ECLI:NL:GHAMS:2012:BX6044

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
17 juli 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200.089.327-01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Huwelijksgoederenregime en de toepassing van het Turks Burgerlijk Wetboek in een echtscheidingsprocedure

In deze zaak, behandeld door het Gerechtshof Amsterdam op 17 juli 2012, gaat het om een hoger beroep in een echtscheidingsprocedure tussen een vrouw en een man, die in 1998 zijn gehuwd en in 2009 zijn gescheiden. De vrouw heeft hoger beroep ingesteld tegen een beschikking van de rechtbank Haarlem, waarin haar verzoeken tot het betrekken van bepaalde activa in de verdeling van de huwelijksgoederen zijn afgewezen. De vrouw verzoekt onder andere om de opbrengst van € 20.000,- uit de verkoop van een bedrijfspand en een rekening-courantvordering van de man op de vennootschappen in de verdeling te betrekken. De man heeft de aandelen van de vennootschappen in 2008 voor € 100.000,- verkocht en het bedrijfspand in 2007 voor € 90.000,- aan een van de vennootschappen verkocht. De vrouw stelt dat de man haar heeft benadeeld door de aandelen voor een te lage prijs te verkopen en dat er reden is om te twijfelen aan de waarde van de koopsom van het bedrijfspand. Het hof overweegt dat het partijen vrijstaat om alle onderwerpen opnieuw aan de orde te stellen in hoger beroep en dat het hof nadere informatie nodig heeft over de uitleg van artikel 229 lid 2 van het Turkse Burgerlijk Wetboek, dat betrekking heeft op de bedoeling tot benadeling van de andere echtgenoot. Het hof is voornemens om vragen te stellen aan het Internationaal Juridisch Instituut om meer duidelijkheid te krijgen over de Turkse wetgeving en jurisprudentie. De behandeling van de zaak wordt aangehouden in afwachting van de antwoorden op deze vragen.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM
MEERVOUDIGE FAMILIEKAMER
BESCHIKKING van 17 juli 2012 in de zaak met zaaknummer 200.089.327/01 van:
[…],
wonende te […],
APPELLANTE,
advocaat: mr. S. Bharatsingh te Hilversum,
t e g e n
[…],
wonende te […],
GEÏNTIMEERDE,
advocaat: mr. M.J.F.A. Mutsaers te Haarlem.
1. Het geding in hoger beroep
1.1. Appellante en geïntimeerde worden hierna respectievelijk de vrouw en de man genoemd.
1.2. De vrouw is op 21 juni 2011 in hoger beroep gekomen van een gedeelte van de beschikking van 22 maart 2011 van de rechtbank Haarlem, met kenmerk 152572/FA RK 08-4398 & 158623/FA RK 09-1992.
1.3. De man heeft op 31 augustus 2011 een verweerschrift ingediend.
1.4. De zaak is op 24 november 2011 ter terechtzitting behandeld.
1.5. Ter terechtzitting zijn verschenen:
- de vrouw, bijgestaan door haar advocaat,
- de man, bijgestaan door zijn advocaat.
2. De feiten
2.1. Partijen zijn [in] 1998 gehuwd. Bij beschikking van 21 juli 2009 is de echtscheiding tussen partijen uitgesproken. De echtscheidings¬beschikking is tijdig ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand.
2.2. De man was eigenaar van een eenmanszaak [onderneming a], een supermarkt in [a]. De onderneming is in december 2006 ingebracht in de besloten vennootschappen [B.V.1] en [B.V.2] De man heeft de aandelen van voornoemde besloten vennootschappen op 14 mei 2008 voor een bedrag van € 100.000,- verkocht en geleverd.
2.3. Op 21 december 2007 heeft de man zijn bedrijfspand aan de [straatnaam] te [a] (hierna: het bedrijfspand) verkocht aan [B.V.2] voor een bedrag van € 90.000,-. De opbrengst van het bedrijfspand na verkoop bedroeg € 46.225,89, waarvan door de notaris op 27 december 2007 € 20.000,- naar de privérekening van de man is overgemaakt en het restant naar [B.V.2]
3. Het geschil in hoger beroep
3.1. Bij de bestreden beschikking is - voor zover thans van belang - het verzoek van de vrouw te bepalen dat bij de verdeling tussen partijen van de aanwas betrokken dient te worden de opbrengst van de verkoop in 2007 van het bedrijfspand aan de [straatnaam] in [a] ad € 20.000,-, een rekening-courantschuld van [B.V.1] aan de man ad € 26.255,89 en een vordering van de man op de koper van de aandelen in de beide vennootschappen van € 29.700,-, afgewezen.
3.2. De vrouw verzoekt, met vernietiging van de bestreden beschikking in zoverre, te bepalen:
- dat de opbrengst van € 20.000,- uit de verkoop van het bedrijfspand aan de [straatnaam] te [a] in de verdeling moet worden betrokken;
- dat de man ten tijde van de peildatum een rekening-courantvordering had van € 26.255,89 op de besloten vennootschappen die in de verdeling moet worden betrokken;
- dat de reële waarde van de aandelen in [B.V.2] en [B.V.1] zoals deze door een deskundige moet worden vastgesteld in de verdeling moet worden betrokken naast de rente die de man ten onrechte niet aan de koper in rekening heeft gebracht hoewel de koper nalatig is geweest uiterlijk op de datum van levering van de aandelen de volledige koopprijs te voldoen.
3.3. De man verzoekt de bestreden beschikking te bekrachtigen, met veroordeling van de vrouw in de kosten van deze procedure.
4. Beoordeling van het hoger beroep
4.1. Aan de orde in hoger beroep is de afwikkeling van het tussen partijen vigerende huwelijksgoederenregime. Niet in geschil is dat het recht van Turkije daarop van toepassing is. Voorts is de in haar tussenbeschikking door de rechtbank vastgestelde peildatum voor de omvang en waardering van de te verdelen aanwas van 10 december 2008 niet in geschil.
4.2. Het hof zal - gelet op hetgeen hierna wordt overwogen - eerst ingaan op de vierde, meest verstrekkende grief van de vrouw. In dat kader zij opgemerkt dat, anders dan de man betoogt, het partijen in hoger beroep vrijstaat alle in eerste instantie besproken onderwerpen in hoger beroep opnieuw aan de orde te stellen.
De vrouw stelt in haar vierde grief en de daaropvolgende toelichting dat de man de bedoeling heeft gehad haar te benadelen door de aandelen in de beide besloten vennootschappen voor een te lage prijs te verkopen, waarbij zij zich beroept op van artikel 229 lid 2 van het Turkse Burgerlijk Wetboek. Voorts voert zij aan, dat er reden is tot twijfel aan de realiteit van de waarde van de koopsom van het bedrijfspand aan de [straatnaam] te [a].
Artikel 229 van het Turkse Burgerlijk Wetboek geeft de vrouw de mogelijkheid te eisen om die vervreemdingen, die door een der echtgenoten tijdens het huwelijk zijn gedaan met de bedoeling de aanspraak uit deelneming van de andere echtgenoot te verminderen toe te voegen aan de te verdelen aanwas van het vermogen. De vrouw verzoekt in dat kader een deskundige te benoemen die, mede op basis van de door de heer Bulman, de boekhouder van de man, ten behoeve van de besloten vennootschappen [B.V.1] en [B.V.2] opgestelde cijfers zal vaststellen wat op de verkoopdatum van 14 mei 2008 de reële waarde van de aandelen was, zodat deze waarde in de verdeling kan worden betrokken.
De man betwist dat hij de aandelen tegen een te laag bedrag heeft verkocht. De vrouw had al haar vragen hieromtrent aan de heer Bulman kunnen stellen, wat zij heeft nagelaten, zodat, nu de man geen gelden heeft, de kosten van een eventueel te benoemen deskundige voor rekening van de vrouw dienen te komen, aldus de man
4.3. Alvorens de grieven van de vrouw inhoudelijk te kunnen beoordelen, behoeft het hof nadere informatie omtrent de uitleg van artikel 229 lid 2 van het Turkse Burgerlijk Wetboek en omtrent de toepasselijke Turkse jurisprudentie. Nu partijen hieromtrent niets naar voren hebben gebracht, is het hof voornemens de navolgende vragen voor te leggen aan het Internationaal Juridisch Instituut (hierna: IJI), Spui 186, 2511 BW ’s Gravenhage.
- Kan de bedoeling tot benadeling zoals omschreven in artikel 229 lid 2 van het Turkse Burgerlijke Wetboek naar Turks recht (onder meer) worden afgeleid uit onzakelijkheid van de door de vrouw gewraakte transacties van de man;
- welke nadere uitleg dient te worden gegeven aan het begrip ‘bedoeling’ in artikel 229, lid 2 van het Turkse Burgerlijk Wetboek;
- wat is de reikwijdte van dat begrip;
- heeft u overige opmerkingen die voor de uitleg van artikel 229 lid 2 van het Turkse Burgerlijk Wetboek en de beslechting van het voorliggende geschil dienstbaar kunnen zijn?
De kosten van de beantwoording van de vragen zullen ten laste worden gebracht van ’s Rijks kas. Het hof merkt op, dat op het IJI een geheimhoudingsplicht rust.
4.4. Partijen worden in de gelegenheid gesteld binnen drie weken na heden schriftelijk opmerkingen te maken over deze voorgenomen vraagstelling, waarna het hof de vragen bij beschikking definitief zal vaststellen en de opdracht aan het IJI zal verstrekken.
4.5. Het hof zal de behandeling van de zaak aanhouden in afwachting van de opmerkingen van partijen als hiervoor onder 4.4. bedoeld.
Iedere verdere beslissing wordt aangehouden.
5. Beslissing
Het hof:
stelt partijen in de gelegenheid om vóór 7 augustus 2012 schriftelijk bij het hof opmerkingen in te dienen overeenkomstig hetgeen hiervoor in rechtsoverweging 4.4. is overwogen, onder verstrekking van een afschrift aan de wederpartij;
houdt iedere verdere beslissing aan.
Deze beschikking is gegeven door mrs. A.V.T. de Bie, M.M.A. Gerritzen Gunst en J.A. van Keulen in tegenwoordigheid van mr. C.M. van Harten als griffier, en in het openbaar uitgesproken op 17 juli 2012.