ECLI:NL:GHAMS:2012:BY1464

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
26 juni 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200.097.268-01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wijziging van partneralimentatie na beëindiging onderhoudsverplichting

In deze zaak gaat het om een verzoek tot wijziging van partneralimentatie, ingediend door de man nadat zijn onderhoudsverplichting jegens de vrouw van rechtswege was geëindigd. De man had een alimentatieverplichting van € 1.033,- per maand, vastgesteld bij de echtscheidingsbeschikking van 8 juli 2008. De vrouw betoogde dat de man te laat was met zijn verzoek tot wijziging, aangezien zijn alimentatieplicht op 5 januari 2011 was geëindigd. Het hof oordeelde echter dat de man voldoende belang had bij zijn verzoek, omdat zijn financiële situatie sinds 2009 aanzienlijk was verslechterd door een daling van het resultaat van zijn eenmanszaak. Het hof overwoog dat de man niet eerder om wijziging had kunnen verzoeken, omdat hij niet tijdig op de daling van zijn inkomen had kunnen anticiperen. De man ontving vanaf oktober 2010 een Wwb-uitkering, maar had in de periode van 1 januari 2009 tot 5 januari 2011 geen draagkracht om de alimentatie te betalen. Het hof besloot de alimentatieverplichting met terugwerkende kracht te herbeoordelen en bepaalde dat de man vanaf 1 januari 2009 € 315,- per maand moest betalen, met de uitkering vanaf 1 januari 2010 op nihil. De vrouw hoefde geen eerder ontvangen alimentatie terug te betalen, omdat de man zich daartegen niet verzette. De beslissing werd uitvoerbaar bij voorraad verklaard.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM
MEERVOUDIGE FAMILIEKAMER
BESCHIKKING van 26 juni 2012 in de zaak met zaaknummer 200.097.268/01 van:
[…],
wonende te […],
APPELLANT,
advocaat: mr. L. Hopman te Zwanenburg,
t e g e n
[…],
wonende te […],
GEÏNTIMEERDE,
advocaat: mr. J.A. Canales te Amsterdam.
1. Het geding in hoger beroep
1.1. Appellant en geïntimeerde worden hierna respectievelijk de man en de vrouw genoemd.
1.2. De man is op 15 november 2011 in hoger beroep gekomen van een gedeelte van de beschikking van 16 augustus 2011 van de rechtbank Haarlem, met kenmerk 179434 / FA RK 11-822.
1.3. De man heeft op 1 december 2011 stukken die betrekking hebben op de procedure in eerste aanleg ingediend.
1.4. De vrouw heeft op 6 januari 2012 een verweerschrift ingediend.
1.5. De man heeft op 1 maart 2012 nadere stukken ingediend.
1.6. De zaak is op 14 maart 2012 ter terechtzitting behandeld, alwaar zijn verschenen partijen, beiden bijgestaan door hun advocaten.
2. De feiten
2.1. Partijen zijn [in] 2006 gehuwd. Hun huwelijk is op 22 oktober 2008 ontbonden door inschrijving van de echtscheidingsbeschikking van 8 juli 2008 in de registers van de burgerlijke stand.
2.2. Bij de echtscheidingsbeschikking is een door de man te betalen uitkering tot levensonderhoud van de vrouw bepaald van € 1.033,- per maand met ingang van de datum van inschrijving van de echtscheidingsbeschikking in de registers van de burgerlijke stand.
2.3. De alimentatieverplichting van de man jegens de vrouw is ingevolge het bepaalde in artikel 1:157 lid 6 Burgerlijk Wetboek (BW) van rechtswege geëindigd op 5 januari 2011.
Het hof heeft, voor zover hierna bedragen zijn genoemd, deze telkens afgerond, tenzij anders vermeld.
2.4. Ten aanzien van de man is het volgende gebleken.
Hij is geboren [in] 1947. Hij is alleenstaand.
Hij heeft een eenmanszaak, genaamd [x], geëxploiteerd, waarin hij zijn werkzaamheden als kleermaker uitvoerde. Het netto resultaat bedroeg over 2007, 2008, 2009 en 2010 respectievelijk € 48.527,-, € 50.544,-, € 32.370,- en € 20.055,- volgens de jaarrekeningen over de laatste drie jaren.
Hij ontvangt vanaf 26 oktober 2010 een Wwb-uitkering. Deze bedroeg in 2010 € 913,- netto per maand, zijnde de norm voor een alleenstaande, vermeerderd met de maximale gemeentelijke toeslag en inclusief vakantietoeslag.
In verband met de hypothecaire lening gevestigd op de door hem bewoonde woning betaalt hij € 10.970 per jaar aan rente. Hij heeft de gebruikelijke andere eigenaars- en woonlasten. De WOZ-waarde is vastgesteld op € 247.000,-.
Aan premie voor een zorgverzekering betaalt hij € 92,- per maand.
Hij betaalt € 308,- per maand aan premie voor een Aegon levensloop pensioenverzekering.
3. Het geschil in hoger beroep
3.1. Bij de bestreden beschikking is – voor zover thans van belang – afgewezen het verzoek van de man, met dienovereenkomstige wijziging van de echtscheidingsbeschikking van 8 juli 2008, de door hem te betalen uitkering tot levensonderhoud van de vrouw met ingang van oktober 2010 op nihil te stellen en deze tot 26 oktober 2010 te bepalen op het bedrag dat tot dan feitelijk is betaald.
3.2. De man verzoekt, met vernietiging van de bestreden beschikking in zoverre, de uitkering voor 2009 te bepalen op € 315,- bruto per maand en deze voor 2010 op nihil te stellen, althans een zodanige uitkering te bepalen als het hof juist zal achten.
3.3. De vrouw verzoekt het verzoek van de man af te wijzen en de bestreden beschikking te bekrachtigen, met veroordeling van de man in de kosten van de procedure.
4. Beoordeling van het hoger beroep
4.1. Ingevolge artikel 1:401, eerste lid, BW kan een rechterlijke uitspraak betreffende levensonderhoud worden gewijzigd, wanneer zij nadien door wijziging van omstandigheden ophoudt aan de wettelijke maatstaven te voldoen. Die wijziging kan zich ook uitstrekken over een periode in het verleden. Uitgangspunt daarbij is echter dat de rechter van zijn bevoegdheid tot wijziging van een onderhoudsbijdrage met terugwerkende kracht behoedzaam gebruik dient te maken, gezien de ingrijpende gevolgen die dat kan hebben.
Het inleidend verzoek van de man is ingediend op een tijdstip nadat zijn onderhoudsverplichting jegens de vrouw reeds van rechtswege was geëindigd. Ter beoordeling ligt dus voor of voldoende grond aanwezig is de bij de echtscheidingsbeschikking bepaalde uitkering tot levensonderhoud van de vrouw met terugwerkende kracht te wijzigen en zo ja, welke uitkering de man vanaf de wijzigingsdatum aan de vrouw dient te betalen.
4.2. Vast staat dat de man een deel van de bij de echtscheidingsbeschikking bepaalde uitkering onbetaald heeft gelaten. De man stelt dat hij indertijd onvoldoende draagkracht had om het meerdere aan de vrouw te voldoen. Hij heeft ook feitelijk geen financiële middelen om de ontstane achterstand te voldoen. De vrouw heeft aangevoerd dat hij mede om deze laatste reden geen belang heeft bij zijn wijzigingsverzoek, kennelijk omdat de alimentatie voor de vrouw oninbaar is. Die opvatting vindt geen steun in het recht. Uit de stelling dat hij niet aan zijn betalingsverplichting kon en kan voldoen vloeit immers juist voort dat de man belang heeft bij zijn onderhavige wijzigingsverzoek met terugwerkende kracht.
4.3. De man grondt zijn wijzigingsverzoek op de terugval die zijn inkomen vanaf 2009 heeft ondergaan. Blijkens de jaarrekeningen van zijn eenmanszaak is sinds 2009 een aanzienlijke daling van het resultaat opgetreden. Deze daling is volgens hem veroorzaakt doordat hij vanaf 2009 beduidend minder opdrachten heeft gekregen voor het maken van maatkleding, in het bijzonder van Frans Molenaar, die voordien een grote opdrachtgever van hem was. Deze inkomensterugval heeft zijn draagkracht sterk verlaagd, aldus de man.
4.4. De vrouw meent dat de door de man aangevoerde omstandigheden evenwel volledig in zijn risicosfeer liggen. Een eventuele wijziging van de alimentatie behoort daarom niet eerder in te gaan dan de datum van indiening van het inleidend verzoekschrift, te weten 9 maart 2011. Aangezien het verzoekschrift eerst is ingediend nadat de alimentatieplicht van de man jegens de vrouw al van rechtswege was geëindigd, is de man te laat met zijn wijzigingsverzoek en heeft hij thans ook om die reden daarbij geen belang, aldus de vrouw.
Ook deze stelling van de vrouw volgt het hof niet. Gebleken is dat de vanaf 2009 ingezette daling van het resultaat van de eenmanszaak van de man uiteindelijk ertoe heeft geleid dat hij die zaak heeft moeten staken. Zoals hiervoor overwogen vloeit daaruit voort dat de man voldoende belang heeft bij een verzoek tot wijziging van zijn alimentatieverplichting met terugwerkende kracht.
4.5. Voldoende aannemelijk is dat het structurele karakter van deze daling niet van de aanvang af voor de man kenbaar is geweest. Dat dat pas na enige tijd voor hem duidelijk werd, valt hem niet euvel te duiden. Evenmin kan de man worden verweten dat hij zijn situatie niet tijdig aan deze daling heeft aangepast. Gelet op zijn leeftijd – hij heeft onlangs de leeftijd van 65 jaren bereikt – waren zijn kansen om bij staking van zijn eenmanszaak in loondienst te treden, vrijwel nihil. Aangezien hij circa 18 jaren in Nederland heeft verbleven, heeft hij bovendien slechts gedeeltelijk AOW kunnen opbouwen. Staking van de onderneming lag dan ook niet direct voor de hand. Daarnaast had de man belang bij het behoud van zijn koopwoning, omdat hij van daaruit zijn onderneming voerde. Daar komt bij dat zijn koopwoning een onderwaarde heeft, zo heeft de man ter zitting in hoger beroep verklaard, zodat hij bij de verkoop ervan met een restschuld zou zijn blijven zitten. Onder deze omstandigheden acht het hof begrijpelijk dat de man zijn situatie, ondanks signalen dat deze in financieel opzicht almaar slechter werd, heeft laten voortbestaan in de hoop op betere tijden. Vanaf november 2010 heeft de man een voorschot op een Wwb-uitkering ontvangen en bij brief van 24 januari 2011 heeft de gemeente aan de man te kennen gegeven dat met ingang van 26 oktober 2010 een Wwb-uitkering aan hem is toegekend. Hij heeft de bijstandsuitkering toegekend gekregen vanaf 26 oktober 2010, omdat hij toen een uitkering in de zin van het Besluit bijstandverlening zelfstandigen heeft aangevraagd, maar deze aanvraag was op 30 november 2010 afgewezen.
Naar het oordeel van het hof rechtvaardigen voormelde omstandigheden, bezien in hun onderlinge samenhang, dat de alimentatieverplichting met terugwerkende kracht wordt herbeoordeeld. In het onderhavige geval weegt daartegen niet op dat de man ook (aanmerkelijk) eerder om wijziging van de bijdrage had kunnen verzoeken, nu een wijziging met terugwerkende kracht voor de vrouw geen ingrijpende gevolgen zal hebben. Enerzijds stelt zij zich immers zelf op het standpunt dat haar resterende alimentatievordering feitelijk niet kan worden geïnd, anderzijds heeft de man verklaard dat hij niet wenst dat de vrouw bedragen die in het verleden reeds door hem zijn betaald of op hem zijn verhaald zal terugbetalen. Daarvan zal ook het hof uitgaan. Het hof zal de door de man te betalen uitkering tot het levensonderhoud van de vrouw derhalve herbeoordelen met ingang van 1 januari 2009.
4.6. Bij de herbeoordeling van de draagkracht van de man in 2009 en die in het tijdvak vanaf 1 januari 2010 tot 5 januari 2011, zal het hof uitgaan van de hiervoor onder 2.4. weergegeven feiten en omstandigheden, tenzij hierna ander wordt vermeld. Gelet op de scherpe daling van het resultaat van de onderneming, gevolgd door haar staking, zal het hof niet uitgaan van een gemiddeld resultaat, maar van het resultaat dat in respectievelijk 2009 en 2010 door hem in zijn eenmanszaak is behaald. Ten aanzien van de laatstgenoemde periode zal daarnaast rekening worden gehouden met zijn inkomsten uit Wwb-uitkering. Het hof gaat ervan uit dat de man in aanmerking kwam voor de zelfstandigenaftrek en de MKB-winstvrijstelling, zodat hiermee rekening zal worden gehouden. Eveneens zal de doorwerkbonus in aanmerking worden genomen, waarop de man in verband met zijn leeftijd aanspraak heeft. Aangezien de man alleenstaand is, zal ten aanzien van hem de daarbij behorende bijstandsnorm worden gehanteerd. Het hof zal rekening houden met het door de man opgevoerde verplicht eigen risico in verband met zijn zorgverzekering, nu dit door de vrouw niet is betwist, alsmede met het gebruikelijke forfait inzake overige woningeigenaarslasten. Bovendien zal de premie voor de Aegon levensloop pensioenverzekering, die dient als oudedagsvoorziening van de man en waartegen door de vrouw geen bezwaar is gemaakt, in aanmerking worden genomen. Van de aanwezige draagkracht acht het hof volgens de thans gebruikelijke normen 60% beschikbaar voor partneralimentatie. Voorts wordt rekening gehouden met het fiscaal voordeel dat voor de man verbonden is aan het betalen van alimentatie.
4.7. Op grond van de feiten en omstandigheden die hiervoor zijn vermeld en van hetgeen hiervoor is overwogen, was de man in 2009 niet in staat een hogere partnerbijdrage te betalen dan de thans door hem verzochte € 315,- per maand, en heeft hij vanaf 1 januari 2010 tot 5 januari 2011 in het geheel geen draagkracht gehad. Het hof zal derhalve met inachtneming hiervan de door de man te betalen uitkering tot levensonderhoud van de vrouw bepalen. Zoals hiervoor overwogen, zal het hof tevens bepalen dat de vrouw reeds ontvangen alimentatie niet behoeft terug te betalen, reeds nu de man zich daartegen niet verzet.
4.8. Nu het verzoek van de man in hoger beroep op grond van het voorgaande volledig zal worden toegewezen, behoeft zijn stelling dat de vrouw in staat moet worden geacht in haar eigen levensonderhoud te voorzien, geen bespreking.
4.9. Gelet op de aard van de zaak en de uitkomst daarvan, is er onvoldoende aanleiding om de man te veroordelen in de proceskosten, zoals door de vrouw is verzocht.
4.10. Dit leidt tot de volgende beslissing.
5. Beslissing
Het hof:
vernietigt de beschikking waarvan beroep voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen en, in zoverre opnieuw rechtdoende:
bepaalt, met dienovereenkomstige wijziging van de echtscheidingsbeschikking van 8 juli 2008, de door de man te betalen uitkering tot levensonderhoud van de vrouw met ingang van 1 januari 2009 op € 315,- (DRIEHONDERD VIJFTIEN EURO) per maand en stelt de uitkering met ingang van 1 januari 2010 op nihil, met dien verstande dat, voorzover de man over de periode vanaf 1 januari 2009 tot 5 januari 2011 meer heeft betaald en/of meer op hem is verhaald, de uitkering wordt bepaald op hetgeen door de man is betaald en/of op hem is verhaald;
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad;
wijst af het in hoger beroep meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mrs. M. Wigleven, M.M.A. Gerritzen-Gunst en A.V.T. de Bie in tegenwoordigheid van mr. F.L.A. Straathof als griffier, en in het openbaar uitgesproken op 26 juni 2012.