ECLI:NL:GHAMS:2012:BX5407

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
24 april 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200.096.498/01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verdeling van zorg- en opvoedingstaken en kinderalimentatie na echtscheiding

In deze zaak, behandeld door het Gerechtshof Amsterdam op 24 april 2012, gaat het om de verdeling van zorg- en opvoedingstaken na de echtscheiding van partijen, alsook om de vaststelling van de kinderalimentatie. De man, die in het buitenland woont, heeft in hoger beroep verzocht om een zorgregeling waarbij de kinderen drie weken in de zomervakantie en twee weken in de kerstvakantie bij hem verblijven, hetzij in het buitenland, hetzij in Nederland. De vrouw heeft zich verzet tegen dit verzoek, stellende dat het niet in het belang van de kinderen is om onbegeleid naar het buitenland te reizen. Het hof heeft overwogen dat de omgang met de man in Nederland, waar de kinderen in hun vertrouwde omgeving zijn, de voorkeur heeft boven een verblijf in het buitenland zonder de moeder. Het hof heeft de bestreden beschikking van de rechtbank bekrachtigd, waarbij de omgangsregeling is vastgesteld en de man is verplicht om een bijdrage in de kosten van de kinderen te betalen.

Daarnaast is er een geschil over de hoogte van de kinderalimentatie. De rechtbank had de bijdrage vastgesteld op € 185,- per kind per maand, maar de vrouw heeft in incidenteel appel verzocht om deze te verhogen naar € 350,- per kind per maand. Het hof heeft vastgesteld dat de behoefte van de kinderen € 300,- per kind per maand bedraagt en heeft de bijdrage van de man vastgesteld op € 250,- per kind per maand, met ingang van de datum van inschrijving van de echtscheidingsbeschikking. Het hof heeft de beschikking uitvoerbaar bij voorraad verklaard en het verzoek van de man in hoger beroep afgewezen.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM
MEERVOUDIGE FAMILIEKAMER
BESCHIKKING van 24 april 2012 in de zaak met zaaknummer 200.096.498/01 van:
[…],
wonende te […],
APPELLANT in principaal hoger beroep,
GEÏNTIMEERDE in incidenteel hoger beroep,
advocaat: mr. J.L. Muller te Amsterdam,
t e g e n
[…],
wonende te […],
GEÏNTIMEERDE in principaal hoger beroep,
APPELLANTE in incidenteel hoger beroep,
advocaat: mr. P.H. Visser te Wormerveer.
1. Het geding in hoger beroep
1.1. Appellant in principaal appel, geïntimeerde in incidenteel appel en geïntimeerde in principaal appel, appellante in incidenteel appel, worden hierna respectievelijk de man en de vrouw genoemd.
1.2. De man is op 31 oktober 2011 in hoger beroep gekomen van een gedeelte van de beschikking van 2 augustus 2011 van de rechtbank Haarlem, met kenmerk 167235/10-765.
1.3. De vrouw heeft op 29 november 2011 een verweerschrift ingediend en daarbij incidenteel appel ingesteld.
1.4. De man heeft op 19 januari 2012 een verweerschrift in incidenteel appel ingediend.
1.5. De zaak is op 1 februari 2012 ter terechtzitting behandeld.
1.6. Ter terechtzitting is verschenen:
- de vrouw, bijgestaan door haar advocaat;
- mevrouw K.E. Oosterhof, vertegenwoordiger van de Raad voor de Kinderbescherming, regio Noord-Holland, locatie Haarlem (hierna: de Raad).
De man is, hoewel behoorlijk opgeroepen, niet in persoon verschenen. Namens hem is verschenen mr. M. Kaouass, advocaat te Amsterdam.
1.7. Voorafgaand aan de zitting is de minderjarige [kind A] door de voorzitter gehoord.
1.8. Zoals afgesproken ter zitting heeft de advocaat van de man op 27 februari 2012 nog een brief ingediend. De advocaat van de vrouw heeft een afschrift van deze brief ontvangen.
2. De feiten
2.1. Het hof heeft, voorzover hierna bedragen zijn genoemd, deze telkens afgerond, tenzij anders vermeld.
2.2. Partijen zijn [in] 2003 gehuwd. Hun huwelijk is op 30 november 2011 ontbonden door inschrijving van de echtscheidingsbeschikking van 2 augustus 2011 in de registers van de burgerlijke stand. Uit dit respectievelijk een eerder tussen partijen gesloten huwelijk zijn geboren […] (hierna: [kind A]) [in] 1995 en […] (hierna: [kind B]) op 18 november 2004 (hierna gezamenlijk: de kinderen). De ouders oefenen gezamenlijk het gezag uit. De kinderen verblijven bij de vrouw.
2.3. Ten aanzien van de man is het volgende gebleken.
Hij is geboren [in] 1960. Hij verblijft in [land]. Hij is alleenstaand.
Hij is in [land] werkzaam als ambtenaar. Zijn salaris bedraagt volgens de overgelegde loonstroken van februari t/m april 2011 [valuta] 4.845,- (bruto) per maand, exclusief vakantietoeslag.
Hij heeft een onderneming “[naam onderneming]”. Het resultaat van deze eenmanszaak bedroeg volgens de winst- en verliesrekening over 2008 en 2009 in die jaren respectievelijk [valuta] 22.558,- en [valuta] 9.181,-.
2.4. Ten aanzien van de vrouw is het volgende gebleken.
Zij is geboren [in] 1964. Zij vormt met de kinderen van partijen een eenoudergezin.
Zij is werkzaam in loondienst. Haar salaris bedraagt € 2.709,- bruto per maand, exclusief vakantietoeslag.
Zij ontvangt een kindgebonden budget.
Aan huur betaalt zij € 582,- per maand.
Aan premie voor een zorgverzekering betaalt zij € 135,- per maand.
Zij heeft school-, vervoers- en opvangkosten van de kinderen van € 500,- per maand.
Zij heeft een schuld aan de ING Bank. Zij betaalt hierop € 232,- aan rente en aflossing per maand.
3. Het geschil in hoger beroep
3.1. Bij de bestreden beschikking is - voor zover thans van belang - de echtscheiding tussen partijen uitgesproken en is een omgangregeling vastgesteld, inhoudende dat de man en de kinderen gerechtigd zijn omgang met elkaar te hebben twee weken in de zomervakantie en één week in de kerstvakantie, waarbij de man de kinderen in Nederland bezoekt, alsmede dat de man gerechtigd is eenmaal per week per telefoon of internet contact te hebben met de kinderen. Daarnaast is bepaald dat de man een bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de kinderen dient te voldoen van € 185,- per kind per maand.
3.2. De man verzoekt in principaal appel, met vernietiging van de bestreden beschikking in zoverre, te bepalen dat de kinderen tweemaal per jaar bij de man verblijven in [land] of, naar de keus van de man, in Nederland, en wel drie weken in de zomervakantie en twee weken in de kerstvakantie, en daarnaast eenmaal per week contact zullen hebben via internet en/of telefoon. Met betrekking tot de kinderalimentatie verzocht de man aanvankelijk de bijdrage op een zodanig bedrag minder dan € 185,- per kind per maand vast te stellen als het hof juist zal achten. De man heeft dit onderdeel van zijn verzoek later verminderd in die zin dat hij thans verzoekt de bestreden beschikking ten aanzien van de kinderalimentatie te bekrachtigen.
3.3. De vrouw verzoekt in principaal appel de verzoeken van de man af te wijzen en in incidenteel appel, met vernietiging van de bestreden beschikking in zoverre, de door de man te betalen bijdrage te bepalen op € 350,- per kind per maand.
3.4. De man verzoekt in incidenteel appel de verzoeken van de vrouw af te wijzen.
4. Beoordeling van het hoger beroep in principaal en incidenteel appel
4.1. In hoger beroep zijn de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken (hierna: zorgregeling) en de door de man te betalen bijdrage ten behoeve van de kinderen aan de orde.
De zorgregeling
4.2. Tussen partijen is niet in geschil dat de man eenmaal per week contact zal hebben met de kinderen via internet en/of telefoon, zoals neergelegd in de bestreden beschikking. Dit onderdeel van het verzoek van de man behoeft derhalve geen nadere bespreking. Het hof zal de bestreden beschikking op dit punt bekrachtigen.
4.3. Met betrekking tot de zorgregeling verzoekt de man in hoger beroep voorts te bepalen dat de kinderen drie weken in de zomervakantie en twee weken in de kerstvakantie bij hem verblijven in [land] of, naar de keus van de man, in Nederland.
Hij is van mening dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat het niet in het belang van de kinderen is omgang te hebben met hem in [land] zonder de aanwezigheid van de moeder en dat de omgang daarom in Nederland dient plaats te vinden. Hij stelt dat hij een goed en warm contact met de kinderen heeft. Hoewel hij de kinderen zeer lang niet had gezien is een recent bezoek aan hen in Nederland goed verlopen. De man stelt voorts niet in staat te zijn de reis naar Nederland ieder jaar te financieren.
De vrouw heeft zich tegen het verzoek van de man verweerd. Zij staat niet in de weg aan contact tussen de man en de kinderen. Toen de man in Nederland was, heeft zij dan ook eraan meegewerkt dat hij de kinderen dagelijks kon zien. Volgens de vrouw houdt de man bij zijn verzoek de omgang in [land] plaats te laten echter geen rekening met de wensen van de kinderen. De oudste dochter wil niet naar [land] en de jongste dochter is te jong om onbegeleid naar [land] te gaan. Het is voor de vrouw financieel niet mogelijk om mee te gaan naar [land]. Daarnaast maakt zij bezwaar tegen het verzoek van de man omgang in de kerstvakantie te hebben.
[kind A] heeft verklaard dat zij wel contact wil met de man, maar dat zijn verzoek een omgangsregeling in [land] in de vakanties vast te leggen erg onverwacht was voor haar. Zij wil alleen eventueel samen met haar moeder en zusje naar [land]. Daarnaast wil zij niet twee weken weg zijn uit Nederland in de kerstvakantie.
4.4. De Raad heeft ter zitting geadviseerd de bestreden beschikking te bekrachtigen. De Raad is van mening dat het niet in het belang van de kinderen is om samen onbegeleid naar [land] te reizen. Dit is volgens de Raad een te grote verantwoordelijkheid voor [kind A]. Het zou goed zijn als de ouders in onderling overleg een afspraak kunnen maken, zodat de vrouw en de kinderen een keer samen naar [land] kunnen gaan. De Raad merkt nog op dat de financiële situatie zorgt voor spanningen tussen partijen en dat de kinderen, met name [kind A], hiervan veel meekrijgen.
4.5. Het hof overweegt ten aanzien van de zorgregeling als volgt. Zoals hiervoor uiteen gezet, hadden de kinderen de man lange tijd niet gezien voorafgaand aan zijn recente bezoek in Nederland. Het hof acht het positief dat dit bezoek goed verlopen is en dat de ouders in staat zijn gebleken daarover afspraken met elkaar te maken. Het vastleggen van een omgangsregeling in [land], zoals door de man verzocht, voert naar het oordeel van het hof echter te ver. Omgang met de man in Nederland waar de kinderen in hun vertrouwde omgeving zijn, is een heel andere situatie dan die, waarin de kinderen zonder hun moeder enkele weken in [land] verblijven. Het hof is met de Raad van oordeel dat dit niet in belang van de kinderen is.
Ter zitting is gesproken over de mogelijkheid dat de man voor één bezoek de vliegtickets van de kinderen en de vrouw financiert om te kijken hoe de omgang daar verloopt. De advocaat van de man heeft na de zitting middels de hiervoor onder 1.8. genoemde brief laten weten dat dit niet tot de mogelijkheden behoort, omdat de man niet in staat is de reiskosten van de vrouw te dragen.
Het hof merkt op dat, indien partijen in de toekomst wel tot een dergelijke afspraak komen, de in de bestreden beschikking vastgelegde regeling daaraan niet in de weg hoeft te staan.
Het voorgaande leidt ertoe dat het hof het verzoek van de man in hoger beroep zal afwijzen en de bestreden beschikking op het punt van de zorgregeling zal bekrachtigen.
De bijdrage ten behoeve van de kinderen
4.6. Voorts verschillen partijen van mening over de door de man te betalen bijdrage ten behoeve van de kinderen. De man legt zich thans neer bij de door de rechtbank bepaalde bijdrage van € 185,- per kind per maand. De vrouw heeft in incidenteel appel verzocht de bijdrage op € 350,- per kind per maand te bepalen. Volgens haar bedraagt de behoefte van de kinderen € 600,- per kind per maand en heeft de man in ieder geval voldoende draagkracht om € 350,- per kind per maand te betalen. De man heeft dit alles betwist.
4.7. Het hof overweegt als volgt. Uit de bestreden beschikking blijkt dat partijen ter zitting in eerste aanleg hebben verklaard dat de behoefte van de kinderen van € 300,- per kind per maand vaststaat. De vrouw heeft in hoger beroep gesteld dat de man ten tijde van de samenleving van partijen een aanzienlijk inkomen had en dat de behoefte van de kinderen naar haar mening € 600,- per kind per maand bedraagt. Ter onderbouwing van deze stelling heeft zij ter zitting in hoger beroep een kopie van de definitieve berekening kindertoeslag over het jaar 2007 overgelegd waar het inkomen van haar toetsingspartner (de man) op € 100.000,- is vastgesteld. De advocaat van de man heeft dit inkomen betwist. Het hof is van oordeel dat de vrouw met het enkele overleggen van voornoemd, door de man betwiste, stuk de hogere behoefte van de kinderen onvoldoende heeft onderbouwd, te meer nu het erop lijkt dat voormelde berekening uitgaat van een ambtshalve geschat inkomen van de man. Het hof gaat derhalve, evenals de rechtbank, uit van een behoefte van € 300,- per kind per maand.
Ten aanzien van de draagkracht van de man heeft de rechtbank in de bestreden beschikking overwogen dat hij onvoldoende inzage heeft gegeven in de financiële stukken van zijn eigen bedrijf. In hoger beroep stelt de man dat de activiteiten in zijn bedrijf zijn gestaakt en dat hij nauwelijks draagkracht heeft. In dit verband heeft hij een uittreksel overgelegd van de [land] Kamer van Koophandel, waarin valt te lezen dat zijn bedrijf “[naam onderneming]” met ingang van 1 september 2011 is opgeheven. De vrouw heeft betwist dat de man de activiteiten in zijn bedrijf heeft gestaakt en stelt dat de man eenvoudig zijn productieactiviteiten onder een andere naam kan voortzetten. Daarnaast stelt zij dat de man naast zijn baan als ambtenaar regisseur is en onderwijs geeft in [land]. Hij reist veel voor zijn werk in verband met de aankoop van films.
Het hof stelt vast dat de man ook in hoger beroep onvoldoende inzicht in zijn draagkracht heeft gegeven. Hij heeft een voorlopige aanslag inkomstenbelasting over 2010 overgelegd, waaruit slechts blijkt dat de belastingdienst van [land] zijn inkomen ambtshalve heeft vastgesteld omdat hij geen aangifte heeft gedaan.
De jaarstukken van zijn bedrijf over 2010 en 2011 zijn niet overgelegd. In de jaarstukken van 2008 en 2009 ontbreekt de balans. Hij heeft zijn bedrijf “[naam onderneming]” tijdens de echtscheidingsprocedure uitgeschreven uit de Kamer van Koophandel te [land]. Een en ander valt niet te rijmen met de opmerking in het appelschrift van de man dat hij tijdens zijn recente bezoek aan Nederland te maken had met een financiële meevaller uit zijn bedrijf, een betaling van een vroegere opdrachtgever. Ter zitting heeft de advocaat van de man desgevraagd meegedeeld dat dit onjuist is en verklaard dat de man de reis naar Nederland heeft bekostigd met spaargeld. Inzicht in de omvang van dit spaargeld is echter niet gegeven.
Nu de man aldus onvoldoende inzicht in zijn financiële situatie heeft gegeven, is het voor het hof niet mogelijk zijn draagkracht vast te stellen. Evenmin kan worden vastgesteld hoe de draagkracht van de man zich verhoudt tot de draagkracht van de vrouw. Dit dient voor zijn rekening en risico te komen.
Gelet op het feit dat de vrouw ook enige draagkrachtruimte heeft acht het hof het redelijk dat de man € 250,- per kind per maand bijdraagt in de kosten van de kinderen. Het hof acht niet aannemelijk dat dit voor de man een onaanvaardbare financiële last zal opleveren, nu de man in hoger beroep zich bereid heeft getoond om, naast een kinderbijdrage van € 185,- per kind per maand, ook twee maal per jaar vliegtickets voor een onbegeleid bezoek van de kinderen aan [land] te bekostigen.
De rechtbank heeft de ingangsdatum van de bijdrage bepaald op de datum van inschrijving van de echtscheidingsbeschikking, zijnde 30 november 2011. Nu daartegen geen grief is gericht zal ook het hof die ingangsdatum hanteren.
4.8. Dit leidt tot de volgende beslissing.
5. Beslissing
Het hof:
in principaal en incidenteel appel:
vernietigt de beschikking waarvan beroep, voor zover daarin de door de man te betalen bijdrage ten behoeve van de kinderen is bepaald op € 185,- per kind per maand, en, in zoverre opnieuw rechtdoende:
bepaalt de door de man bij vooruitbetaling te betalen bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de kinderen met ingang van 30 november 2011 op € 250,- (TWEEHONDERDVIJFTIG EURO) per kind per maand;
bekrachtigt de beschikking waarvan beroep, voor zover aan het oordeel van het onderworpen, voor het overige;
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad;
wijst af het in hoger beroep meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mrs. A.V.T. de Bie, A.R. Sturhoofd en E.A. Maan in tegenwoordigheid van mr. E.E. Kraan als griffier, en in het openbaar uitgesproken op 24 april 2012.