ECLI:NL:GHAMS:2012:BX9014

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
12 juni 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200.081.502/01 NOT
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Procedurefouten in toezicht op kandidaat-notaris door Bureau Financieel Toezicht

In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 12 juni 2012 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen de beslissing van de kamer van toezicht over de notarissen en kandidaat-notarissen te Roermond. Het Bureau Financieel Toezicht (BFT) had een klacht ingediend tegen een kandidaat-notaris, waarbij het BFT stelde dat de kandidaat-notaris tuchtrechtelijk verwijtbaar had gehandeld. De procedure begon met een verzoek van het BFT aan de voorzitter van de kamer op 9 juli 2007 om een onderzoek in te stellen naar de kandidaat-notaris. De voorzitter gaf op 18 juli 2007 opdracht aan het BFT om het onderzoek uit te voeren. Het hof oordeelde dat er procedurefouten waren gemaakt, omdat de voorzitter van de kamer het BFT een opdracht had gegeven die deels buiten zijn bevoegdheid lag. Daarnaast had het BFT zelfstandig een klacht ingediend zonder tussenkomst van de voorzitter, wat niet toegestaan was. Het hof vernietigde de beslissing van de kamer die de klacht ongegrond had verklaard en verklaarde het BFT niet-ontvankelijk in zijn klacht. Dit oordeel was gebaseerd op de ernst van de procedurefouten en de onduidelijkheid over de rol van de kandidaat-notaris in de onderzochte zaak. Het hof benadrukte dat het toezicht op kandidaat-notarissen een gezamenlijke verantwoordelijkheid is van de voorzitter van de kamer en het BFT, en dat het BFT niet zelfstandig klachten kan indienen zonder de voorzitter.

Uitspraak

GERECHTSHOF TE AMSTERDAM
TWEEDE MEERVOUDIGE BURGERLIJKE KAMER
Beslissing van 12 juni 2012 in de zaak betreffende:
BUREAU FINANCIEEL TOEZICHT,
gevestigd te Utrecht,
APPELLANT,
gemachtigden:
1. mr. M.F. Beumer,
2. drs. M.J.V. Freijssen RA,
t e g e n
[ KANDIDAAT-NOTARIS ],
kandidaat-notaris te [ plaats ],
APPELLANT,
gemachtigde: mr. [ naam ].
1. Het geding in hoger beroep
1.1. Op 22 november 2011 heeft het hof een tussenbeslissing gegeven in deze zaak. Voor het verloop van het geding tot dan toe verwijst het hof naar deze beslissing.
1.2. In genoemde beslissing is het BFT verzocht de navolgende stukken aan het hof te zenden:
a) het verzoek van 9 juli 2007 van het BFT aan de voorzitter van de kamer op grond van artikel 96 lid 2 Wet op het notarisambt (hierna ook: Wna) om een onderzoek in te stellen bij notaris mr [ X ] (hierna: de notaris) te [ plaats ];
b) de beslissing van 18 juli 2007 van de voorzitter van de kamer waarin voormeld onderzoek wordt gelast;
c) de opdracht van 18 juli 2007 van de plaatsvervangend voorzitter van de kamer aan het BFT tot het uitvoeren van het feitelijke onderzoek met gebruikmaking van de bevoegdheden als genoemd in artikel 96 leden 3 en 4 Wna.
1.3. Van de zijde het van het BFT zijn op 28 november 2011 genoemde stukken ter griffie van het hof ingediend.
1.4. De behandeling van het hoger beroep is voortgezet ter openbare terechtzitting van 8 december 2011. De gemachtigden van het BFT en de gemachtigde van de kandidaat-notaris zijn verschenen en hebben het woord gevoerd.
2. Beoordeling van het hoger beroep
2.1. Gelet op de wettelijke taak van het hof de klacht in volle omvang te beoordelen, overweegt het hof op grond van de stukken in eerste aanleg, de stukken in dit hoger beroep - zoals aangevuld door klager op 28 november 2011 - en de mondelinge behandelingen als volgt.
2.2. Uit de brief van het BFT, van 9 juli 2007, gericht aan de secretaris van de kamer van toezicht over de notarissen en kandidaat-notarissen (hierna: de kamer) blijkt het volgende:
- op 6 en 7 februari 2007 heeft de sector financieel toezicht van het BFT een onderzoek ingesteld bij de notaris ten aanzien van bevindingen betreffende het in ontvangst nemen van contante geldbedragen en het daarmee overtreden van artikel 8 van de Verordening beroeps- en gedragsregels;
- op 22 februari 2007 heeft het BFT een klacht tegen de notaris ingediend, de notaris heeft gereageerd, waarop de kamer het BFT heeft verzocht hierop te reageren;
- het BFT heeft laten weten nader onderzoek te willen doen naar de dossiers in de contante transacties; de voorzitter van de kamer is verzocht op grond van artikel 96 lid 2 Wna een (nader) onderzoek te gelasten naar de notaris en het feitelijk onderzoek te laten uitvoeren door het BFT, sector Wid/Mot.
2.3. Bij beslissing van 18 juli 2007 van de voorzitter van de kamer is een onderzoek gelast en de uitvoering van dat onderzoek is opgedragen aan de plaatsvervangend voorzitter van de kamer.
2.4. Bij beslissing van 18 juli 2007 van de plaatsvervangend voorzitter van de kamer is het feitelijk (nader) onderzoek als bedoeld in de voornoemde beslissing van de voorzitter opgedragen aan het BFT, waarbij namens de plaatsvervangend voorzitter de bevoegdheden zoals genoemd in artikel 96 lid 3 en 4 Wna kunnen worden uitgeoefend. Aan het BFT is opgedragen de plaatsvervangend voorzitter schriftelijk verslag uit te brengen.
2.5. Op 7 november 2008 heeft het BFT aan de plaatsvervangend voorzitter van de kamer gerapporteerd.
2.6. In paragraaf 5, getiteld “Recapitulatie van de bevindingen”, van het rapport wordt het volgende vermeld ten aanzien van de kandidaat-notaris:
“Alhoewel het onderzoek zich niet specifiek heeft gericht op de gedragingen van kandidaat-notaris mw. mr. [ … ], blijkt uit het dossier van [ adres ], zoals beschreven in hoofdstuk 4, dat zij in dit dossier is opgetreden als dossierbehandelaar en ook de langdurige gesprekken op 13 oktober 2006 met de partijen heeft bijgewoond. Veel van de in dit rapport over het dossier [ adres ] vermelde gedragingen zijn derhalve ook aan mw. [ … ], als dossierbehandelaar en kandidaat-notaris, toe te rekenen, en naar de mening van het BFT tuchtrechtelijk verwijtbaar.”
2.7. De kamer heeft het rapport van het BFT op 7 november 2008 op grond van de artikelen 98 en 99 Wna aangemerkt als een klacht tegen de kandidaat-notaris. Deze klacht is door de voorzitter van de kamer bij beslissing van 18 maart 2009 afgewezen als kennelijk ongegrond en vervolgens heeft het BFT verzet aangetekend. Bij beslissing van 18 juni 2009 heeft de kamer het verzet gegrond verklaard, verstaan dat de beslissing van 18 maart 2009 is komen te vervallen en bepaald dat de klacht in verdere behandeling wordt genomen. Na repliek en dupliek is de klacht tegen de kandidaat-notaris, bij beslissing van 10 januari 2011, ongegrond verklaard.
2.8. Het hof stelt het volgende voorop:
a. voor wat betreft het toezicht op (kandidaat-) notarissen is een rol weggelegd voor (de voorzitter van) de kamer en het BFT;
b. het toezicht door (de voorzitter van) de kamer omvat de naleving van de bepalingen van de Wna, de op grond van de Wna uitgevaardigde algemene maatregelen van bestuur en ministeriële regelingen en de verordeningen en andere besluiten van de KNB, meer in het bijzonder die betreffende de goede uitoefening en de eer en het aanzien van het notarisambt; het toezicht door de – voorzitter van de – kamer omvat derhalve niet de controle op de naleving van (voorheen) de Wet Identificatie bij Dienstverlening/Wet Melding Ongebruikelijke Transacties, hierna ook Wid/Wet Mot, en (thans) de Wet ter voorkoming van witwassen en financiering van terrorisme, hierna ook de Wwft;
c. in het kader van het aan de kamer opgedragen toezicht kan de voorzitter op grond van artikel 96 lid 2 Wna een – nader – onderzoek gelasten; de voorzitter is verplicht tot het gelasten van een onderzoek indien het bestuur van de KNB of het bestuur van het BFT daarom verzoekt; gelet op de wettelijke toezichthoudende taak van de kamer, heeft de voorzitter niet de bevoegdheid om op grond van artikel 96 lid 2 Wna een onderzoek te gelasten naar de naleving van de (voorheen) Wid/Wet Mot en (thans) de Wwft door een (kandidaat-) notaris;
d. indien de voorzitter daartoe op grond van het onderzoek aanleiding ziet, kan hij de zaak – in de vorm van een klacht – voorleggen aan de kamer teneinde haar te behandelen overeenkomstig de bepalingen van de Wna; het BFT is in een geval als dit niet zelfstandig bevoegd om een klacht in te dienen;
e. voor wat betreft de mogelijkheid tot het instellen van hoger beroep tegen de daaropvolgende beslissing van de kamer, wordt het bestuur van het BFT als klager aangemerkt indien de zaak door de voorzitter aan de kamer is voorgelegd na een onderzoek waarom het bestuur van het BFT heeft verzocht;
f. het BFT vervult zijn rol als toezichthouder in twee hoedanigheden: de hoedanigheid van toezichthouder in de zin van de Wna en de hoedanigheid van toezichthouder in de zin van de (voorheen) Wid/Wet Mot en (thans) de Wwft;
g. het toezicht door het BFT in zijn hoedanigheid van toezichthouder in de zin van de Wna, omvat uitsluitend het door die wet (en de op grond van die wet uitgevaardigde algemene maatregelen van bestuur en ministeriële regelingen) opgedragen – financiële – toezicht; indien het BFT bij de uitoefening van dit toezicht op feiten of omstandigheden stuit die naar zijn oordeel grond opleveren tot het opleggen van een tuchtmaatregel kan het zijn bevindingen – in de vorm van een klacht – op grond van artikel 112 lid 3 Wna ter kennis van de voorzitter brengen; het BFT is op grond van deze bepalingen niet bevoegd bij een notaris een onderzoek in te stellen naar de naleving door die notaris van de (voorheen) Wid/Wet Mot en (thans) de Wwft en aan het BFT komt op grond van dit onderzoek ter zake van eventuele overtredingen van de (voorheen) Wid/Wet Mot en (thans) de Wwft geen zelfstandig klachtrecht toe. Naast dit – zelfstandige – financiële toezicht heeft het BFT de taak en de bevoegdheid om de voorzitter van de kamer te verzoeken een onderzoek te gelasten op de voet van artikel 96 lid 2 Wna indien hij daartoe aanleiding ziet;
h. het toezicht door het BFT in zijn hoedanigheid van toezichthouder in de zin van de (voorheen) Wid/Wet Mot en (thans) de Wwft omvat de controle op de naleving van genoemde wet door (kandidaat-)notarissen; handelen in strijd met deze wetgeving kan in voorkomende gevallen gelden als een “handelen of nalaten dat een behoorlijk notaris of kandidaat-notaris niet betaamt” zoals bedoeld in artikel 98 lid 1 Wna opleveren; waar het gaat om dergelijke klachten tegen een (kandidaat-)notaris kunnen deze door het BFT rechtstreeks, dus zonder tussenkomst van de voorzitter, worden voorgelegd aan de kamer op grond van artikel 99 Wna.
2.9. In de onderhavige zaak heeft het BFT, op grond van de onderzoeksresultaten van het door hem in het kader van de opdracht van de voorzitter verrichte onderzoek – op grond van artikel 96 Wna – een aantal klachten ten aanzien van de kandidaat-notaris bij de kamer ingediend. Immers, uit het dossier volgt dat het BFT op 7 november 2008 een klacht heeft ingediend tegen de kandidaat-notaris op grond van de artikelen 98 en 99 Wna, kennelijk door overlegging van het rapport aan de voorzitter. Niet is gebleken dat de voorzitter op grond van de resultaten van het onderzoek aanleiding zag om de zaak met toepassing van artikel 96 lid 6 Wna aan de kamer voor te leggen, zodat het BFT zich hier een bevoegdheid heeft aangemeten welke, zoals hiervoor onder 2.8 onder d. aangegeven, (uitsluitend) aan de voorzitter toekomt.
2.10. Daarnaast is gebleken dat de opdracht van de voorzitter aan het BFT zowel
de naleving van bepalingen uit de Wna betrof als de naleving van de bepalingen uit de (voorheen) Wid/Wet Mot, hetgeen, zoals onder 2.8. onder c. aangegeven niet behoort tot de bevoegdheid van de voorzitter op grond van artikel 96 lid 2 Wna.
2.11. Samenvattend komt het hof tot het oordeel dat hier procedurefouten zijn gemaakt, omdat enerzijds de voorzitter van de kamer het BFT een opdracht heeft gegeven die ten dele buiten zijn bevoegdheid lag en omdat anderzijds het BFT op basis van het in het kader van de opdracht uitgevoerde onderzoek zelfstandig, dus zonder tussenkomst van de voorzitter, een klacht tegen de kandidaat-notaris heeft ingediend zonder tussenkomst van de voorzitter, waartoe het BFT niet bevoegd is.
Gelet op de ernst van deze fouten kan het hof dan ook niet anders concluderen dan dat het BFT niet-ontvankelijk is in de door hem tegen de kandidaat-notaris ingediende klachten. De beslissing van de kamer zal dan ook dienovereenkomstig worden vernietigd.
2.12. Het vorenoverwogene leidt tot de volgende beslissing.
3. De beslissing
Het hof:
- vernietigt de bestreden beslissing en, opnieuw rechtdoende:
verklaart het BFT niet-ontvankelijk in zijn klacht.
Deze beslissing is gegeven door mrs. A.L.G.A. Stille, A.M.A. Verscheure en P. Blokland en in het openbaar uitgesproken op dinsdag 12 juni 2012 door de rolraadsheer.
GERECHTSHOF TE AMSTERDAM
TWEEDE MEERVOUDIGE BURGERLIJKE KAMER
Bij vervroeging
Beslissing van 22 november 2011 in de zaak betreffende:
BUREAU FINANCIEEL TOEZICHT,
gevestigd te Utrecht,
APPELLANT,
gemachtigden:
1. mr. M.F. Beumer,
2. drs. M.J.V. Freijssen RA,
t e g e n
[ KANDIDAAT-NOTARIS ],
kandidaat-notaris te [ plaats ],
APPELLANT,
gemachtigde: mr. J.M.A.H. van der Ploeg.
1. Het geding in hoger beroep
1.1. Ter griffie van het hof is op 2 februari 2011 van de zijde van appellant, hierna het BFT, een verzoekschrift met één bijlage ingekomen, waarbij hoger beroep is ingesteld tegen de aan deze beslissing gehechte beslissing van de kamer van toezicht over de notarissen en kandidaat-notarissen te Roermond, hierna de kamer, van 10 januari 2011, waarbij de kamer de klacht tegen geïntimeerde, hierna de kandidaat-notaris, ongegrond heeft verklaard.
1.2. Van de zijde van het BFT is op 21 februari 2011 een aanvullend beroepschrift met bijlagen ter griffie van het hof ingekomen.
1.3. Van de zijde van de kandidaat-notaris is op 5 april 2011 een verweerschrift ingekomen ter griffie van het hof.
1.4. Het hoger beroep is behandeld ter openbare terechtzitting van 10 november 2011. De gemachtigden van het BFT, de kandidaat-notaris en haar gemachtigde zijn verschenen en hebben allen het woord gevoerd, de gemachtigden aan de hand van aan het hof overgelegde pleitnota’s.
2. De stukken van het geding
Het hof heeft kennis genomen van de inhoud van de door de kamer aan het hof toegezonden stukken van de eerste instantie en de hiervoor vermelde stukken.
3. De beoordeling
3.1. Tijdens de beraadslagingen is het hof gebleken dat de behandeling van het hoger beroep ter terechtzitting niet volledig is geweest.
3.2. In verband daarmede wordt de behandeling van de zaak heropend en zal deze worden hervat op een nader te bepalen datum en tijdstip. In dat verband verzoekt het hof het BFT uiterlijk tien dagen vóór de datum waarop de behandeling wordt voortgezet de navolgende stukken aan het hof te zenden met afschrift aan (de gemachtigde van) de kandidaat-notaris:
a) het verzoek van 9 juli 2007 van het BFT aan de voorzitter van de kamer op grond van artikel 96 lid 2 Wet op het notarisambt (hierna ook: Wna) om een onderzoek in te stellen bij notaris mr [ X ] te [ plaats ];
b) de beslissing van 18 juli 2007 van de voorzitter van de kamer waarin voormeld onderzoek wordt gelast;
c) de opdracht van 18 juli 2007 van de plaatsvervangend voorzitter van de kamer aan het BFT tot het uitvoeren van het feitelijke onderzoek met gebruikmaking van de bevoegdheden als genoemd in artikel 96 leden 3 en 4 Wna.
3.3. Iedere verdere beslissing wordt aangehouden.
4. De beslissing
Het hof:
- heropent de behandeling van de zaak;
- verzoekt het BFT de stukken over te leggen als genoemd in rubriek 3.2;
- bepaalt dat het onderzoek zal worden hervat tegen een nader te bepalen datum en tijdstip;
- houdt iedere verdere beslissing aan.
Deze beslissing is gegeven door mrs. A.L.G.A. Stille, A.M.A. Verscheure en P. Blokland en in het openbaar uitgesproken op 22 november 2011 door de rolraadsheer.
Kamer van toezicht over de notarissen
en kandidaat-notarissen
te Roermond
Nummer: KL 10/2008
BESLISSING
van de kamer van toezicht over de notarissen en kandidaat-notarissen
te Roermond op de klacht van:
het Bureau Financieel Toezicht,
gevestigd te Utrecht,
postbus 14052, 3508 SC Utrecht,
hierna te noemen: het BFT
tegen:
kandidaat-notaris mr. [ naam ],
werkzaam op het kantoor van mr. [ X ] te [ plaats ],
postbus [ … ], [ postcode en plaats ],
hierna te noemen: de kandidaat-notaris.
1. De procedure
Het verloop van procedure blijkt uit:
-het rapport van het BFT van 7 november 2008 tevens bevattende de klacht, met bijlagen;
-het verweerschrift van de kandidaat-notaris van 25 februari 2009;
-de beslissing van de voorzitter van de kamer van 18 maart 2009, waarbij de klacht is afgewezen vanwege kennelijke ongegrondheid;
-het verzetschrift van het BFT van 27 maart 2009 met bijlagen;
-het proces-verbaal van de mondelinge behandeling van 7 mei 2009, waar het verzet gelijktijdig is behandeld met de klacht van het BFT (klachtnr. 2/2007) tegen notaris mr. [ X ], werkgever van de kandidaat-notaris;
-de beslissing van de kamer van 18 juni 2009, waarbij het verzet gegrond is verklaard en de beslissing van 18 maart 2009 is komen te vervallen;
-de repliek van het BFT van 13 juni 2009;
-de dupliek van de kandidaat-notaris van 1 september 2009.
De kamer heeft vervolgens beslist om de voortzetting van de behandeling van de onderhavige klacht aan te houden totdat door het gerechtshof te Amsterdam uitspraak is gedaan in het hoger beroep tegen de beslissing van de kamer van 18 juni 2009 inzake de klacht van het BFT tegen [ X ], van welke aanhouding partijen in kennis zijn gesteld bij brief van 28 januari 2010. Het gerechtshof heeft uitspraak gedaan op 31 augustus 2010.
De kamer heeft op 22 november 2010 beraadslaagd.
2. De inhoud van de klacht
Kort gezegd bestaat de klacht van het BFT tegen de kandidaat-notaris erin, zo begrijpt de kamer uit de recapitulatie op bladzijde 54 van het rapport van het BFT, dat ook aan de kandidaat-notaris, die volgens het BFT in het dossier [ adres ] als dossierbehandelaar is opgetreden en de gesprekken op 13 oktober 2006 met de partijen in die transactie heeft bijgewoond, veel van de gedragingen van [ X ] in datzelfde dossier zijn toe te rekenen, en ook tuchtrechtelijk aan haar verwijtbaar zijn. Het BFT heeft (de aard van) de klachten tegen de kandidaat-notaris nog toegelicht in zijn repliek van 13 juli 2009.
3. Het standpunt van de kandidaat-notaris
De kandidaat-notaris heeft verweer gevoerd in het verweerschrift van 25 februari 2009 en in haar dupliek van 1 september 2009. Dit verweer zal hierna, waar nodig, aan de orde komen.
4. Beoordeling van de klacht
De kamer is allereerst van oordeel, zoals ook al vermeld in haar beslissing van 18 juni 2009 op het verzet, dat de tuchtrechtelijke norm van artikel 98 lid 1 Wna, welke ook ziet op de kandidaat-notaris, niet slechts van toepassing is wanneer deze optreedt als waarnemer. Ook wanneer de kandidaat-notaris, zoals in het onderhavige geval kennelijk het geval is geweest, in ondergeschiktheid aan de notaris heeft gehandeld (en mogelijk zelfs niet als behandelaar heeft gefungeerd) impliceert dit niet dat er geen sprake kan zijn van tuchtrechtelijke aansprakelijkheid. Inzoverre doet de interne, afhankelijke positie van de kandidaat-notaris niet terzake. Wel kan er aanleiding zijn om, indien de norm is overtreden, bij de oplegging van een eventuele sanctie daarmee rekening te houden.
De klachtonderdelen van het BFT tegen de kandidaat-notaris worden her en der vermeld in het rapport van 7 november 2008, welk rapport ook en vooral betrekking heeft op [ X ], en worden daarin (nagenoeg) alle gekoppeld aan de gedragingen van [ X ], en ook gebaseerd op dezelfde feiten. In zijn repliek van 13 juli 2009 heeft het BFT die feiten en/of gedragingen nog eens herschikt onder punten A. tot en met H., en in die punten voorts aangegeven waarom het BFT het niet eens is met de toen al bekende beslissing van de kamer d.d. 18 juni 2009 op (onderdelen van) die punten in de klacht tegen [ X ]. Onder de aantekening dat naar het oordeel van de kamer door deze handelwijze de inzichtelijkheid over de vraag welke feiten en gedragingen het BFT nu precies ten grondslag wenst te leggen aan haar klacht tegen de kandidaat-notaris niet wordt vergroot, is overwogen als volgt.
Zoals vermeld in rubriek 1 heeft het gerechtshof Amsterdam inmiddels uitspraak gedaan op het hoger beroep tegen de beslissing van de kamer van 18 juni 2009 inzake [ X ]. Daarin is -onder meer en voor zover hier van belang- die beslissing vernietigd ten aanzien van rechtsoverweging 3.3. daarvan en dat klachtonderdeel alsnog gegrond verklaard, en voor het overige bekrachtigd. Dit betekent dat thans vast staat dat van de klachtonderdelen jegens [ X ] in het dossier [ adres ] de volgende onderdelen gegrond zijn verklaard:
1. het op 30 november 2006 in ontvangst nemen van € 33.102,-- aan contanten;
2. het passeren van de leveringsakte op 30 november 2006 zonder dat toen reeds het volledige bedrag ter beschikking was van de notaris;
3. het gebruik van de door de verkopers afgegeven volmachten zonder dat daarin ook was voorzien in de bevoegdheid tot verrekening;
4. de leveringsakte had aan (één der) partijen tevens in het Duits moeten worden gestuurd, hetgeen niet is gebeurd.
Gelet op de door het BFT gekozen handelwijze om de klachtonderdelen tegen de kandidaat-notaris te koppelen aan de gedragingen van [ X ] en te baseren op dezelfde feiten betekent het voorgaande dat thans nog slechts de klachtonderdelen tegen de kandidaat-notaris die verband houden met voormelde, in de klacht tegen [ X ] nu definitief gegrond verklaarde, klachtonderdelen aan de orde behoeven te komen. Immers, waar [ X ] niet klachtwaardig heeft gehandeld heeft de kandidaat-notaris dit zeker niet gedaan, en in zoverre dient de klacht op de overige onderdelen ongegrond verklaard te worden.
Met betrekking tot de hierbovenvermelde klachtonderdelen 1. tot en met 3. heeft het BFT in zijn repliek van 13 juli 2009 onder punt A., reeds rekening houdend met de gegrondverklaring door de kamer d.d. 18 juni 2009 van die klachtonderdelen jegens
[ X ], uiteengezet waarom ook de kandidaat-notaris hier klachtwaardig zou hebben gehandeld.
Gesteld is dat zij wist dat er gepasseerd zou worden zonder dat het nog te betalen bedrag was voldaan door de koper, dat zij betrokken was bij het in ontvangst nemen van het contante geldbedrag, dat zij nauw betrokken was bij het opstellen van de volmachten en de akte van levering en dat zij (deels) aanwezig is geweest bij de gesprekken met de partijen; zij heeft [ X ] echter niet weerhouden te passeren zonder dat betaald was, niet weerhouden de contanten aan te nemen en niet weerhouden te passeren met ontoereikende volmachten.
De kandidaat-notaris heeft zich verweerd door onder meer te stellen dat zij bij het passeren van de akte in het geheel niet betrokken is geweest, en dat haar aandeel daarin slechts was de koper erop te wijzen dat het benodigde geld tijdig op de derdenrekening van de notaris moest staan; toen dat laatste niet het geval bleek te zijn, heeft zij [ X ] hiervan in kennis gesteld.
De kamer overweegt het volgende. Het BFT gaat er, gelet op de verwijten aan de kandidaat-notaris, inhoudend dat zij [ X ] had dienen te weerhouden van het passeren zonder volledige betaling en toereikende volmacht en het in ontvangst nemen van contanten, blijkbaar van uit dat de kandidaat-notaris er -tijdig- van op de hoogte was dat een en ander zou gaan plaatsvinden, en het BFT gaat er daarnaast van uit dat de kandidaat-notaris dan ook daadwerkelijk in de gelegenheid is geweest om [ X ] van dit -als gezegd klachtwaardige- handelen te weerhouden.
Waar deze beide uitgangspunten op gebaseerd zijn is de kamer niet duidelijk kunnen worden. Het BFT heeft onvoldoende aangetoond dat de kandidaat-notaris volledig en tijdig op de hoogte was, temeer gelet op het verweer van de kandidaat-notaris inhoudend dat zij niet rechtstreeks betrokken was bij het passeren van de akte op 30 november 2006 -blijkens de akte was daar van de kant van het notariskantoor naast [ X ] aanwezig een andere medewerkster van het notariskantoor, die optrad als gevolmachtigde van verkopers-, gelet op de lezing van [ X ] omtrent de gang van zaken in het rapport van het BFT van 7 november 2008, en gelet op hetgeen bij de behandeling van de zaken de kandidaat-notaris en [ X ] op 7 mei 2009 door laatstgenoemden is verklaard. Wat nu precies de rol van de kandidaat-notaris in het geheel is geweest, op welke wijze de kandidaat-notaris en [ X ] in dit dossier hebben samengewerkt en waarvan de kandidaat-notaris nu wel of niet op de hoogte was heeft het BFT onvoldoende concreet kunnen maken, waaraan mogelijk debet is de omstandigheid dat de kandidaat-notaris, anders dan [ X ], niet door het BFT is gehoord.
De kamer laat hierbij nog daar of, zo de kandidaat-notaris inderdaad wel volledig en tijdig op de hoogte zou zijn geweest van het handelen van [ X ], zij daadwerkelijk de mogelijkheid zou hebben gehad om in te grijpen, en, zo dit wel had gekund, of dit effect zou hebben gehad. De kamer hecht eraan op te merken dat de voorhanden gegevens sterk in de richting ervan wijzen dat [ X ] in het dossier [ adres ] zelf nadrukkelijk de touwtjes in handen had en de kandidaat-notaris zeker niet bij alles heeft betrokken. Onder die omstandigheden is het de vraag of de bijsturende, corrigerende en zelfs controlerende taak die het BFT hier van de kandidaat-notaris verwacht redelijkerwijs van haar gevergd kan worden.
Conclusie moet dan ook zijn dat onvoldoende is gebleken van objectieve feiten en omstandigheden die de conclusie rechtvaardigen dat, naast [ X ], ook de kandidaat-notaris klachtwaardig heeft gehandeld op de 4 bovenvermelde klachtonderdelen.
Gelet op het eerder hierboven al gegeven oordeel over de overige klachtonderdelen zal de klacht dan ook integraal ongegrond verklaard worden.
De beslissing
De kamer:
verklaart de klacht ongegrond.
Deze beslissing is gegeven door mrs. P.J. Voncken, voorzitter, M.P.F. van Dooren, J.J.G.M. Kuijpers, H.J.M.E. Mathijsen en J.A.P. Dings, bijgestaan door H.J.M. Dahlmans, secretaris, en op 10 januari 2011 in het openbaar uitgesproken door de voorzitter in tegenwoordigheid van de secretaris.
De secretaris, De voorzitter,
H.J.M. Dahlmans mr. P.J. Voncken