ECLI:NL:GHAMS:2012:BX3126

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
10 juli 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200.107.892/01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Faillissementsverklaring van een vennootschap naar Duits recht en de beoordeling van de vordering door de bank

In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 10 juli 2012 uitspraak gedaan in hoger beroep over de faillissementsverklaring van X, een vennootschap naar Duits recht, op verzoek van de Deutsche Pfandbriefbank AG. De bank had een vordering van € 27.778.604,96 op X, voortvloeiend uit een kredietovereenkomst, en had deze vordering onderbouwd met een hypothecaire zekerheid op de vastgoedportefeuille van X. De rechtbank Amsterdam had eerder, op 30 mei 2012, het verzoek tot faillietverklaring afgewezen, maar het hof oordeelde dat de bank voldoende bewijs had geleverd van haar vordering en dat X niet in staat was geweest om deze vordering adequaat te betwisten. X had geen inzicht gegeven in de opbouw van zijn schuld en had zijn betalingsverplichtingen aan de gemeente Amsterdam en de Belastingdienst niet nagekomen. Het hof concludeerde dat X verkeert in de toestand van te hebben opgehouden te betalen, wat de faillissementsverklaring rechtvaardigde. Het hof vernietigde de eerdere beslissing van de rechtbank en verklaarde X in staat van faillissement, benoemde een rechter-commissaris en een curator. De uitspraak biedt inzicht in de vereisten voor het aannemen van een vordering in faillissementszaken en de rol van informatievoorziening in het betwisten van vorderingen.

Uitspraak

GERECHTSHOF TE AMSTERDAM
DERDE MEERVOUDIGE BURGERLIJKE KAMER
ARREST van 10 juli 2012 in de zaak met zaaknummer 200.107.892/01 van:
de vennootschap naar Duits recht
DEUTSCHE PFANDBRIEFBANK AG,
gevestigd te München (Duitsland),
APPELLANTE,
advocaat: mr. W.J.P. Jongepier te Amsterdam,
tegen
X,
GEÏNTIMEERDE,
advocaat: mr. E.N. Bouwman te Utrecht.
1. Het geding in hoger beroep
1.1. Appellante – verder: de bank – is bij per fax op 6 juni 2012 ter griffie van het hof ingekomen verzoekschrift in hoger beroep gekomen van de beschikking van de rechtbank Amsterdam van 30 mei 2012 met rekestnummer 515113/FT-RK 12.878, waarbij het verzoek van de bank tot faillietverklaring van geïntimeerde – verder: X - is afgewezen.
1.2. Het hoger beroep is behandeld ter terechtzitting
van 3 juli 2012. Ter zitting is namens de bank mr. Jongepier voornoemd verschenen. Voorts is namens X de heer W, broer van X, verschenen, bijgestaan door mr. Bouwman voornoemd.
2. De gronden van de beslissing
2.1. Op grond van de stukken en het verhandelde ter
zitting in hoger beroep is het volgende gebleken.
2.2. De bank heeft aan haar verzoek tot faillietverklaring van X een opeisbare vordering ten grondslag gelegd ten belope van € 27.778.604,96 (exclusief rente en kosten) in verband met een met X (en diens broer W) gesloten kredietovereenkomst. Tot zekerheid voor de nakoming van de verplichtingen uit die overeenkomst heeft X onder meer zijn vastgoedportefeuille aan de bank verhypothekeerd.
Bij vonnis van de rechtbank Amsterdam van 20 juni 2012 heeft de rechtbank geoordeeld dat de bank de kredietovereenkomst met X rechtsgeldig heeft opgezegd. Er is volgens de bank sprake van een aanzienlijke achterstand in de door X verschuldigde rente en van achterstallige aflossingen op de hoofdsom. De huurbetalingen die de bank uit hoofde van pandrecht heeft geïncasseerd dekken deze kosten niet. Ook de hypothecaire zekerheden bieden onvoldoende dekking voor de vordering van de bank.
2.3. Als steunvorderingen heeft de bank onder andere een vordering van de gemeente Amsterdam opgevoerd van ongeveer € 215.000,-, een vordering van de gemeente Amsterdam in verband met onbetaalde bestuurlijke boetes en een opeisbare vordering van de Belastingdienst van ruim € 81.000,-, zoals vermeld in aan haar appelschrift gehechte producties.
2.4. X heeft de vordering van de bank betwist in verband met een gebrek aan informatie en inzicht hoe de schuld zou zijn opgebouwd en hoe de betalingen zijn verwerkt. Vanwege de gebrekkige informatievoorziening heeft X ook problemen met de Belastingdienst en lukt het hem niet om jaarstukken te produceren die mede zouden kunnen dienen om de (rest)schuld te herfinancieren. Met betrekking tot de bestuurlijke boetes heeft X gesteld dat er een procedure loopt en aangaande de andere vordering van de gemeente Amsterdam zal er 4 juli 2012 overleg met een medewerker van de gemeente plaatsvinden.
2.5. Het hof is van oordeel dat summierlijk van het
vorderingsrecht van de bank is gebleken, gelet op de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 20 juni 2012 en het overzicht van 1 mei 2012 overgelegd als productie 16. X heeft de vordering niet voldoende gemotiveerd betwist. Zijn verweer dat hij geen inzicht heeft gekregen van de bank is onvoldoende om aan te nemen dat de vordering van de bank in het geheel niet bestaat en/of opeisbaar is.
Verder laat X genoemde vorderingen aan de gemeente Amsterdam en de Belastingdienst onbetaald.
X heeft deze vorderingen niet betwist en voor zover hij deze gedeeltelijk wel betwist, dient het door hem in dat verband betoogde als onvoldoende onderbouwd te worden verworpen. Dat hij thans een afspraak heeft met een medewerker van de gemeente Amsterdam verandert niets aan de situatie dat hij deze vordering onbetaald laat.
Gebleken is dan ook van het bestaan van feiten of omstandigheden welke aantonen dat X verkeert in de toestand dat hij heeft opgehouden te betalen.
2.6. De beslissing waarvan beroep zal worden vernietigd en het verzoek van de bank zal alsnog worden toegewezen.
3. De beslissing
Het hof:
vernietigt de beslissing waarvan beroep en opnieuw rechtdoende:
verklaart X in staat van faillissement;
benoemt tot rechter-commissaris mr. I.M. Bilderbeek, rechter in de rechtbank Amsterdam;
stelt tot curator aan mr. E.W. Baart, Van Diepen Van der Kroef Advocaten, Postbus 76729, 1070 KA Amsterdam, telefoonnummer 020-5747474;
geeft last aan de curator tot het openen van de aan de schuldenaar gerichte brieven en telegrammen.
Dit arrest is gewezen door mrs. W.J. Noordhuizen,
C.C. Meijer en C. Uriot en uitgesproken ter openbare terecht¬zitting van het hof van 10 juli 2012 in tegen¬woordigheid van de griffier.
Van dit arrest kan gedurende acht dagen na die van de uitspraak beroep in cassatie worden ingesteld door middel van een verzoekschrift in te dienen ter griffie van de Hoge Raad.