ECLI:NL:GHAMS:2012:BX3126
Gerechtshof Amsterdam
- Hoger beroep
- W.J. Noordhuizen
- C.C. Meijer
- C. Uriot
- Rechtspraak.nl
Faillissementsverklaring van een vennootschap naar Duits recht en de beoordeling van de vordering door de bank
In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 10 juli 2012 uitspraak gedaan in hoger beroep over de faillissementsverklaring van X, een vennootschap naar Duits recht, op verzoek van de Deutsche Pfandbriefbank AG. De bank had een vordering van € 27.778.604,96 op X, voortvloeiend uit een kredietovereenkomst, en had deze vordering onderbouwd met een hypothecaire zekerheid op de vastgoedportefeuille van X. De rechtbank Amsterdam had eerder, op 30 mei 2012, het verzoek tot faillietverklaring afgewezen, maar het hof oordeelde dat de bank voldoende bewijs had geleverd van haar vordering en dat X niet in staat was geweest om deze vordering adequaat te betwisten. X had geen inzicht gegeven in de opbouw van zijn schuld en had zijn betalingsverplichtingen aan de gemeente Amsterdam en de Belastingdienst niet nagekomen. Het hof concludeerde dat X verkeert in de toestand van te hebben opgehouden te betalen, wat de faillissementsverklaring rechtvaardigde. Het hof vernietigde de eerdere beslissing van de rechtbank en verklaarde X in staat van faillissement, benoemde een rechter-commissaris en een curator. De uitspraak biedt inzicht in de vereisten voor het aannemen van een vordering in faillissementszaken en de rol van informatievoorziening in het betwisten van vorderingen.