ECLI:NL:GHAMS:2012:BX4219

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
12 juni 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200.035.850-01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vernietiging van kantonrechter vonnis in effectenleasezaak met Dexia

In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 12 juni 2012 uitspraak gedaan in hoger beroep over een effectenleaseovereenkomst tussen Dexia Nederland B.V. en een geïntimeerde, die niet verschenen was. De zaak betreft een leaseovereenkomst die de geïntimeerde in januari 2000 met Dexia is aangegaan, waarbij hij € 31.987,20 leende om aandelen aan te kopen. Na beëindiging van de overeenkomst bleef er een restschuld van € 5.031,80 over, die de geïntimeerde niet had voldaan. De kantonrechter had eerder Dexia veroordeeld tot betaling aan de geïntimeerde, maar Dexia ging in hoger beroep.

Het hof oordeelde dat de kantonrechter het categoriemodel had toegepast, wat niet meer in lijn was met de recente jurisprudentie van de Hoge Raad. Het hof stelde vast dat de overeenkomst geen onaanvaardbaar zware financiële last voor de geïntimeerde met zich meebracht, gezien zijn financiële situatie ten tijde van het aangaan van de overeenkomst. Hierdoor was Dexia niet gehouden tot (gedeeltelijke) vergoeding van de betaalde rente en aflossingen. Wel werd Dexia veroordeeld om de geïntimeerde te vergoeden voor een deel van de restschuld.

Het hof vernietigde het vonnis van de kantonrechter en wees de vorderingen van Dexia toe, waarbij de geïntimeerde werd veroordeeld tot betaling van € 1.453,58 en € 11.391,46 aan Dexia, vermeerderd met wettelijke rente. De proceskosten werden verrekend, waarbij iedere partij de eigen kosten droeg. Dit arrest benadrukt de noodzaak om bij effectenleaseovereenkomsten zorgvuldig te kijken naar de financiële lasten voor de consument en de toepassing van de juiste juridische modellen.

Uitspraak

GERECHTSHOF TE AMSTERDAM
TWEEDE MEERVOUDIGE BURGERLIJKE KAMER
ARREST
in de zaak van:
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
DEXIA NEDERLAND B.V. (voorheen Dexia Bank Nederland N.V.),
gevestigd te Amsterdam,
APPELLANTE,
advocaat: mr. I.M.C.A. Reinders Folmer te Amsterdam,
t e g e n
[GEÏNTIMEERDE],
wonend te [woonplaats],
GEÏNTIMEERDE,
niet verschenen.
1. Het geding in hoger beroep
Partijen worden hierna Dexia en [geïntimeerde] genoemd.
Bij dagvaarding van 19 november 2008 is Dexia in hoger beroep gekomen van een vonnis van de rechtbank Amsterdam, sector kanton, locatie Amsterdam, hierna: de kantonrechter, van 20 augustus 2008, in deze zaak onder zaak-/rolnummer 775346 DX EXPL 06-638 gewezen tussen [geïntimeerde] als eiser in conventie/verweerder in reconventie en Dexia als gedaagde in conventie/eiseres in recon¬ventie.
Ter rolle van 30 juni 2009 is aan [geïntimeerde] verstek verleend.
Dexia heeft drie grieven tegen het bestreden vonnis aangevoerd, bewijs aangeboden en producties in het geding gebracht, met conclusie zoals omschreven op de laatste bladzijde van de memorie van grieven.
Ten slotte heeft Dexia arrest gevraagd.
2. Grieven
Voor de inhoud van de grieven wordt verwezen naar de memorie van grieven.
3. Feiten
De kantonrechter heeft in het bestreden vonnis onder 1, 1.1 tot en met 1.6, een aantal feiten als in deze zaak vaststaand aangemerkt. Daaromtrent bestaat geen geschil, zodat ook het hof van die feiten zal uitgaan.
4. Beoordeling
4.1 Bij beschikking van 25 januari 2007 (NJ 2007, 427) heeft het hof op de voet van artikel 7:907, eerste lid, BW een overeenkomst tussen Dexia en anderen verbindend verklaard die strekt tot (gedeeltelijke) vergoeding van schade zoals onder andere in dit geding aan de orde. [geïntimeerde] heeft door een schriftelijke mededeling zoals bedoeld in artikel 7:908, tweede lid, BW (tij¬dig) laten weten dat hij niet aan de verbindend verklaarde overeen¬komst - de zogeheten “Duisenberg”-regeling – gebonden wil zijn. Uitgangspunt voor de beoordeling van het hoger beroep is daarom dat de verbindendverklaring van de overeenkomst ten aanzien van [geïntimeerde] geen gevolg heeft, zodat die overeenkomst hem niet bindt.
4.2 Het gaat in deze zaak om het volgende.
4.2.1 [geïntimeerde] is in januari 2000 een leaseovereenkomst met de naam Capital Effect, hierna: de overeenkomst, aangegaan met een rechtsvoorgangster van Dexia, hierna eveneens aangeduid als “Dexia”.
4.2.2 Op grond van de overeenkomst heeft [geïntimeerde] € 31.987,20 van Dexia geleend, zo volgt uit de overeenkomst die bij inleidende dagvaarding als onderdeel van de schets van de persoonlijke situatie van [geïntimeerde], eisernummer 57, in het geding is gebracht. Met dat bedrag zijn aandelen aangekocht die [geïntimeerde] van Dexia heeft geleast. Over het geleende bedrag was [geïntimeerde] rente ver¬schuldigd. [geïntimeerde] heeft uit hoofde van de overeenkomst in totaal € 19.924,52 aan rente en aflossing voldaan, zo volgt uit productie 17 bij de memorie van grieven.
4.2.3 De overeenkomst is inmiddels beëindigd. Na de verkoop van de aandelen bedroeg de restschuld € 5.031,80. [geïntimeerde] heeft de restschuld niet voldaan.
4.3 [geïntimeerde] heeft Dexia gedagvaard en in conventie gevorderd zoals omschreven in het bestreden vonnis onder 2.1. Dexia heeft in reconventie gevorderd [geïntimeerde] te veroordelen tot betaling van € 4.802,28, zijnde de restschuld verminderd met de zogenoemde Ahold-claim, die na de beëindiging van de overeenkomst is uitgekeerd, met rente en kosten. De kantonrechter heeft in conventie, uitvoerbaar bij voorraad, Dexia veroordeeld om aan [geïntimeerde] € 7.441,42 te betalen, te vermeerderen met de wettelijke rente alsmede Dexia veroordeeld in de proceskosten en het meer of anders gevorderde afgewezen. In reconventie heeft de kanton¬rechter de vorderingen van Dexia afgewezen.
4.4 Grief I strekt ten betoge dat het bestreden vonnis, dat gebaseerd is op het zogenoemde categoriemodel, niet in stand kan blijven. Door de richtinggeven¬de arresten van dit hof van 1 december 2009 (LJN: BK4978, BK4981, BK4982 en BK4983), waarmee het hof een nadere invulling heeft gegeven aan de normen die de Hoge Raad heeft geformuleerd bij arresten van 5 juni 2009 (LJN: BH2811, BH2815 en BH2822), en die de Hoge Raad bij arresten van 29 april 2011 (LJN: BP4012 en BP4063) heeft bevestigd, is het categorie¬model achterhaald, aldus Dexia.
4.5 De grief slaagt. In het categorie-model worden de betaalde (rente)termijnen steeds beschouwd als schade die voor gedeel¬telijke vergoeding in aanmerking komt, ook als de betalingsver¬plichtingen naar redelijke verwachting geen onaanvaardbaar zware financiële last op de afnemer legden. In de door Dexia genoemde arresten wordt onderscheid gemaakt tussen de reeds betaalde rente en aflossing enerzijds en de restschuld anderzijds. Alleen indien ten tijde van het aangaan van de leaseovereenkomst de betalings¬verplichtingen naar redelijke verwachting een onaanvaardbaar zware financiële last op de afnemer legden, komt een deel van de betaalde rente en aflossing voor vergoeding in aanmerking. Daaruit volgt dat steeds vastgesteld moet worden of de lease¬overeenkomst een onaanvaardbaar zware financiële last mee¬bracht. Bij de vaststelling daarvan hanteert dit hof een algemene for¬mule, door Dexia aangeduid als het Hofmodel. De toepassing van het Hofmodel leidt tot een andere uitkomst dan het door de kan¬tonrechter toegepaste categoriemodel, als gevolg waarvan het bestreden vonnis niet in stand kan blijven. Voorts heeft dit hof in zijn arresten van 1 december 2009 overwogen dat er geen grond is om in navolging van de kantonrechter bij de vermindering van de vergoedingsplicht van Dexia betalingen gedaan na de zestigste maand van de looptijd van de betrokken overeenkomst anders te benaderen dan eerdere betalingen. Niet kan immers worden gezegd dat schade bestaande in betaalde rente en betaalde aflossingen na de zestigste maand, in mindere mate dan eerder gedane betalingen kan worden toegeschreven aan omstandigheden die aan de wederpartij van Dexia zijn toe te rekenen. Evenmin verplicht de billijkheid tot een andere benadering van zulke betalingen. Ook om die reden kan het vonnis niet in stand blijven.
4.6 Met grief II betwist Dexia dat de overeenkomst naar redelijke verwachting een onaanvaardbaar zware financiële last op [geïntimeerde] legde. De grief slaagt. [geïntimeerde] is in hoger beroep niet verschenen. [geïntimeerde], die ten tijde van het sluiten van de overeenkomst in 2000 22 jaar was en nog bij zijn ouders woonde, verdiende in 2000 een netto maandinkomen van € 1.500,-. De over¬eenkomst legde een maandlast van € 341,11 op [geïntimeerde]. [geïntimeerde] had geen andere schulden, zo volgt uit de eerdergenoemde schets van zijn persoonlijke situatie. Na voldoening van de maandlast hield [geïntimeerde] € 1.158,89 van zijn netto maandinkomen over. In het licht daarvan en van de omstandigheid dat [geïntimeerde] nog bij zijn ouders woonde, is onvoldoende gesteld of gebleken dat de overeenkomst naar redelijke verwachting een onaanvaardbaar zware last op hem legde. Gezien het vorenstaande is Dexia niet gehouden tot (gedeeltelijke) vergoeding van de betaalde (rente)termijnen. Daarentegen is Dexia wel gehouden om [geïntimeerde] tweederde van de restschuld te vergoeden.
4.7 De berekening van Dexia van de schadevergoeding luidt als volgt (zie ook productie 17 bij memorie van grieven):
restschuld (onbetaald) € 5.031,80
vergoeding: 66,67% € 3.354,70
voor rekening [geïntimeerde]: 33,33% € 1.677,10
verminderd met claim Ahold € 223,52
[geïntimeerde] moet aan Dexia betalen: € 1.453,58
Uit de berekening volgt dat [geïntimeerde] € 1.453,58 aan Dexia moet betalen. [geïntimeerde] is wettelijke rente verschuldigd vanaf 12 maart 2008, de dag van de conclusie van eis in reconventie, waarbij door Dexia met voldoende bepaaldheid aanspraak is gemaakt op de wettelijke vertragingsrente met betrek¬king tot het door [geïntimeerde] verschuldigde bedrag.
4.8 Met grief III bestrijdt Dexia het oordeel van de kanton¬rechter dat Dexia wettelijke rente verschuldigd is vanaf de data waarop [geïntimeerde] de betalingen aan Dexia heeft verricht. Nu Dexia niet gehouden is tot (gedeeltelijke) vergoeding van de betaalde (rente)termijnen heeft zij geen belang bij de behan¬deling van de grief.
4.9 Hetgeen [geïntimeerde] in eerste aanleg heeft aangevoerd ter ondersteuning van zijn eis kan niet leiden tot een andere beoordeling.
4.10 Nu door Dexia geen feiten en/of omstandigheden zijn aangevoerd die – indien bewezen – tot een ander oordeel kunnen leiden, dient het door haar gedane bewijsaanbod als niet terzake dienend te worden gepasseerd.
4.11 Bij memorie van grieven heeft Dexia gevorderd [geïntimeerde] te veroordelen tot terugbetaling van € 11.391,46 zijnde het bedrag dat Dexia ter uitvoering van het bestreden vonnis aan [geïntimeerde] heeft betaald, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 15 september 2008, de dag van betaling. De vordering tot terugbeta¬ling zal worden toegewezen.
5. Slotsom en kosten
De slotsom van het bovenstaande is dat het bestreden vonnis moet worden vernietigd. De vorderingen van Dexia zullen als onder 4.7 en 4.11 overwogen worden toegewezen. De kosten van het geding in eerste aanleg zullen tussen partijen worden verrekend zodanig, dat iedere partij de eigen kosten daarvan draagt, aangezien partijen over en weer op enkele punten in het ongelijk zijn gesteld. [geïntimeerde] zal worden veroordeeld in de kosten van het hoger beroep, inclusief de nakosten, met bepaling dat daarover wettelijke rente verschuldigd zal zijn vanaf veertien dagen na de betekening van het arrest tot de dag van voldoening.
6. Beslissing
Het hof:
vernietigt het bestreden vonnis dat de kantonrechter in de recht¬bank Amsterdam op 20 augustus 2008 heeft gewezen onder zaak-/rol¬nummer 775346 DX EXPL 06-638;
en opnieuw rechtdoende:
veroordeelt [geïntimeerde] om aan Dexia te betalen een bedrag van € 1.453,58, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 12 maart 2008 tot en met de dag der algehele voldoening;
veroordeelt [geïntimeerde] om aan Dexia (terug) te betalen een bedrag van € 11.391,46, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 15 september 2008 tot en met de dag der algehele voldoening;
wijst af het anders of meer gevorderde;
verrekent de proceskosten van het geding in eerste aanleg in conventie en in reconventie zodanig, dat iedere partij de eigen kosten daarvan draagt;
veroordeelt [geïntimeerde] in de proceskosten van het hoger beroep en begroot die kosten, voor zover tot heden aan de kan van Dexia gevallen, op € 333,80 aan verschotten en € 894,- aan salaris advocaat en op € 205,- voor nasalaris advocaat, te vermeerderen met € 68,- voor nasalaris advocaat en met de kosten van het betekeningsexploot, ingeval niet binnen veertien dagen is voldaan aan de bij dit arrest uitgesproken veroordeling en betekening van dit arrest heeft plaatsgevonden, almede met de wettelijke rente over de proceskosten te rekenen vanaf veertien dagen na de betekening van dit arrest;
verklaart de veroordelingen uitvoerbaar bij voorraad.
Dit arrest is gewezen door mrs. M.P. van Achterberg, E.M. Polak, en D.J. Oranje en in het openbaar uitgesproken op dinsdag 12 juni 2012 door de rolraadsheer.