Uitspraak: 24 juli 2012
Zaaknummers: 200.106.057/ 01 en 200.106.058/ 01
Zaaknummer eerste aanleg: 191396 / JU RK 12-429
in de zaak in hoger beroep van:
[…],
thans verblijvende in De Koppeling te Amsterdam Zuidoost,
appellant,
advocaat: mr. B.J. de Groot te Haarlem,
William Schrikker Stichting Jeugdbescherming en Jeugdreclassering,
gevestigd te Amsterdam,
geïntimeerde.
1. Het geding in hoger beroep
1.1. Partijen worden hierna respectievelijk [de minderjarige] en WSS genoemd.
1.2. [de minderjarige] is op 27 april 2012 in hoger beroep gekomen van een tweetal beschikkingen van 16 april 2012 van de kinderrechter in de rechtbank Haarlem (hierna: de kinderrechter), beide met kenmerk 191396 / JU RK 12-429.
1.3. WSS heeft op 25 mei 2012 een verweerschrift ingediend.
1.4. [de minderjarige] heeft op 8 juni 2012 een nader stuk ingediend.
1.5. De zaken zijn op 27 juni 2012 gelijktijdig ter terechtzitting behandeld.
1.6. Ter terechtzitting zijn verschenen:
- [de minderjarige], bijgestaan door zijn advocaat;
- mevrouw H.J.M. Houwers (hierna: de gezinsvoogd) en mevrouw R. Rietveld, namens WSS;
- de heer W. Daalderop, vertegenwoordiger van de Raad voor de Kinderbescherming, regio Noord-Holland, locatie Haarlem (hierna: de Raad);
1.7. [x] (hierna: de vader), [y] (hierna: de moeder) en (een vertegenwoordiger van) De Koppeling zijn, hoewel daartoe behoorlijk opgeroepen, niet verschenen.
2.1. De vader en de moeder (hierna tezamen: de ouders) zijn gehuwd geweest. Uit hun huwelijk is onder andere geboren [de minderjarige] [in] 1995. De ouders oefenen gezamenlijk het ouderlijk gezag uit over [de minderjarige].
2.2. Krachtens een beschikking van de kinderrechter is [de minderjarige] voor het eerst in 2005 onder toezicht gesteld. Na een onderbreking is [de minderjarige] vanaf 21 augustus 2008 steeds onder toezicht gesteld geweest, laatstelijk tot 2 mei 2012.
In het kader van de ondertoezichtstelling is [de minderjarige] voor het eerst in 2007 uit huis geplaatst. In 2007 is [de minderjarige] opgenomen op een crisisbed van Lijn 5 en later dat jaar is hij geplaatst in de observatiegroep van Lijn 5 in Alkmaar. In 2009 is [de minderjarige] verhuisd naar een driemilieuvoorziening, een besloten behandelgroep van Lijn 5 in Driehuis. In juli 2010 is [de minderjarige] naar een andere groep op hetzelfde terrein verhuisd. Op 14 april 2011 is [de minderjarige] overgeplaatst naar Huize Edgar in Deurningen.
[de minderjarige] verblijft sinds 10 november 2011 krachtens een machtiging tot gesloten plaatsing in De Koppeling.
2.3. Bij beschikking van de kinderrechter van 9 januari 2012 is de machtiging om [de minderjarige] te doen opnemen en te doen verblijven in een accommodatie voor gesloten jeugdzorg met ingang van 14 januari 2012 tot 2 mei 2012 verlengd.
2.4. Bij de stukken in het dossier bevinden zich, voor zover thans van belang:
- een indicatiebesluit van Bureau Jeugdzorg Noord-Holland (hierna: BJZNH) met indicatiedatum 7 september 2011 met een geldigheidstermijn van een jaar;
- een verklaring dat gesloten jeugdzorg noodzakelijk is als bedoeld in artikel 29b lid 4 Wet op de jeugdzorg (Wjz); afkomstig van WSS namens BJZNH van 23 februari 2012 (hierna: de noodzaakverklaring);
- een verklaring van instemming van een gedragswetenschapper als bedoeld in artikel 29b lid 5 Wjz (hierna: de instemmingsverklaring) van 24 februari 2012.
3. Het geschil in hoger beroep
In de zaak met zaaknummer 200.106.058/ 01:
3.1. Bij de bestreden beschikking is de duur van de ondertoezichtstelling van [de minderjarige] verlengd met ingang van 2 mei 2012 tot 2 mei 2013. Deze beschikking is gegeven op het verzoek van WSS van 2 maart 2012 om de ondertoezichtstelling van [de minderjarige] te verlengen voor de duur van een jaar.
3.2. [de minderjarige] verzoekt, met vernietiging van de bestreden beschikking, het verzoek van WSS alsnog af te wijzen, dan wel de duur van de ondertoezichtstelling te bepalen zoals het hof juist acht. Subsidiair heeft [de minderjarige], ter zitting in hoger beroep, voor het geval hij in verband met zijn minderjarigheid niet-ontvankelijk is in zijn hoger beroep, verzocht een bijzonder curator te benoemen, zodat deze in rechte voor hem kan optreden teneinde zijn belangen ter zake van de ondertoezichtstelling te behartigen.
3.3. WSS verzoekt het door [de minderjarige] ingestelde beroep niet-ontvankelijk te verklaren, dan wel af te wijzen en de bestreden beschikking te bekrachtigen.
In de zaak met zaaknummer 200.106.057/ 01:
3.4. Bij de bestreden beschikking is de machtiging om [de minderjarige] te doen opnemen en te doen verblijven in een accommodatie voor gesloten jeugdzorg verlengd met ingang van 2 mei 2012 tot 10 november 2012. Deze beschikking is gegeven op het verzoek van WSS van 2 maart 2012 om, ter effectuering van een indicatiebesluit, op grond van artikel 29b Wjz een machtiging te verlenen voor plaatsing van [de minderjarige] in gesloten jeugdzorg voor de duur van het indicatiebesluit.
3.5. [de minderjarige] verzoekt, met vernietiging van de bestreden beschikking, het verzoek van WSS alsnog af te wijzen, dan wel de duur van de machtiging uithuisplaatsing gesloten jeugdzorg te bepalen zoals het hof juist acht.
3.6. WSS verzoekt het door [de minderjarige] ingestelde beroep niet-ontvankelijk te verklaren, dan wel af te wijzen en de bestreden beschikking te bekrachtigen.
4. Beoordeling van het hoger beroep
In de zaak met zaaknummer 200.106.058/ 01:
4.1. Ten tijde van het indienen van het beroepschrift bij het hof was [de minderjarige] zestien jaar en derhalve minderjarig. De vraag rijst of [de minderjarige] in zijn beroep tegen de beslissing tot verlenging van de ondertoezicht¬stelling kan worden ontvangen. Het hof beantwoordt deze vraag ontkennend. Op grond van artikel 1:245 lid 4 Burgerlijk Wetboek (BW) is een minderjarige onbekwaam om in persoon in rechte op te treden of daartoe iemand te machtigen. Een uitzondering op deze regel doet zich in dit geval niet voor. Het hof zal [de minderjarige] dientengevolge niet-ontvankelijk verklaren in zijn hoger beroep.
4.2. Ter zitting in hoger beroep heeft [de minderjarige] verzocht een bijzonder curator over hem te benoemen in het geval hij niet-ontvankelijk zou worden verklaard, zodat zijn belangen ten aanzien van de ondertoezichtstelling toch zouden kunnen worden behartigd. Tot het doen van dit verzoek is [de minderjarige] volgens vaste jurisprudentie wel bekwaam. Op grond van artikel 1:250 BW kan de rechter een bijzondere curator benoemen, indien in aangelegenheden betreffende de verzorging en opvoeding, dan wel het vermogen van de minderjarige, de belangen van de met het gezag belaste ouders of een van hen dan wel van de voogd of voogden in strijd zijn met die van de minderjarige. Gesteld noch gebleken is dat ter zake van de ondertoezichtstelling sprake is van een tegenstelling van bedoelde belangen tussen [de minderjarige] en zijn ouders. Daarbij tekent het hof aan dat onder het begrip “voogd” in genoemde bepaling niet de gezinsvoogdijinstelling of de gezinsvoogd valt. De situatie zoals omschreven in artikel 1:250 BW doet zich dus niet voor. Dit leidt ertoe dat het hof dit verzoek van [de minderjarige] zal afwijzen.
In de zaak met zaaknummer 200.106.057/ 01:
4.3. Ingevolge artikel 29b lid 3 Wjz kan een machtiging tot gesloten jeugdzorg verleend worden indien naar het oordeel van de kinderrechter de jeugdige ernstige opgroei- of opvoedingsproblemen heeft die zijn ontwikkeling naar volwassenheid ernstig belemmeren en die maken dat de opneming en het verblijf noodzakelijk zijn om te voorkomen dat de jeugdige zich aan de zorg die hij nodig heeft zal onttrekken of daaraan door anderen zal worden onttrokken. Nu het hier gaat om een machtiging tot gesloten jeugdzorg is [de minderjarige] op grond van artikel 29a lid 2 Wjz bekwaam om in rechte op te treden. Ter beoordeling ligt voor de vraag of de kinderrechter terecht en op goede gronden machtiging heeft verleend om [de minderjarige] in een accommodatie voor gesloten jeugdzorg te doen opnemen en verblijven en of deze gronden ook thans nog aanwezig zijn.
4.4. [de minderjarige] stelt – kort gezegd – dat de gronden voor machtiging tot gesloten jeugdzorg ten tijde van de bestreden beschikking niet aanwezig waren en ook thans niet aanwezig zijn. Hij is voorts van mening dat de instemmingsverklaring van de gedragswetenschapper niet voldoet aan de vereisten die daaraan worden gesteld. WSS heeft gemotiveerd verweer gevoerd tegen deze stellingen van [de minderjarige]. Op de standpunten van partijen wordt hierna nader ingegaan.
4.5. De Raad heeft ter zitting geadviseerd de bestreden beschikking te bekrachtigen.
4.6. Het hof zal allereerst ingaan op de stelling van [de minderjarige] dat de instemmingsverklaring van de gedragswetenschapper niet voldoet aan de vereisten die daaraan worden gesteld. Ter onderbouwing van zijn standpunt heeft [de minderjarige] aangevoerd dat WSS in de noodzaakverklaring van 23 februari 2012 reeds melding maakt van de instemmingsverklaring, hoewel die instemmingsverklaring pas op 24 februari 2012 is opgemaakt. Voorts heeft [de minderjarige] naar voren gebracht dat de instemmingsverklaring is gebaseerd op ondeugdelijk dossieronderzoek, dat de instemmingsverklaring geen blijk geen van enige observatie van [de minderjarige] en tot slot dat de instemmingsverklaring niet is voorzien van een deugdelijke motivering waarom gesloten jeugdzorg noodzakelijk is.
Het hof overweegt als volgt. Niet betwist is dat de instemmingsverklaring van 24 februari 2012 betrekking heeft op de noodzaakverklaring van 23 februari 2012. Mede gezien het feit dat de betrokken gedragswetenschapper blijkens de instemmingsverklaring [de minderjarige] al op 22 februari 2012 had onderzocht, voert het feit dat in de noodzaakverklaring al wordt verwezen naar de instemmingsverklaring van één dag later niet tot de conclusie dat aan (een van) beide verklaringen zodanige gebreken kleven dat deze buiten beschouwing gelaten zouden moeten worden. Gesteld nog gebleken is dat [de minderjarige] door deze gang van zaken in enig belang is geschaad.
Uit de instemmingsverklaring blijkt dat de gedragswetenschapper het dossier heeft bestudeerd en daarnaast op 22 februari 2012 zelf een gesprek heeft gevoerd met [de minderjarige]. De gedragswetenschapper heeft tevens gemotiveerd waarom gesloten jeugdzorg noodzakelijk is. Tegen die achtergrond heeft [de minderjarige] te weinig aangevoerd om te concluderen dat het onderzoek van de gedragswetenschapper of haar instemmingsverklaring niet zou voldoen aan de daaraan te stellen eisen.
4.7. Uit de stukken in het dossier en het verhandelde ter zitting is gebleken dat [de minderjarige] veel heeft meegemaakt in zijn leven. Dit heeft hem getekend. [de minderjarige] komt uit een thuissituatie waarin ouders een conflictueuze relatie hebben en er sprake is geweest van huiselijk geweld van de vader jegens de moeder en de kinderen. Daarnaast is [de minderjarige] sinds hij voor het eerst uit huis is geplaatst vele malen overgeplaatst naar een andere woonsituatie. WSS stelt dat de overplaatsingen alle in het licht lijken te staan van niet meer hanteerbaar gedrag en/of wegloopgedrag. [de minderjarige] functioneert op een moeilijk lerend niveau, waardoor hij snel wordt overvraagd.
Uit een verslag van De Koppeling van 13 april 2012 blijkt dat [de minderjarige] sinds zijn verblijf aldaar een positieve ontwikkeling heeft doorgemaakt. Hij werkt goed mee aan zijn behandeling en staat open voor hulp. Zijn woede-uitbarstingen komen minder frequent voor en zijn qua intensiteit en duur minder heftig dan voorheen. [de minderjarige] heeft sinds een aantal maanden meer vrijheden gekregen. Zo gaat hij bijvoorbeeld drie avonden in de week naar voetbal. Voorts verblijft hij elk weekend van vrijdag tot maandag bij zijn moeder.
De gezinsvoogd heeft echter te kennen gegeven dat er ondanks de positieve ontwikkeling van [de minderjarige] nog aandachtspunten zijn in zijn gedrag. [de minderjarige] heeft snel het gevoel dat er niet naar hem geluisterd wordt. Hij is opzoek naar bevestiging en kan moeilijk een ‘nee’ accepteren. Zodra [de minderjarige] teveel vrijheid krijgt, stagneert de positieve ontwikkeling. [de minderjarige] lijkt daarom baat te hebben bij structuur en duidelijkheid. Zodra dit wegvalt, is [de minderjarige] snel uit evenwicht en kan hij druk en boos reageren.
Gelet op het vorenstaande is het hof van oordeel dat bij [de minderjarige] sprake is van ernstige opgroei- en opvoedingsproblemen die zijn ontwikkeling naar volwassenheid ernstig belemmeren.
4.8. Vervolgens staat het hof voor de vraag of de opneming en het verblijf van [de minderjarige] in De Koppeling krachtens een machtiging tot gesloten uithuisplaatsing noodzakelijk is om te voorkomen dat hij zich aan de zorg die hij nodig heeft, in verband met zijn ernstige opgroei- en opvoedingsproblemen, zal ontrekken of daaraan door anderen zal worden onttrokken.
[de minderjarige] wil graag weer thuis wonen. Gebleken is echter dat hij in mei 2011 is weggelopen uit Huize Edgar, de behandelgroep waar hij op dat moment verbleef. Daarna heeft hij een periode noodgedwongen bij zijn moeder gewoond. Dit was geen succes, omdat [de minderjarige] tijdens deze weken zich respectloos jegens haar heeft gedragen en zich niet of nauwelijks aan de regels hield. De moeder wilde haar zoon een kans geven bij haar thuis, maar dit is niet gelukt. Het hof is dan ook van oordeel dat voor [de minderjarige] terugkeer naar huis niet aan de orde is.
Volgens De Koppeling is [de minderjarige] toe aan plaatsing in een meer open setting. Hoewel de gezinsvoogd te kennen heeft gegeven hier huiverig tegenover te staan, heeft zij zich verdiept in eventuele alternatieven voor [de minderjarige]. [de minderjarige] wil niet buiten de regio worden geplaatst. Binnen de regio is echter geen plek voor [de minderjarige] in een open setting, zo blijkt een uit door WSS overgelegde e-mail van Lijn5, de zorgaanbieder voor open plaatsen in deze regio. Naar voren is gekomen dat een samenwerkingsverband wordt gestart tussen De Koppeling en Lijn5. Deze samenwerking is er op gericht de doorstroming van jongeren zoals [de minderjarige] te versoepelen. De plek waarvoor [de minderjarige] eventueel in aanmerking zou kunnen komen betreft een besloten setting. Nu dit samenwerkingsverband nog bezig is te worden opgezet, is plaatsing in deze besloten setting niet eerder mogelijk dan in het najaar van 2012.
Nu voldoende is komen vast te staan dat thuisplaatsing niet aan de orde is, en dat de pogingen om voor [de minderjarige] een plek in een open of besloten plaatsing te vinden tot nu toe nog niets hebben opgeleverd, is het hof van oordeel dat het verblijf van [de minderjarige] in gesloten jeugdzorg nog steeds noodzakelijk is en ook in zijn belang is. Naar oordeel van het hof is [de minderjarige] gebaat bij een omgeving waarin hem duidelijkheid, structuur en voorspelbaarheid kan worden geboden. De Koppeling kan daarin voorzien. Voortzetting van het verblijf in gesloten jeugdzorg biedt [de minderjarige] de mogelijkheid zijn recent ingezette positieve ontwikkeling voort te zetten en geeft hem de kans te laten zien dat hij met meer vrijheden kan omgaan en goede keuzes kan maken. Voortzetting van het verblijf in De Koppeling biedt tevens de mogelijkheid om de structuur en begeleiding, waarbij [de minderjarige] gebaat is, waar mogelijk geleidelijk af te bouwen. Hiermee kan worden voorkomen dat [de minderjarige] bij eventuele overplaatsing direct terugvalt in zijn oude gedrag, wanneer de structuur en begeleiding van De Koppeling wegvalt.
Ter zitting heeft [de minderjarige] verklaard dat de gezinsvoogd niet goed communiceert en hem geen duidelijkheid geeft omtrent zijn toekomstperspectief. Volgens [de minderjarige] is niemand erbij gebaat als hem overkomt wat zijn broer is overkomen na diens achttiende verjaardag. Die staat er ondanks lange bemoeienis van jeugdzorg thans alleen voor, aldus [de minderjarige]. Het hof overweegt dat, wat daar ook van zij, [de minderjarige] hier zelf een groot, zo niet het grootste aandeel in heeft. Indien hij zijn positieve ontwikkeling blijft vervolgen, geeft dat de gezinsvoogd wellicht meer mogelijkheden om [de minderjarige] elders geplaatst te krijgen. Hierdoor zal hij sneller duidelijkheid krijgen omtrent zijn toekomstperspectief.
Het vorenstaande leidt ertoe dat het hof van oordeel is dat de gronden voor machtiging tot gesloten jeugdzorg ten tijde van de bestreden beschikking aanwezig waren en ook thans aanwezig zijn, zodat de bestreden beschikking zal worden bekrachtigd.
4.9. Dit leidt tot de volgende beslissing.
in de zaak met zaaknummer 200.106.058/ 01:
verklaart [de minderjarige] niet-ontvankelijk in zijn hoger beroep;
wijst het verzoek tot benoeming van een bijzonder curator af;
In de zaak met zaaknummer 200.106.057/ 01:
bekrachtigt de bestreden beschikking;
wijst af het in hoger beroep meer op anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mrs. C.A. Joustra, W.J. van den Bergh en A.V.T. de Bie in tegenwoordigheid van mr. S.J.M. Lok als griffier, en in het openbaar uitgesproken op 24 juli 2012 door de jongste raadsheer.