ECLI:NL:GHAMS:2012:BX4480

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
21 februari 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200.096.236-01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onderzoek naar ondertoezichtstelling van een bijna meerderjarige in het kader van onderwijs en ontwikkeling

In deze zaak gaat het om de ondertoezichtstelling van een bijna meerderjarige, aangeduid als [het kind], die sinds oktober 2010 niet meer naar school gaat. De ouders hebben in hoger beroep de beschikking van de kinderrechter aangevochten, waarin [het kind] onder toezicht is gesteld op verzoek van de Raad voor de Kinderbescherming. De Raad heeft deze maatregel aangevraagd omdat er zorgen zijn over de ontwikkeling van [het kind], die geen diploma van het voortgezet onderwijs heeft behaald en waarvan de ouders niet bereid zijn om hulp te accepteren. Tijdens de zitting hebben de ouders verklaard dat [het kind] privéles krijgt en cursussen volgt, maar de Raad betwist dat [het kind] op dit moment op een niveau functioneert dat haar in staat stelt om een startkwalificatie te behalen.

Het hof heeft vastgesteld dat [het kind] slechts drie jaar voortgezet onderwijs heeft gevolgd en dat het onwaarschijnlijk is dat zij in die periode een diploma kan behalen dat gelijkgesteld kan worden aan een HAVO- of VWO-diploma. De ouders hebben geen bewijs kunnen overleggen van de behaalde diploma's en de stukken die zij hebben ingediend, bieden geen duidelijkheid over de situatie van [het kind]. Het hof concludeert dat de belangen van [het kind] ernstig worden bedreigd en dat de ouders niet bereid zijn om mee te werken aan maatregelen die haar kunnen helpen. Daarom bekrachtigt het hof de beslissing van de kinderrechter om [het kind] onder toezicht te stellen, ondanks haar bijna meerderjarigheid.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM
MEERVOUDIGE FAMILIEKAMER
BESCHIKKING van 21 februari 2012 in de zaak met zaaknummer 200.096.236/01 van:
1. […],
2. […],
beiden wonende te […],
APPELLANTEN,
advocaat: mr. E.Tj. van Dalen te Groningen,
t e g e n
DE RAAD VOOR DE KINDERBESCHERMING,
regio Amsterdam Gooi en Vecht, locatie Amsterdam,
gevestigd te Amsterdam,
GEÏNTIMEERDE.
1. Het geding in hoger beroep
1.1. Partijen worden hierna respectievelijk de ouders en de Raad genoemd.
1.2. De ouders zijn op 26 oktober 2011 in hoger beroep gekomen van de beschikking van 14 september 2011 van kinderrechter in de rechtbank Amsterdam, met kenmerk 11.2394/498596.
1.3. De zaak is op 21 december 2011 ter terechtzitting behandeld.
1.4. Ter terechtzitting zijn verschenen:
- de ouders, bijgestaan door hun advocaat;
- de heer C. de Wilde, vertegenwoordiger van de Raad voor de Kinderbescherming;
- mevrouw D.N. Schenker, vertegenwoordiger van Bureau Jeugdzorg Agglomeratie Amsterdam (hierna: BJAA).
1.5. Voorafgaand aan de zitting is […] (hierna: [het kind]) afzonderlijk door de voorzitter gehoord.
1.6. De ouders hebben – in overleg met het hof – na de zitting nog stukken aan het hof toegestuurd, die op 29 december 2011 bij het hof zijn binnengekomen.
1.7. Hierop heeft de Raad gereageerd bij brief van 10 januari 2012, ingekomen op 12 januari 2012.
2. De feiten
2.1. De ouders zijn gehuwd. Uit hun huwelijk is geboren [het kind] [in] 1994 (17 jaar). De ouders oefenen gezamenlijk het gezag over [het kind] uit. [het kind] verblijft bij de ouders.
2.2. [het kind] is na het afronden van de basisschool naar het [school A] gegaan. Na het eerste schooljaar (2007/2008) is zij overgaan naar de tweede klas. [het kind] volgde de vmbo-theoretische leerweg.
2.3. Vervolgens heeft [het kind] vanaf september 2008 gedurende twee jaar onderwijs gevolgd aan de [school B]. Daarna heeft zij gedurende enkele weken ingeschreven gestaan bij het [school C].
2.4. Sinds oktober 2010 gaat [het kind] niet meer naar school.
3. Het geschil in hoger beroep
3.1. De Raad heeft de kinderrechter verzocht [het kind] onder toezicht te stellen voor een periode van twaalf maanden, zich daarbij baserend op een raadsrapport van 25 augustus 2011, dat zich bij de stukken bevindt.
3.2. Bij de bestreden beschikking is [het kind] onder toezicht gesteld van 14 september 2011 tot 7 mei 2012 (de datum waarop zij 18 jaar wordt) en is bepaald dat de ondertoezichtstelling wordt uitgevoerd door BJAA.
3.3. De ouders verzoeken het inleidend verzoek van de Raad alsnog af te wijzen en de bestreden beschikking te vernietigen.
3.4. De Raad heeft ter zitting verzocht de bestreden beschikking te bekrachtigen.
4. Beoordeling van het hoger beroep
4.1. Ingevolge het bepaalde in artikel 1:254 lid 1 Burgerlijk Wetboek kan de kinderrechter een minderjarige onder toezicht stellen indien deze zodanig opgroeit, dat zijn zedelijke of geestelijke belangen of zijn gezondheid ernstig worden bedreigd, en andere middelen ter afwending van deze bedreiging hebben gefaald of, naar is te voorzien, zullen falen.
4.2. De Raad heeft het verzoek tot ondertoezichtstelling erop gebaseerd dat [het kind] sinds oktober 2010 – zij was toen 16 jaar – in het geheel niet meer naar school gaat. De leerplichtambtenaar heeft hiervan op 16 november 2010 een proces-verbaal opgemaakt en een zorgmelding gedaan bij Bureau Jeugdzorg. Het is Bureau Jeugdzorg niet gelukt contact te krijgen met [het kind], omdat haar ouders de medewerkers van Bureau Jeugdzorg niet wilden binnenlaten. De ouders weigeren inhoudelijk in te gaan op de situatie van [het kind]. Volgens de Raad heeft [het kind] nog geen diploma van het voortgezet onderwijs behaald. Er is grote onduidelijkheid over haar cognitieve en sociaal-emotionele ontwikkeling en of zij op korte termijn een diploma (startkwalificatie) kan behalen. Om haar ontwikkelingsperspectieven veilig te stellen, is het van belang dat [het kind] zo spoedig mogelijk op een passende school wordt ingeschreven. Haar ouders accepteren op dit punt echter geen enkele hulp.
4.3. De ouders hebben in hun beroepschrift aangevoerd dat niet is voldaan aan de criteria zoals genoemd in art 1:254 BW. Ondertoezichtstelling van [het kind] is nutteloos en overbodig, omdat zij bijna 18 jaar is. Er is met de thuissituatie van [het kind] niets mis. [het kind] zit sinds september 2010 niet meer op de [school B] omdat dat te kostbaar werd. Sindsdien krijgt zij privéles en volgt zij cursussen Spaans, Duits en Engels op HBO-niveau. De ouders moedigen [het kind] aan om zoveel mogelijk te studeren.
4.4. Ter zitting in hoger beroep heeft [het kind] ten overstaan van de voorzitter verklaard dat zij op de [school B] een GCSC-certificaat heeft behaald dat ongeveer gelijkwaardig is aan een VWO-diploma. Zij is van plan, na het volgen van een aanvullende cursus wiskunde, natuurkunde op universitair niveau te gaan studeren. De ouders hebben deze mededelingen ter zitting in grote lijnen bevestigd. Zij hebben verklaard dat [het kind] op de [school B] in 2009 een GCSC-certificaat voor het tiende leerjaar heeft behaald. Dat certificaat kan volgens de ouders ongeveer gelijk worden gesteld met een HAVO-diploma. Daarna heeft [het kind] nog een jaar onderwijs gevolgd op het niveau van klas 5/6 VWO. Zij zou daarna naar jaar 12 zijn gegaan, als zij op de [school B] was gebleven.
De ouders hebben ter zitting ook verklaard dat zij een kopie van het hiervoor genoemde certificaat destijds aan de Raad hebben toegezonden, hetgeen de Raad overigens betwist. Daarbij tekenen de ouders aan dat de Raad niet bevoegd is om een diploma van de [school B] te waarderen.
Ter zitting hebben de ouders enige certificaten getoond van cursussen die [het kind] de afgelopen paar jaar heeft gevolgd. Een certificaat/diploma van de [school B] was daar niet bij, noch enig ander stuk waaruit kan worden afgeleid dat [het kind] een Nederlands of buitenlands diploma voor het voorgezet onderwijs heeft behaald, althans – al dan niet op de [school B] – een niveau heeft bereikt dat met het niveau van zo’n diploma gelijk gesteld zou kunnen worden. Op verzoek van het hof hebben de ouders toegezegd het certificaat dat [het kind] na afloop van het tiende leerjaar bij de [school B] heeft verkregen (althans daarmee vergelijkbare stukken) aan het hof toe te zullen toezenden.
4.5. Na afloop van de zitting hebben de ouders enkele stukken aan het hof toegestuurd, maar niet het toegezegde GCSC-certificaat. In plaats daarvan hebben de ouders een brief van 17 juli 2009 van de [school B] toegezonden waaruit volgens hen blijkt dat [het kind] na de zomervakantie van 2009 naar klas YR11 zou gaan. Het bleek ook niet mogelijk een bewijs te produceren van de overgang in het jaar 2010 omdat, aldus de ouders, de [school B] geen rapport wil afgeven voordat de ouders het achterstallig lesgeld hebben betaald. Wel hebben de ouders een schoolrapport uit februari 2010 overgelegd. Voorts hebben de ouders een brief van 8 februari 2010 van de [school B] toegestuurd waaruit volgens hen blijkt dat [het kind] op 20 maart 2010 een diploma heeft gekregen voor voortzetting van haar programma voor de rest van het jaar 2010.
4.6. Het hof overweegt als volgt. Vast staat dat [het kind] slechts gedurende drie jaar voortgezet onderwijs heeft gevolgd. Dat een kind binnen een dergelijke periode een diploma voor het voortgezet onderwijs kan behalen, is zeer uitzonderlijk, zeker wanneer het gaat om een HAVO- of VWO-diploma. Het hof acht daarom niet aannemelijk dat [het kind] een diploma heeft behaald dat gelijk gesteld kan worden met een HAVO- of VWO-diploma en ook niet dat zij de lesstof beheerst waarmee een dergelijk diploma behaald kan worden. De door de ouders overgelegde stukken geven geen aanleiding daarover anders te denken. Zo blijkt uit het schoolrapport van februari 2010 geenszins dat [het kind] de lesstof van de klas waarin zij op dat moment zat, voldoende beheerste en blijkt uit de brief van 8 februari 2010 niet dat [het kind] een diploma heeft gekregen, maar slechts dat [het kind] mee mag doen aan een “Creative Contest”. Bovendien wekt het verbazing het dat de ouders, die ter zitting expliciet hebben gesteld dat [het kind] een GCSC-certificaat voor het tiende leerjaar heeft ontvangen, welk certificaat ook aan de Raad zou zijn toegezonden, niet in staat zijn dat certificaat aan het hof over te leggen.
4.7. Naar het oordeel van het hof is het voor de toekomst van [het kind] belangrijk dat zij een startkwalificatie behaalt waarmee zij toegang heeft tot de Nederlandse arbeidsmarkt. Op dit moment is niet duidelijk op welk niveau [het kind] functioneert en of zij in staat is op korte termijn een startkwalificatie te halen, hetgeen zorgwekkend is. Uit de proceshouding van de ouders leidt het hof af dat zij deze zorgen niet delen en geen inzicht hebben in de problemen waar [het kind] tegenaan zal (kunnen) lopen als zij het voortgezet onderwijs niet afrondt met een diploma. Ook [het kind], die al bijna 18 jaar is, lijkt niet te beseffen dat zij de door haar geambieerde universitaire opleiding niet zal kunnen volgen zolang zij geen VWO-diploma of equivalent heeft. Bij deze stand van zaken moet worden geconcludeerd dat de cognitieve en sociaal-emotionele belangen van [het kind] ernstig worden bedreigd. Nu de ouders niet vrijwillig wensen mee te werken aan maatregelen die ervoor kunnen zorgen dat [het kind] alsnog een diploma voor het voortgezet onderwijs behaalt, is het hof van oordeel dat [het kind] terecht onder toezicht is gesteld en dat de gronden voor ondertoezichtstelling thans nog steeds bestaan. De omstandigheid dat [het kind] bijna 18 jaar is, maakt dat niet anders.
4.8. Dit leidt tot de volgende beslissing.
5. Beslissing
Het hof:
bekrachtigt de bestreden beschikking.
Deze beschikking is gegeven door mrs. A.V.T. de Bie, C.A. Joustra en J.E. Doek in tegenwoordigheid van mr. M.L. Vries als griffier, en in het openbaar uitgesproken op 21 februari 2012.