GERECHTSHOF TE AMSTERDAM
DERDE MEERVOUDIGE BURGERLIJKE KAMER
ARREST van 6 maart 2012 in de zaak met zaaknummer 200.100.271/01 van:
1. X,
APPELLANT, en
2. STICHTING HUMANITAS INKOMENSBEHEER,
gevestigd te Purmerend,
in haar hoedanigheid van beschermingsbewindvoerder,
advocaat: mr. J.C.R. de Lyon te Amsterdam.
1. Het geding in hoger beroep
1.1 Appellanten –X en Stichting Humanitas– zijn bij op 12 januari 2012 ter griffie van het hof ingekomen verzoekschrift in hoger beroep gekomen van de beslissing van rechtbank Amsterdam van 14 december 2011 met insolventienummer 10.136-R, waarbij ten aanzien van X de toepassing van de schuldsaneringsregeling is beëindigd op de wijze zoals in het dictum van die beslissing is vermeld.
1.2 Het hoger beroep is behandeld ter terechtzitting van 28 februari 2012. Bij die behandeling is X verschenen, bijgestaan door zijn advocaat. Voorts is de bewindvoerder, M. van Beek, verschenen.
Daarnaast zijn namens X verschenen de heer K namens de civiel bewindvoerder; mevrouw C en de heer A van Stichting Mentorschap Noord-West Holland, optredend als mentor; de heer B, sociaal psychiatrisch verpleegkundige bij Mentrum.
2. De ontvankelijkheid van het hoger beroep
2.1 Uit de stukken en het verhandelde ter terechtzitting in hoger beroep is het volgende gebleken. Het beroepschrift is niet binnen de wettelijke termijn van acht dagen na de dag van de uitspraak ingediend. Dit leidt in beginsel tot niet-ontvankelijkheid. Een uitzondering op deze regel is gerechtvaardigd indien een appellant ten gevolge van een door de griffie van de rechtbank begane fout of verzuim niet tijdig wist en redelijkerwijs ook niet kon weten dat de rechtbank een vonnis heeft gewezen en het vonnis hem als gevolg van een niet aan hem toe te rekenen fout of verzuim pas na afloop van de termijn voor het instellen van het hoger beroep is toegezonden of verstrekt, dan wel zodanig laat is toegezonden of verstrekt dat daartegen redelijkerwijs niet meer binnen de termijn een beroepschrift kon worden ingediend.
2.2 In het onderhavige geval is gelet op hetgeen hierna wordt overwogen sprake van een grond voor het maken van een uitzondering als hiervoor bedoeld.
2.3 Appellanten hebben in hoger beroep gesteld dat X de oproep voor de zitting van de rechtbank op 7 december 2011 niet heeft ontvangen, noch het vonnis van de rechtbank van 14 december 2011. Ook de behandelaars van Mentrum die de post van X in de gaten houden en normaliter op de hoogte waren van zittingen op de rechtbank, zijn de oproep en het vonnis niet tegengekomen. Wellicht dat de post naar een verkeerd adres is gezonden, aangezien in het proces-verbaal van de zitting van 7 december 2011 gerept wordt van huisnummer 17 in plaats van 117, aldus X. Pas nadat Mentrum in januari 2012 contact opnam met de WSNP-bewindvoerder om door te geven dat het beschermingsbewind was geregeld, vernamen zij dat de schuldsaneringsregeling was beëindigd. De civiel bewindvoerder heeft daarop het vonnis van de rechtbank opgevraagd, dat hij op 12 januari 2012 heeft ontvangen. Op dezelfde dag is het hoger beroep ingesteld.
2.4 Gelet op de mededeling van appellanten dat zij het vonnis niet eerder dan op 12 januari 2012 hebben ontvangen en omdat er geen omstandigheden zijn gebleken op grond waarvan aan de juistheid van die mededeling moet worden getwijfeld zal van die datum worden uitgegaan als moment waarop zij van het vonnis kennis hebben genomen.
2.5 De vraag rijst of appellanten niet reeds eerder, namelijk binnen acht dagen na de dag waarop door de rechtbank uitspraak is gedaan, 14 december 2011, redelijkerwijs van deze uitspraak kennis hadden kunnen nemen. Deze vraag wordt - gelet op de navolgende bijzondere omstandigheden van dit geval - ontkennend beantwoord.
2.6 Naar uit de (nader bij de rechtbank opgevraagde) stukken blijkt, is X per aangetekende post op 26 oktober 2011 opgeroepen voor de zitting van de rechtbank op 7 december 2011. Deze oproep is niet afgehaald. Het vonnis is per gewone post op 15 december 2011 aan X verzonden, maar een voor het hof kenbare adressering ontbreekt. Voorts blijkt uit de stukken dat beschermingsbewind en mentorschap ten behoeve van X zijn uitgesproken bij beschikking van de rechtbank Amsterdam van 12 december 2011. Ten tijde van het uitspreken van het vonnis betreffende de tussentijdse beëindiging d.d. 14 december 2011 stond X dus net onder beschermingsbewind. Niet aannemelijk is dat het vonnis naar de mentor en/of beschermingsbewindvoerder is gestuurd.
Het hof is van oordeel dat, gelet op deze gang van zaken waaruit dient te worden opgemaakt dat X ten tijde van het uitspreken van het vonnis van de rechtbank verminderd handelingsbekwaam was, alsmede dat in het proces-verbaal een onjuiste adressering is gehanteerd en niet nagegaan kan worden of het vonnis naar het juiste adres is verzonden en niet aannemelijk is dat Mentrum in tegenstelling tot eerder gebruikelijk, op de hoogte was van de zitting en het vonnis, appellanten redelijkerwijs niet eerder van het vonnis kennis hebben kunnen nemen dan op 12 januari 2012. Nu vervolgens het appelschrift met bekwame spoed het appelschrift is ingediend, zijn appellanten ontvankelijk in het door hen ingediende appel.
3. De gronden van de beslissing
3.1 De rechtbank heeft op voordracht van de rechter-commissaris de op X van toepassing zijnde schuldsaneringsregeling beëindigd zonder toekenning van de zogenoemde schone lei. De rechtbank heeft geoordeeld dat X – die verschillende kansen had gekregen om de schuldsaneringsregeling tot een goed einde te brengen – zijn informatieverplichting in ernstige mate heeft geschonden en nieuwe schulden tot een bedrag van minimaal € 2.000,- heeft laten ontstaan.
3.2 Ten behoeve van de behandeling van het hoger beroep heeft de bewindvoerder een verslag van 2 februari 2012 aan het hof doen toekomen. X heeft van dit verslag kennis genomen.
3.3 In hoger beroep is het volgende gebleken.
3.3.1 X is een man van 37 jaar oud. Op 22 februari 2010 is hij toegelaten tot de schuldsaneringsregeling. X heeft een ernstig psychiatrisch klachtenpatroon en is in 2011 opgenomen geweest in een psychiatrische kliniek. Op initiatief van de rechter-commissaris is hij door de GGD gekeurd en hij is arbeidsgeschikt geacht voor acht uur in de week. Deze acht uur per week verricht werkzaamheden in een restaurant met als doel sociale revalidatie. In verband met door de bewindvoerder gesignaleerde problemen betreffende de informatieverplichting en de nieuw ontstane schulden heeft op 27 oktober 2010 een verhoor plaatsgevonden ten overstaan van de rechter-commissaris. Tijdens dat verhoor zijn met X en zijn begeleiders van Mentrum afspraken gemaakt over het nakomen van zijn verplichtingen. Desondanks zijn de verplichtingen niet nagekomen, is er onvoldoende informatie verstrekt en zijn er meer nieuwe schulden ontstaan. De bewindvoerder heeft op 19 april 2011 een verzoek tot beëindiging van de schuldsaneringsregeling opgesteld. De rechtbank heeft toen besloten een verzoek tot ondercuratelestelling van X af te wachten. Op 13 oktober 2011 heeft de bewindvoerder opnieuw een verzoek tot beëindiging van de schuldsaneringsregeling ingediend. De rechtbank en de bewindvoerder gingen er (door gebrek aan informatie) blijkens de motivering van het bestreden vonnis van uit dat X niet mee wilde werken aan een beschermingsbewind. De rechtbank heeft daarop op bovengenoemde gronden de schuldsaneringsregeling beëindigd. Ten aanzien van X is (echter zoals hierboven ook vermeld) op 12 december 2011 beschermingsbewind en mentorschap ingesteld.
3.3.2 X heeft gesteld dat de rechtbank nagelaten heeft zijn persoonlijke omstandigheden te betrekken bij haar beoordeling. Hij heeft daartoe aangevoerd dat hij reeds geruime tijd onder behandeling staat vanwege zijn ernstige psychische problemen en dat hij door die problemen niet in staat is zijn belangen te behartigen. Zoals ook is gebleken is X zonder professionele hulp en begeleiding niet in staat de verplichtingen voortvloeiende uit de schuldsaneringsregeling na te komen. X heeft in hoger beroep gesteld dat Mentrum regelmatig met de bewindvoerder contact heeft gehad betreffende de onder bewindstelling. Het duurde echter geruime tijd voordat de kantonrechter het beschermingsbewind heeft uitgesproken. Nu het beschermingsbewind en het mentorschap zijn ingesteld is volgens X gewaarborgd dat hij zich in het vervolg aan de verplichtingen zal houden.
3.3.3 De bewindvoerder heeft in hoger beroep verklaard dat zij in het verleden moeilijk contact kon leggen met X en zijn begeleiders en dat zij onvoldoende informatie kreeg. Nu ten aanzien van X echter beschermingsbewind en mentorschap is ingesteld heeft zij er vertrouwen in dat hij in de toekomst aan zijn verplichtingen kan voldoen.
3.4 Op grond van het verhandelde ter zitting in
hoger beroep en de overgelegde stukken is naar het oordeel van het hof gebleken dat X zijn uit de schuldsaneringsregeling voortvloeiende verplichtingen niet naar behoren is nagekomen. De informatieverplichting is niet naar behoren nagekomen en er zijn nieuwe schulden ontstaan. Gelet echter op de ernstige psychiatrische problematiek waardoor hij niet in staat was zijn belangen te behartigen, acht het hof de tekortkomingen niet in die mate verwijtbaar, dat één en ander tot beëindiging van de schuldsaneringsregeling dient te leiden. Het hof weegt hierbij mee dat ten aanzien van X thans beschermingsbewind en mentorschap is ingesteld en dat iedereen gemotiveerd is de schuldsaneringsregeling goed te laten verlopen. Daarbij gaat het hof er wel van uit dat X naar beste kunnen meewerkt aan de hulpverlening, dat de nieuwe schulden (tijdens een eventueel door de rechtbank te verlengen termijn van de schuldsaneringsregeling) worden ingelopen en dat X ook zijn overige verplichtingen naar behoren zal nakomen.
3.5 Gelet op het vorenstaande wordt beslist als volgt.
vernietigt het vonnis waarvan beroep;
wijst de voordracht tot beëindiging van de toepassing van de schuldsaneringsregeling alsnog af.
Dit arrest is gewezen door mrs. G.C.C. Lewin, C.C. Meijer en H.J.M. Boukema en uitgesproken ter openbare terechtzitting van het hof van
6 maart 2012 in tegenwoordigheid van de griffier.
Van dit arrest kan gedurende acht dagen na die van de uitspraak beroep in cassatie worden ingesteld door middel van een verzoekschrift in te dienen ter griffie van de Hoge Raad.