ECLI:NL:GHAMS:2012:BX2496

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
27 juni 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
23-000047-11
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Overval in vereniging op een supermarkt met geweld en bedreiging

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 27 juni 2012 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Haarlem. De verdachte is beschuldigd van een gewelddadige overval op een supermarkt in Purmerend op 3 april 2010, waarbij een geldbedrag van ongeveer € 20.000,- werd gestolen. De overval werd gekenmerkt door fors geweld, waaronder bedreiging met een vuurwapen en het toebrengen van stroomstoten aan het slachtoffer. Het hof heeft het verweer van de verdediging, dat de betrouwbaarheid van het proces-verbaal van bevindingen in twijfel werd getrokken, verworpen. Het hof oordeelde dat het proces-verbaal, opgemaakt door een verbalisant, voldoende bewijs bood voor de betrokkenheid van de verdachte. De verdachte werd veroordeeld tot een gevangenisstraf van 39 maanden, waarbij het hof rekening hield met zijn jeugdige leeftijd en het feit dat hij niet eerder strafrechtelijk veroordeeld was. Daarnaast werd de vordering van de benadeelde partij tot schadevergoeding toegewezen tot een bedrag van € 2.943,95, bestaande uit materiële en immateriële schade. Het hof benadrukte de impact van de gewelddadige overval op het slachtoffer en de samenleving, en oordeelde dat een lange onvoorwaardelijke gevangenisstraf passend was.

Uitspraak

parketnummer: 23-000047-11
datum uitspraak: 27 juni 2012
TEGENSPRAAK
Verkort arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Haarlem van 27 december 2010 in de strafzaak onder parketnummer 15-740569-10 tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [1991],
thans gedetineerd in [detentieadres]
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg van 13 december 2010 en op de terechtzittingen in hoger beroep van 10 februari 2012 en 13 juni 2012.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de verdachte en de raadsvrouw naar voren is gebracht.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is ten laste gelegd dat
hij op of omstreeks 03 april 2010, te Purmerend, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen een geldbedrag van ongeveer EUR 16.604,- althans een geldbedrag van ongeveer EUR 20.000,-, althans een groot geldbedrag, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer] en/of [benadeelde], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s), welke diefstal werd voorafgegaan en/of vergezeld en/of gevolgd van geweld en/of bedreiging met geweld tegen [benadeelde], gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en/of gemakkelijk te maken en/of om bij betrapping op heterdaad aan zichzelf en/of aan zijn mededader(s) hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren, welk geweld en/of welke bedreiging met geweld hierin bestond(en) dat verdachte en/of zijn mededaders:
- die [benadeelde],voornoemd, met een vuurwapen, althans een daarop gelijkend voorwerp heeft/hebben bedreigd en/of
- daarbij tegen die [benadeelde], voornoemd, heeft/hebben gezegd dat hij/zij geld wilden hebben en/of
- die [benadeelde], voornoemd, heeft/hebben aangevallen waardoor hij op de grond viel en/of
- die [benadeelde], voornoemd, gezegd, "Ik wil de Paasomzet" en/of
- die [benadeelde], voornoemd, met een stroomstootwapen een stroomstoot heeft/hebben gegeven en/of
- de handen van die [benadeelde], voornoemd, met tie raps heeft/hebben vastgebonden en/of
- tape op de mond van die [benadeelde], voornoemd, heeft/hebben geplakt en/of
- op de arm van die [benadeelde], voornoemd, heeft/hebben gestaan en/of
- die [benadeelde], voornoemd, een klap op/tegen zijn hoofd heeft/hebben gegeven met een vuurwapen, althans een hard voorwerp en/of
- tegen die [benadeelde], voornoemd, heeft/hebben gezegd dat hij zou worden doodgeschoten als hij niet meer geld zou geven;.
Vonnis waarvan beroep
Het vonnis waarvan beroep kan niet in stand blijven, omdat het hof komt tot een andere strafoplegging en voorts het vonnis aanvult met bespreking van de in hoger beroep gevoerde verweren.
Bespreking gevoerde verweren
De raadsvrouw heeft ter terechtzitting in hoger beroep aan de hand van de door haar overgelegde pleitnotities de volgende verweren gevoerd.
Proces-verbaal van bevindingen van 19 mei 2010
Het proces-verbaal van bevindingen van 19 mei 2010, opgemaakt door verbalisant [verbalisant], is in strijd met de waarheid opgemaakt en kan om die reden niet tot het bewijs worden gebezigd. Zowel B. [getuige 1], haar dochter [getuige 2] als haar echtgenoot [getuige 3] hebben tweemaal tegenover de rechter-commissaris verklaard dat de inhoud van het proces-verbaal in strijd met de waarheid is. [getuige 1] heeft in beide verhoren verklaard dat zij niemand heeft herkend op de beelden en dat zij de verdachte ook helemaal niet kent.
Het hof overweegt als volgt.
[verbalisant] is ter terechtzitting in hoger beroep nogmaals als getuige gehoord. Het hof ziet naar aanleiding van dit verhoor noch op grond van de overige stukken in het dossier - anders dan de verklaringen van [getuige 1], haar dochter en haar echtgenoot -, reden om aan te nemen dat de inhoud van het proces-verbaal van bevindingen onjuist is. Het uitgangspunt is dat aan een proces-verbaal dat op ambtseed is opgemaakt in beginsel de bijzondere bewijskracht wordt toegekend zoals bedoeld in artikel 344 lid 2 van het Wetboek van Strafvordering. Er moet derhalve uitgegaan worden van de juistheid van een dergelijk proces-verbaal, tenzij er aanwijzingen zijn die een andere conclusie rechtvaardigen. De enkele stelling van [getuige 1], haar dochter en echtgenoot, dat het proces-verbaal in strijd met de waarheid is opgemaakt, is daartoe onvoldoende. Het hof betrekt bij dat oordeel de omstandigheid dat [getuige 1] een tante is van de medeverdachte [medeverdachte] en dat het in het algemeen gesproken niet uitgesloten is dat degene die belastend verklaard heeft tegen een verdachte van een strafbaar feit, om hem of haar moverende redenen later wil terugkomen op die belastende verklaring. Ook in de omstandigheid dat de verbalisant op eigen initiatief naar de woning van [getuige 1] is gegaan naar aanleiding van een tip, zonder opdracht van het onderzoeksteam, zoals [verbalisant] ter terechtzitting in hoger beroep als getuige heeft verklaard, ziet het hof geen aanwijzing dat de inhoud van het proces-verbaal in strijd met de waarheid is.
Het hof is gelet op het voorgaande van oordeel dat het proces-verbaal van bevindingen van 19 mei 2010 voor het bewijs gebruikt kan worden en verwerpt het verweer van de raadsvrouw dienaangaande.
OVC gesprekken (Opgenomen Vertrouwelijke Communicatie)
[medeverdachte]/[getuige 4] d.d. 30 juni 2010
De raadsvrouw stelt zich op het standpunt dat het proces-verbaal van 6 juli 2010 van het OVC-gesprek dat op 30 juni 2010 is gevoerd tussen medeverdachte J. [medeverdachte] en I. [getuige 4] niet als bewijsmiddel gebruikt kan worden, omdat uit dit gesprek niet blijkt dat [getuige 4] heeft gezegd dat hij de verdachte heeft herkend. Dit heeft [getuige 4] ook tegenover de politie op 27 juli 2010 en tegenover de rechter-commissaris op 14 december 2011 verklaard. Het hof begrijpt het standpunt van de raadsvrouw, mede gelet op de inhoud van haar pleitnota en de inhoud van het gesprek -waarvan zich een transcript in het dossier bevindt- aldus, dat [getuige 4] nooit heeft gezegd dat hij [verdachte], de verdachte, heeft herkend.
Het hof overweegt als volgt.
Uit het omtrent dit gesprek opgemaakte proces-verbaal van 6 juli 2010 blijkt dat medeverdachte J. [medeverdachte] op 30 juni 2010 met I. [getuige 4] spreekt over de overval op de supermarkt en dat [getuige 5] dan tegen [medeverdachte] zegt:
'Ik zag het gebeuren. Ik herkende [..], ik herkende [verdachte], ik herkende jou en ik herkende […].'
Het hof oordeelt dat met de door [getuige 4] genoemde '[verdachte]' gelet op de te bezigen bewijsmiddelen in onderling verband en samenhang, de verdachte [verdachte] wordt aangeduid. Dat betekent dat [getuige 4] de verdachte heeft herkend als een van de betrokkenen bij de overval op de supermarkt.
Het verweer van de raadsvrouw wordt derhalve verworpen.
[medeverdachte]/[getuige 5] d.d. 9 juni 2010
De raadsvrouw voert voorts aan dat het proces-verbaal van 6 juli 2010 van het OVC-gesprek dat op 23 juni 2010 is gevoerd tussen medeverdachte J. [medeverdachte] en zijn moeder [getuige 5] niet als bewijsmiddel kan worden gebruikt. Het is onduidelijk waar dit gesprek op ziet en de inhoud van het gesprek is niet noodzakelijkerwijs gerelateerd aan de onderhavige zaak. [getuige 5] heeft op 16 juli 2010 bij de politie verklaard dat het over een bloedneus ging. Tegenover de rechter-commissaris heeft zij op 12 december 2012 verklaard dat zij de informatie over het bloed van de verdachte voortkwam uit de geruchten over de overval in Purmerend. Nu zij zelf de conclusie heeft getrokken dat de verdachte wel eens bij de overval betrokken kan zijn geweest, kan het gevoerde gesprek niet voor het bewijs gebruikt worden, aldus de raadsvrouw.
Het hof overweegt als volgt.
Uit genoemd proces-verbaal van 6 juli 2010 (dossierpagina 207) kan naar het oordeel van het hof duidelijk worden opgemaakt dat door medeverdachte [medeverdachte] en zijn moeder [getuige 5] wordt gesproken over de overval op de supermarkt. In dat verband zegt [medeverdachte] zakelijk weergegeven dat hij toch al de lul is omdat ze bloed bij hem hebben gevonden. [getuige 5] zegt dan dat het bloed op het truitje van [medeverdachte] afkomstig was van [verdachte]. [verdachte] heeft aan zijn hand gebloed, dat heeft [getuige 5] gehoord. Het hof hecht geen geloof aan de verklaring die [getuige 5] geeft bij de rechter-commissaris voor de informatie die zij kennelijk heeft over de betrokkenheid van de verdachte, namelijk dat zij deze conclusie zelf heeft getrokken op basis van geruchten. Uit het volgende onderdeel van het gesprek blijkt immers dat zij in ieder geval één van de overvallers persoonlijk kent en ook heeft gesproken over de overval (dossierpagina 194):
[getuige 5]: Maar ik ben benieuwd of ze Mo eeh / [Medeverdachte]: He / [getuige 5]: Of ze Mo pakken? Daar ben ik benieuwd naar./ [Medeverdachte]: Hij is echt sneaky weg./ [getuige 5]: Hij zit bij zijn oma, hij zit op school ook. /[Medeverdachte]: ooh,jaa...Maar helemaal in Friesland, helemaal in Leeuwarden, denk je dat ze hem pakken daar?/ [getuige 5]: Tuurlijk, staat ie daar ingeschreven?.....[getuige 5]: Hij was bij mijn. Ik zeg Mo: 'Jij moet de stad uit, echt waar, want je wordt gepakt. Helemaal als jullie met zijn drieen in het stadje gaan lopen, lekker slim van jullie. /[Medeverdachte]: Hebben ze dat gedaan?/ [getuige 5]: Dat hebben ze gedaan. Komen ze naar mij./ [Medeverdachte]: Waarom? Gelijk daarna kwamen ze?/
[getuige 5]: Ja die kwam ook gelijk naar mij toe, een halve minuut./ [Medeverdachte]: wat zei die?/ [getuige 5]: ik zei wat is er gebeurd. Hij zegt nou eeh, dit is niet goed. Ik zeg wat is niet goed..
Ook uit de bijdrage van medeverdachte [medeverdachte] aan dat gesprek (dossierpagina 207)volgt de betrokkenheid van de verdachte.
Tijdens het verhoor als getuige op 16 juli 2010 bij de politie (dossierpagina 233) wordt [getuige 5] geconfronteerd met het feit dat zij gezegd heeft tijdens het OVC-gesprek op 23 juni 2010, dat [verdachte] gebloed heeft aan zijn hand. Op de vraag over welke [verdachte] ze het heeft, antwoordt de getuige dat ze zijn achternaam niet kent maar dat [verdachte] in de Weidevenne woont in Purmerend (dossierpagina 237). Het woonadres van verdachte is de [adres], in de wijk Weidevenne te Purmerend.
Het hof oordeelt dat gelet op de te bezigen bewijsmiddelen in onderling verband en samenhang en bij gebreke van de aannemelijkheid van betrokkenheid van een andere '[verdachte]' dan verdachte, het ervoor moet worden gehouden dat telkens wanneer [medeverdachte] en zijn moeder [getuige 5] spreken over '[verdachte]', verdachte wordt bedoeld.
Het hof is derhalve van oordeel dat dit gesprek kan worden gebruikt als bewijs voor de betrokkenheid van de verdachte bij de overval. Het verweer van de raadsvrouw wordt verworpen.
[getuige 6]
De raadsvrouw voert aan dat op grond van de verklaring van [getuige 6] geconcludeerd dient te worden dat de verdachte ten tijde van de overval bij haar was. Ook de verdachte heeft dit tijdens zijn verhoor bij de politie op 3 juni 2010 en ter terechtzitting in eerste aanleg verklaard. Haar verklaring is geloofwaardig en kan om die reden niet ter zijde worden gesteld. De verdachte heeft derhalve een alibi en kan dus niet één van de daders van de overval zijn geweest.
Het hof verwerpt dit verweer en overweegt hiertoe dat de door de getuige [getuige 6] bij de politie en de rechter-commissaris afgelegde verklaringen niet tot de conclusie leiden dat verdachte over een alibi beschikt. [getuige 6] heeft immers verklaard dat verdachte vanaf de middag tot omstreeks 21.00 uur bij haar was. Zij is niet precies, met name niet over het tijdstip waarop verdachte bij haar (het hof begrijpt: bij haar thuis) kwam. Bij de rechter-commissaris op 16 januari 2012 gehoord als getuige verklaart zij dat zij in het bewuste tijdvak een uurtje of een paar uurtjes heeft geslapen. Gelet op laatstgenoemde omstandigheid kan van een deugdelijk alibi niet gesproken worden. Het verweer wordt verworpen.
De overige door de raadsvrouw gevoerde verweren met betrekking tot bewijsmiddelen behoeven geen bespreking, aangezien deze stukken niet voor het bewijs zullen worden gebezigd.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op 3 april 2010, te Purmerend, tezamen en in vereniging met anderen, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen een geldbedrag van ongeveer € 20.000,-, toebehorende aan [slachtoffer] en/of [benadeelde], welke diefstal werd voorafgegaan en vergezeld van geweld en bedreiging met geweld tegen [benadeelde], gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en gemakkelijk te maken, welk geweld en welke bedreiging met geweld hierin bestonden dat verdachte en zijn mededaders:
- die [benadeelde], voornoemd, met een wapen hebben bedreigd en
- daarbij tegen die [benadeelde], voornoemd, hebben gezegd dat zij geld wilden hebben en
- die [benadeelde], voornoemd, hebben aangevallen waardoor hij op de grond viel en
- die [benadeelde], voornoemd, gezegd, "Ik wil de Paasomzet" en
- die [benadeelde], voornoemd, met een stroomstootwapen een stroomstoot hebben gegeven en
- de handen van die [benadeelde], voornoemd, met tie rips hebben vastgebonden en
- op de arm van die [benadeelde], voornoemd, hebben gestaan en
- die [benadeelde], voornoemd, een klap op/tegen zijn hoofd hebben gegeven met een wapen en
- tegen die [benadeelde], voornoemd, hebben gezegd dat hij zou worden doodgeschoten als hij niet meer geld zou geven.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat.
Strafbaarheid van het bewezen verklaarde
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezen verklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
het bewezen verklaarde levert op:
diefstal, voorafgegaan en vergezeld van geweld en bedreiging met geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en gemakkelijk te maken, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen.
Strafbaarheid van de verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit, zodat de verdachte strafbaar is.
Oplegging van straf
De rechtbank Haarlem heeft de verdachte voor het ten laste gelegde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 42 maanden, met aftrek van de tijd die de verdachte in voorarrest heeft doorgebracht.
Tegen voormeld vonnis is door de verdachte hoger beroep ingesteld.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte zal worden veroordeeld tot dezelfde straf als door de rechter in eerste aanleg opgelegd.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en gelet op de persoon van de verdachte.
Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft zich samen met zijn mededaders schuldig gemaakt aan een brute overval op een supermarkt. De verdachte en zijn mededaders hebben daarbij fors geweld gebruikt. Het slachtoffer is gekneveld en vervolgens is hij met een wapen tegen zijn hoofd geslagen en hebben de daders hem een stroomstoot toegediend. Bovendien hebben zij gedreigd het slachtoffer dood te schieten met een niet van echt te onderscheiden wapen.
Het is een feit van algemene bekendheid dat een dergelijke gewelddadige overval een grote impact heeft op het leven van de slachtoffers. Een dergelijke ervaring is traumatisch en slachtoffers ondervinden over het algemeen nog lange tijd de psychisch nadelige gevolgen daarvan. Uit de door het slachtoffer ingediende slachtofferverklaring blijkt dat dit ook voor hem geldt.
Voorts veroorzaken dergelijke gewelddadige feiten in het algemeen gevoelens van onrust en onveiligheid in de samenleving.
Een dergelijk feit kan niet anders bestraft worden dan met een lange onvoorwaardelijke gevangenisstraf.
Het hof is daarbij echter, net als de rechtbank, van oordeel dat er gelet de jeugdige leeftijd van de verdachte ten tijde van de overval en het feit dat blijkens een de verdachte betreffend Uittreksel Justitiële Documentatie van 30 mei 2012 de verdachte niet eerder strafrechtelijk veroordeeld is, reden is om ten voordele van de verdachte af te wijken van de straf zoals door de advocaat-generaal is gevorderd.
Het hof acht, alles afwegende, een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van na te melden duur passend en geboden.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde]
De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 5.166,48. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen tot een bedrag van € 2.943,95. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd tot het oorspronkelijke bedrag van de vordering.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is het hof voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het bewezen verklaarde handelen van verdachte rechtstreeks schade heeft geleden tot na te melden bedrag. Verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering tot dat bedrag zal worden toegewezen.
Voor het overige is het hof van oordeel dat behandeling van de vordering een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert. In zoverre kan de benadeelde partij daarom thans in haar vordering niet worden ontvangen en kan zij haar vordering slechts bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
Om te bevorderen dat de schade door verdachte wordt vergoed, zal het hof de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht opleggen op de hierna te noemen wijze.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 36f en 312 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze wettelijke voorschriften worden toegepast zoals geldend ten tijde van het bewezen verklaarde.
BESLISSING
Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 39 (negenendertig) maanden.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde]
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde] terzake van het bewezen verklaarde tot het bedrag van € 2.943,95 (tweeduizend negenhonderddrieënveertig euro en vijfennegentig cent) bestaande uit € 443,95 (vierhonderddrieënveertig euro en vijfennegentig cent) materiële schade en € 2.500,00 (tweeduizend vijfhonderd euro) immateriële schade en veroordeelt de verdachte om dit bedrag tegen een behoorlijk bewijs van kwijting te betalen aan de benadeelde partij.
Verklaart de benadeelde partij in haar vordering voor het overige niet-ontvankelijk en bepaalt dat zij in zoverre haar vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde], een bedrag te betalen van € 2.943,95 (tweeduizend negenhonderddrieënveertig euro en vijfennegentig cent) bestaande uit € 443,95 (vierhonderddrieënveertig euro en vijfennegentig cent) materiële schade en € 2.500,00 (tweeduizend vijfhonderd euro) immateriële schade, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 39 (negenendertig) dagen hechtenis, met dien verstande dat de toepassing van die hechtenis de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet opheft.
Bepaalt dat de verplichting tot betaling van schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer voor de verdachte komt te vervallen indien en voor zover mededaders hebben voldaan aan de verplichting tot betaling aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer.
Bepaalt dat, indien de verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de Staat daarmee zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij in zoverre komt te vervallen en andersom dat, indien de verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij daarmee zijn verplichting tot betaling aan de Staat in zoverre komt te vervallen.
Dit arrest is gewezen door de tiende meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. N.A. Schimmel, mr. G.H. van Asperen en mr. P.M. Brilman, in tegenwoordigheid van mr. S.M. van Zanten, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 27 juni 2012.