen is ten laste gelegd onder 3 subsidiair, 4 subsidiair en 5 subsidiair, zodat verdachte hiervan zal worden vrijgesproken. Het hof overweegt in dit verband dat uit de bewijsmiddelen niet kan volgen dat de verdachte zich heeft schuldig gemaakt aan een samenweefsel van verdichtsels als in de tenlastelegging is opgenomen, dan wel zich heeft bediend van de overige tenlastegelegde oplichtingsmiddelen.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het in de zaak met parketnummer
15-700569-10 onder 1 subsidiair en in de zaak met parketnummer 15-700478-10 onder 1 subsidiair en 2 subsidiair ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
- parketnummer 15-700569-10 -
- 1 subsidiair -
hij op tijdstippen in de periode van 1 mei 2008 tot en met 1 november 2008 te Amsterdam tezamen en in vereniging met een ander met [slachtoffer 1] , geboren op 16 november 1992, die de leeftijd van twaalf jaren maar nog niet die van zestien jaren had bereikt, buiten echt, ontuchtige handelingen heeft gepleegd, die bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [slachtoffer 1], hebbende verdachte en zijn mededaders
- hun penis in de vagina of de anus van die [slachtoffer 1] gebracht en
- hun penis in de mond van die [slachtoffer 1] gebracht en zich door die [slachtoffer 1] laten pijpen;
- parketnummer 15-700478-10 -
- 1 subsidiair -
hij op tijdstippen gelegen in of omstreeks de periode van 30 januari tot en met 7 februari 2010 in Nederland, telkens tezamen en in vereniging met een ander met het oogmerk om zich en/of een ander wederrechtelijk te bevoordelen door een samenweefsel van verdichtsels [slachtoffer 2] telkens heeft bewogen tot de afgifte van mobiele telefoons en de bij deze telefoons behorende abonnementen en de bij deze telefoons behorende abonnementsgegevens en tot het aangaan van een schuld, bestaande uit het afsluiten van telefoonabonnementen,
immers heeft verdachte en zijn mededader met voren omschreven oogmerk - zakelijk weergegeven - bedrieglijk en in strijd met de waarheid
- deze [slachtoffer 2] gevraagd of hij promotiewerk wilde verrichten, waarbij hem is aangegeven dat hij 'pakketjes', naar later bleek telefoons, diende op te halen en telefoonabonnementen diende af te sluiten, welke telefoons weer terug zouden gaan naar de betreffende telecom-winkel en welke telefoonabonnementen in één keer uit het systeem zouden worden gehaald, met het doel om het klantenaantal en de verkoopcijfers van de telecomwinkels omhoog te brengen, en
- deze [slachtoffer 2] naar de betreffende telecomwinkels vervoerd en vergezeld;
- 2 subsidiair -
hij op tijdstippen in de periode van 29 december 2009 tot en met 4 februari 2010 in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander met het oogmerk om zich en een ander wederrechtelijk te bevoordelen door een samenweefsel van verdichtsels [slachtoffer 3] heeft bewogen tot de afgifte van mobiele telefoons en de bij deze telefoons behorende sim-kaarten en tot het aangaan van een schuld, bestaande uit het afsluiten van telefoonabonnementen,
immers heeft verdachte en zijn mededader met vorenomschreven oogmerk - zakelijk weergegeven - bedrieglijk en in strijd met de waarheid
- deze [slachtoffer 3] gevraagd of hij promotiewerk wilde verrichten, waarbij hem is aangegeven dat hij telefoonabonnementen diende af te sluiten, waarbij hij telefoons zou ontvangen, welke telefoonabonnementen uit de computer zouden worden gehaald, waarvan het personeel van de telecomwinkels op de hoogte was en
- deze [slachtoffer 3] naar de betreffende telecomwinkels vervoerd en vergezeld en
- in de telecomwinkels het woord gevoerd.
Hetgeen in de zaak met parketnummer 15-700569-10 onder 1 subsidiair en in de zaak met parketnummer 15-700478-10 onder 1 subsidiair en 2 subsidiair meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat.
Gevoerd verweer
De raadsman heeft in ten aanzien van de in zaak met nummer 15-700478-10 onder 1 subsidiair en 2 subsidiair ten laste gelegde feiten het verweer gevoerd dat geen sprake is van verwijtbare oplichting van [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] omdat de aangewende middelen niet van dien aard zijn dat de normale mens er door bedrogen kan worden en voorts omdat [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] “hun verstand niet willen hebben gebruiken”.
Het hof overweegt dat de opvatting dat slechts sprake is van oplichting wanneer “de normale mens” (het hof begrijpt: “de gemiddelde mens”) door de oplichtingsmiddelen wordt bedrogen geen steun vindt in het recht. Van belang is in beginsel enkel dat het slachtoffer door de middelen bewogen wordt. Weliswaar hebben [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] zich tamelijk gemakkelijk laten bewegen tot de afgifte van de telefoons en het aangaan van de telefoonabonnementen, doch niet is aannemelijk geworden dat zij de oplichting in die mate aan zichzelf te wijten hebben dat de schuld van de verdachte aan die oplichting om die reden zou wegvallen, zoals de raadsman kennelijk wil bepleiten. Het enkele feit dat de aangevers kennelijk uit geldzucht gedreven zich geleend hebben voor de door de verdachte gewenste handelingen is daartoe onvoldoende. Daarbij is het voorts van belang dat de slachtoffers een jeugdige leeftijd hadden.
Gelet op het voorgaande verwerpt het hof het verweer.
Strafbaarheid van het bewezen verklaarde
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het in de zaak met parketnummer 15-700569-10 onder 1 subsidiair en in de zaak met parketnummer 15-700478-10
onder 1 subsidiair en 2 subsidiair bewezen verklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Kwalificatie
Het in de zaak met parketnummer 15-700569-10 onder 1 subsidiair bewezen verklaarde levert op:
medeplegen van met iemand die de leeftijd van twaalf jaren, maar nog niet die van zestien jaren heeft bereikt, buiten echt, ontuchtige handelingen plegen, die bestaan uit het seksueel binnendringen van het lichaam, meermalen gepleegd.
Het in de zaak met parketnummer 15-700478-10 onder 1 subsidiair en 2 subsidiair bewezen verklaarde levert telkens op:
medeplegen van oplichting.
Strafbaarheid van de verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit, zodat de verdachte strafbaar is.
Oplegging van straf
De rechtbank Haarlem heeft de verdachte ten aanzien van het zaak 15-700569-10 primair (incidenten 1 en 8) en subsidiair (incidenten 4 en 7) ten laste gelegde en het in zaak 15-700478-10 1 primair, 2 primair, 3 primair , 4 primair en 5 primair ten laste gelegde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 48 maanden, met aftrek overeenkomstig artikel 27 van het Wetboek van Strafrecht.
Tegen voormeld vonnis is door de verdachte en het Openbaar Ministerie hoger beroep ingesteld.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte ten aanzien van dezelfde feiten als de rechtbank bewezen heeft verklaard zal worden veroordeeld tot dezelfde straf als door de rechter in eerste aanleg opgelegd.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gelet op de persoon van de verdachte.
Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft zich tweemaal samen met een ander schuldig gemaakt aan het hebben van gemeenschap met een meisje dat de leeftijd van 16 jaar nog niet had bereikt. Daarbij heeft de verdachte alleen het oog gehad op bevrediging van zijn eigen lustgevoelens en geen enkele rekening gehouden met de belangen van het slachtoffer. Een dergelijk feit kan tot ernstige en langdurige psychische klachten leiden. Uit het dossier volgt dat het slachtoffer een gemakkelijk te beïnvloeden meisje was, waar de verdachte op grove wijze misbruik van gemaakt heeft. Ook dit neemt het hof de verdachte kwalijk.
Voorts heeft de verdachte zich tweemaal samen met een ander schuldig gemaakt aan oplichting. Hierbij heeft de verdachte zich kennelijk laten leiden door zijn eigen financieel gewin en zich in het geheel niet bekommerd om de gevolgen daarvan voor anderen.
Blijkens een de verdachte betreffend Uittreksel Justitiële Documentatie van 16 oktober 2012 is
de verdachte reeds eerder voor misdrijven, waaronder gewelds- en vermogensdelicten,
veroordeeld.
Het hof acht, alles afwegende, een deels voorwaardelijke gevangenisstraf van na te melden duur passend en geboden.
Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 1]
De benadeelde partij [slachtoffer 1] heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 1.500,00. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is het hof voldoende gebleken dat de benadeelde partij [slachtoffer 1] als gevolg van het in de zaak met parketnummer 15-700569-10 subsidiair bewezen verklaarde handelen van verdachte rechtstreeks schade heeft geleden tot na te melden bedrag. Verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering tot dat bedrag zal worden toegewezen.
Voor het overige is het hof van oordeel dat behandeling van de vordering een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert. In zoverre kan de benadeelde partij [slachtoffer 1] daarom thans in haar vordering niet worden ontvangen en kan zij haar vordering slechts bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
Om te bevorderen dat de schade door verdachte wordt vergoed, zal het hof de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht opleggen op de hierna te noemen wijze.
Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 2]
De benadeelde partij [slachtoffer 2] heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 4.021,05. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen tot een bedrag van € 755,51. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep niet opnieuw gevoegd. Het hof heeft in hoger beroep te oordelen over de gevorderde schadevergoeding voor zover deze in eerste aanleg is toegewezen.
Het hof is van oordeel dat behandeling van de vordering een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert omdat het hof – gelet op de inhoud van het dossier en het verhandelde ter terechtzitting – niet heeft kunnen vaststellen in welke mate sprake is van eigen schuld en hiernaar een nader onderzoek zou moeten worden ingesteld. De benadeelde partij [slachtoffer 2] kan daarom thans in haar vordering niet worden ontvangen en kan haar vordering slechts bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 3]
De benadeelde partij [slachtoffer 3] heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 8.947,72. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen tot een bedrag van € 1.986,93. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van haar oorspronkelijke vordering.
Het hof is van oordeel dat behandeling van de vordering een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert omdat het hof – gelet op de inhoud van het dossier en het verhandelde ter terechtzitting – niet heeft kunnen vaststellen in welke mate sprake is van eigen schuld en hiernaar een nader onderzoek zou moeten worden ingesteld. De benadeelde partij [slachtoffer 3] kan daarom thans in haar vordering niet worden ontvangen en kan haar vordering slechts bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 57, 63, 245 en 326 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze wettelijke voorschriften worden toegepast zoals geldend ten tijde van het bewezen verklaarde.
BESLISSING
Het hof:
Verklaart het openbaar ministerie niet ontvankelijk in het door hem ingestelde hoger beroep ten aanzien van de in zaak 15-700569-10 cumulatief ten laste gelegde feiten waarvan de verdachte in zijn geheel is vrijgesproken.
Verklaart de verdachte niet-ontvankelijk in het hoger beroep ten aanzien van de in zaak 15-700569-10 cumulatief ten laste gelegde feiten waarvan de verdachte in zijn geheel is vrijgesproken.
Vernietigt het vonnis waarvan beroep, voor zover in hoger beroep nog aan de orde, en doet opnieuw recht:
Verklaart niet bewezen dat de verdachte het in de zaak met parketnummer 15-700569-10 onder 1 primair en in de zaak met parketnummer 15-700478-10 onder 1 primair, 2 primair, 3 primair en subsidiair, 4 primair en subsidiair en 5 primair en subsidiair ten laste gelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het in de zaak met parketnummer 15-700569-10 onder 1 subsidiair en in de zaak met parketnummer 15-700478-10 onder 1 subsidiair en 2 subsidiair ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het in de zaak met parketnummer 15-700569-10 onder 1 subsidiair en in de zaak met parketnummer 15-700478-10 onder 1 subsidiair en 2 subsidiair bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 3 (drie) jaren.
Bepaalt dat een gedeelte van de gevangenisstraf, groot 1 (één) jaar, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van 2 (twee) jaren aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Heft op het bevel tot voorlopige hechtenis.
Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 1]
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [slachtoffer 1] ter zake van het in de zaak met parketnummer 15-700569-10 subsidiair bewezen verklaarde tot het bedrag van € 1.000,00 (duizend euro) ter zake van immateriële schade en veroordeelt de verdachte om dit bedrag tegen een behoorlijk bewijs van kwijting te betalen aan de benadeelde partij.
Verklaart de benadeelde partij in haar vordering voor het overige niet-ontvankelijk en bepaalt dat zij in zoverre haar vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Verwijst de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [slachtoffer 1] , een bedrag te betalen van € 1.000,00 (duizend euro) als vergoeding voor immateriële schade, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 20 (twintig) dagen hechtenis, met dien verstande dat de toepassing van die hechtenis de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet opheft.
Bepaalt dat, indien de verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de Staat daarmee zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij in zoverre komt te vervallen en andersom dat, indien de verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij daarmee zijn verplichting tot betaling aan de Staat in zoverre komt te vervallen.
Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 2]
Verklaart de benadeelde partij [slachtoffer 2] in haar vordering tot schadevergoeding niet-ontvankelijk en bepaalt dat zij haar vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Verwijst de benadeelde partij in de door verdachte gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 3]
Verklaart de benadeelde partij [slachtoffer 3] in haar vordering tot schadevergoeding niet-ontvankelijk en bepaalt dat zij haar vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Verwijst de benadeelde partij in de door verdachte gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Dit arrest is gewezen door de derde meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. F.M.D. Aardema, mr. F.W.J. den Ottolander en mr. E. Mijnsberge, in tegenwoordigheid van mr. P.M. Groenenberg, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 7 november 2012.