ECLI:NL:GHAMS:2012:BX6043

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
15 mei 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200.096.910/01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beperking van de alimentatieverplichting na echtscheiding

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van de man tegen een beschikking van de rechtbank Amsterdam, waarin een alimentatieverplichting van € 261,- per maand voor de vrouw is vastgesteld. De man is op 9 november 2011 in hoger beroep gekomen van de beschikking van 10 augustus 2011. De vrouw heeft op 22 december 2012 een verweerschrift ingediend. De zaak is behandeld op 15 februari 2012, waarbij de man aanwezig was met zijn advocaat, terwijl de vrouw en haar advocaat niet verschenen.

Partijen zijn in 2001 gehuwd en de echtscheiding is uitgesproken. De vrouw ontvangt een uitkering op basis van de Wet werk en bijstand en verblijft in een Blijf-van-mijn-lijfhuis. De man verzoekt de alimentatieverplichting te limiteren tot drie of vijf jaar, terwijl de vrouw de beschikking wil bekrachtigen.

Het hof oordeelt dat de draagkracht van de man niet wordt betwist en dat de behoefte van de vrouw aan de alimentatie voldoende is aangetoond. Echter, het hof is van mening dat de vrouw niet heeft aangetoond dat zij pogingen heeft ondernomen om werk te vinden. Gezien haar omstandigheden, zoals het verblijf in een Blijf-van-mijn-lijfhuis en haar uitkering, is het hof van oordeel dat de alimentatieverplichting van de man in duur beperkt kan worden tot vijf jaar na inschrijving van de echtscheidingsbeschikking. De man's verzoek tot beperking van de alimentatieverplichting wordt dan ook gedeeltelijk toegewezen.

De beslissing van het hof is openbaar uitgesproken op 15 mei 2012, waarbij de bestreden beschikking is vernietigd voor zover het de duur van de alimentatie betreft. De man is verplicht om de alimentatie voor een periode van vijf jaar te betalen, waarna deze eindigt.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM
Sector familierecht
Uitspraak: 15 mei 2012
Zaaknummer: 200.096.910/01
Zaaknummer eerste aanleg: 478204/FARK 10-10768
in de zaak in hoger beroep van:
[…],
wonende te […],
appellant,
advocaat: mr.drs. C.M. Kraan te Amsterdam,
tegen
[…],
wonende op een geheim adres,
geïntimeerde,
advocaat: mr. S. Bouddount te Amsterdam.
1. Het geding in hoger beroep
1.1. Appellant en geïntimeerde worden hierna respectievelijk de man en de vrouw genoemd.
1.2. De man is op 9 november 2011 in hoger beroep gekomen van een gedeelte van de beschikking van 10 augustus 2011 van de rechtbank Amsterdam, met kenmerk 478204/FA RK 10-10768.
1.3. De vrouw heeft op 22 december 2012 een verweerschrift ingediend.
1.4. De zaak is op 15 februari 2012 ter terechtzitting behandeld.
1.5. Ter terechtzitting is de man verschenen, bijgestaan door zijn advocaat.
1.6. De vrouw en haar advocaat zijn, hoewel behoorlijk opgeroepen, niet ter terechtzitting verschenen.
2. De feiten
2.1. Partijen zijn [in] 2001 gehuwd. Bij de bestreden beschikking is de echtscheiding tussen partijen uitgesproken. Uit hun huwelijk zijn geen kinderen geboren.
2.2. Ten aanzien van de man is het volgende gebleken.
Hij is geboren [in] 1967. Hij is alleenstaand.
2.3. Ten aanzien van de vrouw is het volgende gebleken.
Zij is geboren [in] 1983. Zij is alleenstaand.
Zij ontvangt een uitkering ingevolge de Wet werk en bijstand.
Zij woont in een Blijf-van-mijn-lijfhuis.
3. Het geschil in hoger beroep
3.1. Bij de bestreden beschikking is, voor zover thans van belang, op het verzoek van de vrouw een door de man te betalen uitkering tot haar levensonderhoud bepaald van € 261,- per maand met ingang van de datum van inschrijving van de echtscheidingsbeschikking in de registers van de burgerlijke stand.
3.2. De man verzoekt, met vernietiging van de bestreden beschikking in zoverre, primair het verzoek van de vrouw tot het vaststellen van een uitkering tot haar levensonderhoud af te wijzen, subsidiair de alimentatieverplichting in duur te beperken tot drie, althans vijf jaar.
3.3. De vrouw verzoekt de bestreden beschikking te bekrachtigen.
4. Beoordeling van het hoger beroep
4.1. De draagkracht van de man tot het betalen van de door de rechtbank vastgestelde uitkering tot levensonderhoud van de vrouw wordt niet betwist en staat daarmee vast.
4.2. De man heeft primair betoogd dat de behoefte van de vrouw aan een aanvullende uitkering tot haar levensonderhoud ontbreekt, subsidiair dat er grond bestaat de alimentatieverplichting in duur te beperken. De vrouw heeft hiertegen verweer gevoerd.
4.3. Het hof overweegt als volgt.
Als onweersproken is komen vast te staan dat de vrouw geen enkele werkervaring heeft, dat zij niet beschikt over een relevante vooropleiding en dat zij de Nederlandse taal niet, althans nauwelijks beheerst. Op grond daarvan is thans niet te verwachten dat zij in de huidige arbeidsmarkt binnen afzienbare tijd een dienstbetrekking vindt waarmee zij geheel in haar huwelijksgerelateerde behoefte kan voorzien. De behoefte van de vrouw aan de bij de bestreden beschikking vastgestelde uitkering tot haar levensonderhoud is daarmee voldoende komen vast te staan. Dit betekent dat de eerste grief faalt en leidt ertoe dat het primaire verzoek van de man zal worden afgewezen.
4.4. Met de man is het hof evenwel van oordeel dat de vrouw op geen enkele wijze heeft aangetoond dat zij pogingen heeft ondernomen om een betaalde baan te vinden. Dat zij daartoe vanwege psychische problemen niet in staat is (geweest), is tegenover de gemotiveerde betwisting door de man, bij gebrek aan nadere onderbouwing niet aannemelijk geworden. Voor zover de vrouw zich op het standpunt stelt dat uit de omstandigheid dat zij in een Blijf-van-mijn-lijfhuis verblijft en een uitkering ingevolge de Wet werk en bijstand ontvangt, volgt dat zij niet kan werken, onderschrijft het hof dat standpunt niet. Verder heeft de vrouw nagelaten haar betoog dat zij tijdens het huwelijk geen opleiding mocht volgen en niet mocht werken, nader te onderbouwen, hetgeen, gezien de stellingen van de man in dat verband, op haar weg had gelegen.
Onder die omstandigheden en gelet op de leeftijd van de vrouw, de duur van het huwelijk en het gegeven dat uit het huwelijk geen kinderen zijn geboren, ziet het hof aanleiding de alimentatieverplichting in duur te beperken tot vijf jaar na inschrijving van de echtscheidingsbeschikking in de registers van de burgerlijke stand. Van de vrouw kan worden gevergd dat zij zich in de tussenliggende periode zal inspannen om een inkomen te verwerven waarmee zij in haar huwelijksgerelateerde behoefte kan voorzien. De tweede grief is dan ook gegrond.
4.5. Dit leidt tot de volgende beslissing.
5. Beslissing
Het hof:
vernietigt de bestreden beschikking voor zover daarin is afgewezen het verzoek van de man tot limitering van zijn alimentatieverplichting jegens de vrouw en, in zoverre opnieuw rechtdoende:
bepaalt dat de verplichting van de man tot het voldoen van de bij de bestreden beschikking vastgestelde uitkering tot levensonderhoud van de vrouw eindigt vijf jaar na de datum van inschrijving van de echtscheidingsbeschikking in de registers van de burgerlijke stand;
wijst af het in hoger beroep meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mrs. C.A. Joustra, M. Wigleven en B.F.P. Lhoëst in tegenwoordigheid van mr. B.J. Voerman als griffier, en in het openbaar uitgesproken op 15 mei 2012.