GERECHTSHOF TE AMSTERDAM
NOTARIS- EN GERECHTSDEURWAARDERSKAMER
Beslissing van 29 mei 2012 in de zaak van:
1. NOTARIS 1,
2. NOTARIS 2,
beiden notaris te [ plaats ],
APPELLANTEN,
1. KLAGER 1,
2. KLAAGSTER 2,
3. KLAGER 3,
4. KLAAGSTER 4,
allen wonende te [ woonplaats ],
gemachtigde: mr. J.G.M. Stassen, advocaat te Enschede, alsmede
5. KLAGER 5,
6. KLAAGSTER 6,
beiden wonende te [ woonplaats ],
in hoger beroep niet verschenen,
GEÏNTIMEERDEN.
1. Het geding in hoger beroep
De partijen worden hierna “de notarissen” en “klagers” genoemd.
1.1. Van de zijde van de notarissen is bij een op 10 januari 2011 ter griffie van het hof ingekomen verzoekschrift – met één bijlage – tijdig hoger beroep ingesteld tegen de aan deze beslissing gehechte beslissing van de kamer van toezicht over de notarissen en kandidaat-notarissen te Almelo, verder de kamer, van 10 december 2010, waarbij de kamer de klacht van klagers sub 1. en 2. tegen de notaris sub 2. ten dele gegrond heeft verklaard, de klacht van klagers sub 3. en 4. tegen de notaris sub 1. ten dele gegrond heeft verklaard, de klachten van klagers tegen de notarissen voor het overige niet ontvankelijk heeft verklaard en aan ieder van beide notarissen de maatregel van waarschuwing heeft opgelegd.
1.2. Van de zijde van de notarissen zijn op 4 maart 2011 en 23 november 2011 aanvullingen op het verzoekschrift ter griffie van het hof ingekomen.
1.3. Van de zijde van klagers sub 1. tot en met 4. is op 9 juni 2011 een verweerschrift ter griffie van het hof ingekomen.
1.4. De zaak is behandeld ter openbare terechtzitting van het hof van 8 december 2011. Klagers sub 1. en 3. met hun gemachtigde alsmede de notarissen zijn verschenen en hebben het woord gevoerd; de gemachtigde van klagers aan de hand van een aan het hof overgelegde pleitnota.
2. De stukken van het geding
Het hof heeft kennis genomen van de inhoud van de door de kamer aan het hof toegezonden stukken van de eerste instantie en de hiervoor vermelde stukken.
Het hof verwijst voor de feiten naar hetgeen de kamer in de bestreden beslissing heeft vastgesteld. Partijen hebben tegen de vaststelling van de feiten door de kamer geen bezwaar gemaakt, zodat ook het hof van die feiten uitgaat.
4. Het standpunt van klagers
Klagers achten zich benadeeld en verwijten de notarissen en hun notarisklerk dat zij jegens klagers niet hebben voldaan aan hun zorgplicht in het kader van de totstandkoming van:
- de akte van levering aan klagers sub 5. en 6. van 30 december 2003, verleden voor notaris sub 1.,
- de akte van levering aan klagers sub 1. en 2. van 23 februari 2004, verleden voor notaris sub 1.,
- de akte van levering van 1 juli 2004 aan klagers sub 3. en 4., verleden voor notaris sub 2.,
betreffende delen van een perceel bouwterrein, gelegen aan de Zuiderstraat te Enter, kadastraal bekend gemeente Wierden, sectie E, nummer 9801.
Klagers voeren hiertoe het volgende aan.
4.1. [ X ], als notarisklerk verbonden aan het kantoor van de notarissen, heeft klagers ten tijde van het passeren van voormelde akten van levering niet althans onvoldoende erover ingelicht dat:
a. mevrouw [ Y ] niet langer de eigenaresse was van de kavels achter de door klagers verkregen (bouw-)kavels, waardoor haar eerdere toezegging (toekomstige verkoop van deze achterliggende kavels aan klagers als aanvullende tuin) blijkbaar al niet meer aan de orde was;
b. de achterliggende kavels waren verkocht en geleverd aan zijn twee zonen, die ter zake reeds bezig waren met concrete planontwikkeling;
c. de mogelijkheid bestond dat er achter de (bouw-)kavels van klagers woningbouw gerealiseerd zou worden.
4.2. [ X ] is opgetreden in de hoedanigheid van notarisklerk, belangenbehartiger van mevrouw [ Y ] en belangenbehartiger van zijn twee zonen, hetgeen betekent dat hij verre van onpartijdig is geweest. Daarnaast heeft [ X ] achteraf een makelaar ingeschakeld om klagers over te halen om af te zien van het indienen van een aanvraag voor planschade. Dit gedrag is onbetamelijk en is niet het gedrag dat men van een medewerker van een notariskantoor mag verwachten.
4.3. De overdracht van de achterliggende kavels aan de zonen van de notarisklerk heeft op het kantoor van de notarissen plaatsgevonden. De notarissen waren daarmee op de hoogte van het feit dat de zonen van hun notarisklerk eigenaren waren geworden van die achterliggende kavels en dat zij voornemens waren daar woningbouw te realiseren. De notarissen hebben echter bij het passeren van de akte van levering op 23 februari 2004 (door de notaris sub 2.) respectievelijk 1 juli 2004 (door de notaris sub 1.) nagelaten om klagers nadrukkelijk op deze ontwikkeling te wijzen, hetgeen zij naar mening van klagers wel hadden moeten doen. Voor zover dit niet geval is hadden de notarissen, met deze wetenschap, in ieder geval wel het boetebeding zoals opgenomen in de akten van levering van 23 februari 2004 en 1 juli 2004 nadrukkelijker dienen te bespreken. Klagers achten zich door de notarissen op dit punt onvoldoende geïnformeerd en stellen dat zij daardoor uiteindelijk aanzienlijke schade hebben geleden.
5. Het standpunt van de notarissen
De notarissen hebben de stellingen van klagers gemotiveerd betwist en zich als volgt verweerd.
5.1. Voor zover de klacht is gericht tegen [ X ] dienen klagers niet ontvankelijk te worden verklaard omdat een notarisklerk niet onder het notarieel tuchtrecht valt.
5.2. De klacht heeft betrekking op de akten van levering van 30 december 2003, 23 februari 2004 en 1 juli 2004. Gezien het feit dat klagers partij waren bij deze akten, hebben zij op het moment van passeren kennis kunnen nemen van de inhoud en strekking hiervan. Nu de klacht eerst bij brief van 1 juli 2010 bij de kamer is ingediend, dienen klagers niet ontvankelijk te worden verklaard op grond van het bepaalde in artikel 99 lid 12 Wna.
5.3. Voor zover klagers wel ontvankelijk zijn in hun klacht, stellen de notarissen dat klagers zelf, in hun hoedanigheid van kopers, overeenstemming hebben bereikt met verkoopster over de aankoop en voorwaarden van de aankoop van de desbetreffende (bouw-)kavels, waaronder ook over het boetebeding. Deze bepaling is derhalve niet op voorstel dan wel initiatief van [ X ] in de
(concept-)akten van levering opgenomen. Daarnaast is het boetebeding zeker niet alleen ten behoeve van de zonen van de notarisklerk opgenomen, maar ook ten behoeve van de nieuwe eigenaar van een aangrenzend (bouw-)kavel, dat op 2 juli 2003 door mevrouw [ Y ] is overgedragen.
Nu het boetebeding reeds was opgenomen in de toegezonden conceptakten van levering en bij het passeren van de akten uitdrukkelijk met partijen is besproken, kan er geen sprake zijn van onzorgvuldig handelen van de kant van de notarissen.
Dat de notarissen klagers destijds niet hebben geïnformeerd omtrent het feit dat de zonen van hun notarisklerk inmiddels eigenaren waren geworden van de achterliggende kavels en in die hoedanigheid derden-belanghebbenden bij de boetebedingen in de akten van levering van 23 februari 2004 en 1 juli 2004, doet (zeker in het licht van hun notariële geheimhoudingsplicht) daaraan niet af.
Anders dan door klagers wordt gesteld, was de bemoeienis van de notarisklerk bij de overdracht van de (bouw-)kavels aan klagers bovendien zeer beperkt. Zo heeft hij in het geheel geen bemoeienis gehad met de totstandkoming van de koopovereenkomsten en heeft hij zijn werkzaamheden beperkt tot het voorbereiden van de notariële akten van levering die vervolgens in concept aan partijen zijn voorgelegd. Voorts is er geen beroepsregel die notarissen verbiedt om akten te passeren waarbij familie van personeelsleden mogelijkerwijs direct dan wel indirect bij betrokken is. De notarissen zijn van mening dat zij naar eer en geweten hebben gehandeld en dat het enkele feit dat familie van hun notarisklerk indirect bij de akten van levering betrokken was, in ieder geval geen schijn van partijdigheid oplevert.
6.1. Met de kamer is het hof van oordeel dat klagers niet kunnen worden ontvangen in hun klachten zoals weergegeven hiervoor onder 4.1. en 4.2, omdat het klachtrecht als bedoeld in artikel 98 Wet op het notarisambt, verder Wna, enkel ziet op het handelen van (kandidaat-)notarissen.
6.2. Voorts volgt het hof de kamer eveneens in zijn oordeel dat klagers in hun klachten over de inhoudelijke werkzaamheden die door de notarissen zijn verricht met betrekkig tot de akten van levering uit 2003 en 2004, niet ontvankelijk moeten worden verklaard op grond van het bepaalde in artikel 99 lid 12 Wna. Het hof neemt de overwegingen van de kamer dienaangaande over en maakt deze tot de zijne.
6.3. Voor zover de klachten zien op het in de akten van levering van 23 februari 2004 en 1 juli 2004 opgenomen boetebeding en het (mogelijke) belang van de zonen van de notarisklerk bij deze akten, is het hof met de kamer van oordeel dat het klachtrecht van klagers is ontstaan op het moment dat klagers is gebleken dat de zonen van de notarisklerk ten tijde de leveringen de eigenaren waren van de achterliggende (bouw-)kavels. Door klagers is gesteld dat zij hiervan pas na augustus 2008 op de hoogte kwamen. De notarissen zijn van mening dat dit al veel eerder dan augustus 2008 het geval moet zijn geweest, nu de aanvraag voor de in juni 2007 verleende bouwvergunning is gepubliceerd in de lokale krant en de zonen van hun notarisklerk reeds in april 2007 zijn begonnen met het schoonmaken van de kavel en het verwijderen van de beplanting. In aanvulling daarop hebben de notarissen een schriftelijke verklaring van mevrouw [ Y ] overgelegd, inhoudende dat klager sub 1 haar reeds in 2004 confronteerde met het feit dat zij kavels verkocht had aan de zonen van de notarisklerk. Dit laatste is echter door klager sub 1. weersproken. Gelet hierop is het hof van oordeel dat niet is komen vast te staan dat klagers langs deze weg reeds in 2004 op de hoogte kwamen van het feit dat de zonen van de notarisklerk de eigenaren waren van de achterliggende kavels. Evenmin is gebleken van andere feiten of omstandigheden van voor 1 juli 2007 waaruit die wetenschap voldoende eenduidig kan worden afgeleid. Klagers zijn derhalve ontvankelijk in hun klachten zoals weergegeven hiervoor onder 4.3.
6.4. In aanmerking nemende dat het boetebeding in voormelde akten van levering ten laste van klagers sub 1. tot en met 4. en (in ieder geval: mede) ten gunste van de zonen van de notarisklerk is opgenomen, dat de notarisklerk deze akten van levering heeft voorbereid, dat de notarisklerk dienaangaande namens de notarissen tevens het contact met klagers sub 1. tot en met 4. heeft onderhouden en dat klagers sub 1. tot en met 4. geen aanleiding hadden om te vermoeden dat de zonen van de notarisklerk derden-belanghebbenen bij deze akten van levering waren, oordeelt het hof dat de notarissen hadden behoren te begrijpen dat zij door over de betrokkenheid van de zonen van hun notarisklerk te zwijgen ervoor hebben gezorgd dat hun onpartijdigheid ter discussie kwam te staan. Een notaris dient onder alle omstandigheden te vermijden dat door zijn handelwijze een objectief gerechtvaardigde schijn van partijdigheid zou kunnen ontstaan. Als de notarissen van mening waren dat hun geheimhoudingsplicht eraan in de weg stond dat zij over de betrokkenheid van de zonen van hun notarisklerk mededelingen deden, hadden zij de overdrachten door een ander notariskantoor moeten laten verrichten. Het hof rekent de notarissen hun handelwijze te meer aan, nu zij tijdens de mondelinge behandeling ter terechtzitting in hoger beroep op vragen van het hof hebben verklaard dat zij naar eer en geweten hebben gehandeld, dat zij ervan overtuigd zijn correct te hebben gehandeld en dat zij op gelijke wijze zullen handelen indien zich eenzelfde situatie opnieuw zou voordoen. De klachten zoals hiervoor weergegeven onder 4.3. zijn derhalve gegrond.
6.5. Het hof acht, gelet op de aard en de ernst van de tuchtrechtelijk laakbare handelwijze van de notarissen in samenhang met het ter terechtzitting in hoger beroep getoonde gebrek aan inzicht in het foutieve karakter hiervan, de maatregel van berisping passend en geboden.
6.6. Hetgeen partijen verder nog naar voren hebben gebracht, kan als in het voorgaande reeds behandeld dan wel als thans niet ter zake dienend buiten beschouwing blijven.
6.7. Het hiervoor overwogene leidt mitsdien tot de volgende beslissing.
- vernietigt de beslissing van de kamer voor zover daarbij aan elk van de notarissen de maatregel van waarschuwing is opgelegd;
en, in zoverre opnieuw rechtdoende:
- legt aan elk van de notarissen de maatregel van berisping op;
- bekrachtigt de beslissing van de kamer voor het overige.
Deze beslissing is gegeven door mrs. A.L.G.A. Stille, J.C.W. Rang en
J.W. van Zaane en in het openbaar uitgesproken op dinsdag 29 mei 2012 door de rolraadsheer.
KAMER VAN TOEZICHT OVER DE NOTARISSEN EN KANDIDAAT-NOTARISSEN TE ALMELO
Klachtzaak: 10 10 Wna en 11 10 Wna
inzake: klager sub 1,
klaagster sub 2,
klager sub 3,
klaagster sub 4,
klager sub 5,
klaagster sub 6,
allen wonende te [ woonplaats ],
gemachtigde: mr. J.G.M. Stassen, advocaat te Enschede,
tegen: notaris 1,
notaris te [ plaats ], hierna notaris sub 1,
en
notaris 2,
notaris te [ plaats ], hierna notaris sub 2,
1 Verloop van de procedure
1.1 Bij brief van 25 juni 2010 hebben klagers, via de Koninklijke Notariële Beroepsorganisatie te Den Haag, een klacht (met bijlagen) ingediend bij de Kamer van Toezicht over notarissen en kandidaat-notarissen in het arrondissement Almelo, hierna te noemen de Kamer.
De notarissen hebben zich verweerd bij schrijven van 13 augustus 2010. Vervolgens hebben klagers bij brief van 30 september 2010 gerepliceerd en is door de notarissen op 22 oktober 2010 gedupliceerd.
1.2 De klachtzaken zijn ter zitting van 18 november 2010 behandeld. Klagers hebben zich doen vertegenwoordigen door hun gemachtigde, waarbij klager sub 1 en klager sub 3 in persoon zijn verschenen. De notarissen zijn in persoon verschenen.
Op basis van hetgeen partijen over en weer hebben aangegeven is de Kamer bekend met de volgende feiten.
- Bij akte 2 juli 2003 hebben twee zonen van notarisklerk [ X ] de eigendom overgedragen gekregen van het perceel aan de [ adres ], kadastraal bekend gemeente [ gemeente ], [ sectie en nummer ].
- Bij akte van 30 december 2003, verleden voor notaris sub 2, is aan klagers sub 5 en 6 geleverd een perceel bouwterrein, gelegen aan de [ adres ], deel van het perceel kadastraal bekend gemeente [ gemeente ], [ sectie en nummer ].
- Bij akte van 23 februari 2004, verleden voor notaris sub 2, is aan klagers sub 1 en 2 geleverd een perceel bouwterrein, gelegen aan de [ adres ], deel van het perceel kadastraal bekend gemeente [ gemeente ], [sectie en nummer ].
- Bij akte van 1 juli 2004, verleden voor notaris sub 1, is aan klagers sub 3 en 4 geleverd een perceel bouwterrein, gelegen aan de [ adres ], deel van het perceel kadastraal bekend gemeente [ gemeente ], [sectie en nummer ].
- Inzake het ten zuiden van de percelen van klagers gelegen perceel aan de [ adres ], kadastraal bekend gemeente [ gemeente ], [ sectie en nummer ] een clausule opgenomen in de voormelde aktes van 23 februari 2004 en 1 juli 2004.
- De door klagers sub 5 en 6 in 2001 en 2002 bij de gemeente [ gemeente ] ingediende verzoeken, tot het realiseren van woningbouw op het perceel aan de [ adres ], zijn afgewezen, waarna klagers sub 5 en 6 het perceel hebben verkocht aan de verkoopster van het bij eerdergenoemde akte van 30 december 2003 geleverde perceel.
- Op 3 mei 2007 heeft de gemeente [ gemeente ] haar voornemen tot het verlenen van projectvrijstelling tot het realiseren van woningbouw aan de [ adres ] door de gemeente [ gemeente ] bekendgemaakt.
- Door klagers ingediende verzoeken om vergoeding van planschade zijn door de gemeente [ gemeente ] in 2009 afgewezen.
3.1 In deze klachtzaken dient te worden beoordeeld of de notarissen hebben gehandeld in strijd met het bepaalde in de Wet op het notarisambt (Wna).
3.2 Ingevolge artikel 98, eerste lid, Wna zijn notarissen en kandidaat-notarissen aan tuchtrechtspraak onderworpen ter zake van enig handelen of nalaten in strijd met hetzij enige bij of krachtens deze wet gegeven bepaling of een op deze wet berustende verordening, hetzij met de zorg die zij als notarissen of kandidaat-notarissen behoren te betrachten ten opzichte van degenen te wier behoeve zij optreden en ter zake van enig handelen of nalaten dat een behoorlijk notaris of kandidaat-notaris niet betaamt.
4.1 Het klachtrecht als bedoeld in artikel 98 Wna ziet op het handelen van de notaris. Dit brengt met zich dat de notaris onder omstandigheden verantwoordelijk kan worden gehouden voor werkzaamheden die door werknemers van zijn kantoor zijn verricht. Er kan dus bij de Kamer wel over het gedrag of handelen van een medewerker van de notaris een klacht worden ingediend, maar niet tegen die medewerker.
4.2 Gelet op het voorgaande acht de Kamer zich niet bevoegd om te oordelen over de klachten tegen [ X ], medewerker van het kantoor van de notarissen.
4.3 De Kamer stelt vast dat de door klagers ingediende klachten betrekking hebben op de totstandkoming van de aktes van levering van 2003 en 2004. Klagers achten zich benadeeld en verwijten de notarissen dat zij jegens klagers niet hebben voldaan aan hun zorgplicht. In dit verband is genoemd dat hen in die tijd ten onrechte informatie is onthouden over de omstandigheid dat de zonen van de notarisklerk [ X ] de eigendom hadden het aangrenzende perceel aan de [ adres ]. De notarisklerk heeft de transacties en de onderhavige aktes voorbereid. Doordat de eigendom van de zonen [ X ] van dit aangrenzende perceel voor klagers is verzwegen, hebben zij keuzes gemaakt met betrekking tot de bouw van hun huis, die zij niet of anders zouden hebben gemaakt als zij kennis zouden hebben gehad van dit feit. Klagers wijzen er op dat de aktes van levering een boetebeding bevatten met betrekking tot het perceel aan de [ adres ] (eigendom van de zonen van de notarisklerk) waardoor zij geen bezwaar hebben kunnen maken tegen de bestemmingsplanwijziging in 2007.
4.4 Ingevolge artikel 99 lid 12 Wna kan een klacht slechts worden ingediend gedurende drie jaren na de dag waarop de tot de klacht gerechtigde van het aan de klacht ten grondslag gelegde handelen of nalaten van een notaris kennis heeft genomen.
4.5 De notarissen hebben in 2003 en 2004 de werkzaamheden verricht en doen verrichten met betrekking tot de meergenoemde aktes van levering. De Kamer is van oordeel dat klagers in hun klachten met betrekking tot die inhoudelijke werkzaamheden niet-ontvankelijk moeten worden verklaard omdat de klachten buiten voormelde termijn zijn ingediend.
Dat klagers in 2003/2004 de verwachting hadden dat de gemeente nooit toestemming zou geven voor woningbouw, en in die verwachting zijn teleurgesteld door het andersluidende besluit van de gemeente in mei 2007, doet in mei 2007 geen klachtrecht ontstaan. Tussen de werkzaamheden van de notarissen en de teleurgestelde toekomstverwachting ontbreekt naar het oordeel van de Kamer het causaal verband. De verwachtingen van klagers over het onbebouwd blijven van het perceel [ perceel ] waren immers niet gebaseerd op enige verklaring van of namens de notarissen of op een recht dienaangaande jegens de veronderstelde eigenaar van dat perceel in 2003/2004. In tegendeel in de aktes van klagers sub 1, 2, 3 en 4 is toen zelfs expliciet een boetebeding opgenomen waaruit klagers redelijkerwijs hadden moeten begrijpen dat de eigenaar van het perceel [ perceel ] dat ooit zou willen bebouwen, terwijl klagers sub 5 en 6 al eerder - in 2001 - zelf pogingen hadden gedaan om van de gemeente voor woningbouw op dat perceel toestemming te krijgen.
Ook tussen de omstandigheid dat klagers in 2003/2004 onwetend waren over het feit dat de zonen van notarisklerk [ X ] de eigendom hadden van het onderhavige perceel aan de [ adres ], en hun teleurgestelde toekomstverwachting ontbreekt het causale verband. Ook als de eigendom van het perceel [ perceel ] niet of later zou zijn overgedragen had iedere eigenaar van dat perceel - binnen de grenzen van de wet - kunnen besluiten tot bebouwing daarvan.
4.6 De omstandigheid dat klagers eerst na het passeren van de onderhavige aktes (2003/2004) in 2008 is gebleken dat de zonen van notarisklerk [ X ] de eigendom hadden van het onderhavige perceel aan de [ adres ], doet op die latere datum voor klagers sub 1, 2, 3 en 4 wel een klachtrecht ontstaan. De klacht terzake is tijdig ingediend.
4.7 In voormelde aktes van 23 februari 2004 (notaris sub 2) en 1 juli 2004 (notaris sub 1) is ten laste van klagers sub 1 en 2 respectievelijk sub 3 en 4 en ten gunste van de zonen van notarisklerk [ X ] (als derdebelanghebbenden) een boetebeding opgenomen, zonder dat deze klagers redelijkerwijs hoefden te vermoeden dat de zonen [ X ] derdebelanghebbenden waren. Nu deze aktes intensief zijn voorbereid door notarisklerk [ X ] en deze dienaangaande namens de notarissen ook vrijwel alle contacten heeft onderhouden met klagers sub 1, 2, 3 en 4, hadden de notarissen redelijkerwijs behoren te begrijpen dat door het boetebeding in de aktes gecombineerd met de familierelatie tussen de behandeld notarisklerk en de derdebelanghebbenden bij dat boetebeding, hun onpartijdigheid, als bedoeld in artikel 17 Wna, ter discussie zou kunnen komen te staan. Door deze (openbare) feiten niet met klagers sub 1 en 2 respectievelijk sub 3 en 4 te bespreken alvorens de aktes op 23 februari 2004 en 1 juli 2004 te passeren hebben de notarissen de merkelijke kans aanvaard dat de objectief gerechtvaardigde schijn van een belangenconflict/partijdigheid zou ontstaan. Aldus heeft notaris sub 2 bij het passeren van de leveringsakte van 23 februari 2004 onzorgvuldig jegens klagers sub 1 en 2 gehandeld en heeft notaris sub 1 bij het passeren van de leveringsakte van 1 juli 2004 onzorgvuldig jegens klagers sub 3 en 4 gehandeld.
4.8 Gelet op het voorgaande is de Kamer van oordeel dat de klacht zoals verwoord in rechtsoverweging 4.6. van klagers sub 1 en 2 jegens notaris sub 2 en de klacht van klagers sub 3 en 4 jegens notaris sub 1 tijdig zijn ingediend en gegrond zijn. De overige klachten zijn niet zijn ingediend binnen de termijn van drie jaren na de dag waarop de tot de klacht gerechtigde van het handelen of nalaten van een notaris dat tot tuchtrechtelijke maatregelen aanleiding kan geven heeft kennis genomen en dientengevolge niet-ontvankelijk.
4.9 Op de gegrondverklaring van een klacht past in beginsel een tuchtrechtelijke reactie. In dit verband wordt overwogen dat de notarissen zich onvoldoende rekenschap hebben gegeven van de objectief gerechtvaardigde schijn van partijdigheid die jegens hen is veroorzaakt door het gedrag van hun notarisklerk. De tuchtmaatregel van een waarschuwing is naar het oordeel van de Kamer gepast en geboden.
Mitsdien wordt als volgt beslist:
De Kamer van toezicht over de notarissen en de kandidaat-notarissen te Almelo,
- verklaart de klacht, zoals verwoord in overweging 4.6. van klagers sub 1 en 2 tegen notaris sub 2 gegrond en legt de notaris daarvoor de tuchtmaatregel van een waarschuwing op.
- verklaart de klacht, zoals verwoord in overweging 4.6. van klagers sub 3 en 4 tegen notaris sub 1 gegrond en legt de notaris daarvoor de tuchtmaatregel van een waarschuwing op.
- verklaart de overige klachten tegen de notarissen niet-ontvankelijk.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.R. van der Winkel, voorzitter, mr. G. van Eerden, mr. W.J. Hordijk, mr. W. Meijling en mr. F.M.J. Mulder, leden en door de voorzitter in tegenwoordigheid van G.J. Doeleman als secretaris, in het openbaar uitgesproken op 10 december 2010.
De secretaris, De voorzitter,
Tegen deze beslissing van de Kamer van toezicht kunnen partijen binnen dertig dagen na de datum van verzending van deze uitspraak hoger beroep instellen bij het gerechtshof te Amsterdam.
Postadres, postbus 1312, 1000 BH Amsterdam.
Afschrift verzonden: 13 december 2010