TWEEDE MEERVOUDIGE BURGERLIJKE KAMER
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
DEXIA NEDERLAND B.V. (voorheen Dexia Bank Nederland N.V.),
gevestigd te Amsterdam,
APPELLANTE,
advocaat: mr. I.M.C.A. Reinders Folmer te Amsterdam,
[GEÏNTIMEERDE],
wonend te [woonplaats], gemeente [O-W],
GEÏNTIMEERDE,
advocaat: mr. M.J. Meijer te Haarlem.
1. Het geding in hoger beroep
Partijen worden hierna Dexia en [geïntimeerde] genoemd.
Bij dagvaarding van 4 december 2008 is Dexia in hoger beroep gekomen van een vonnis van de rechtbank Amsterdam, sector kanton, locatie Amsterdam, hierna: de kantonrechter, van 10 september 2008, in deze zaak onder zaak-/rolnummer 825640 DX EXPL 06-3704 gewezen tussen [geïntimeerde] als eiseres in conventie/verweer¬ster in reconventie en Dexia als gedaagde in conventie/eiseres in reconventie.
Dexia heeft één grief tegen het bestreden vonnis aangevoerd, met conclusie dat het hof het vonnis waarvan beroep zal vernietigen en de vordering van [geïntimeerde] alsnog zal afwijzen en haar zal veroordelen in de kosten van het geding in beide instanties.
Vervolgens heeft [geïntimeerde] geantwoord en één productie in het geding gebracht, met conclusie dat het hof bij arrest uitvoerbaar bij voorraad het bestreden vonnis zal bekrachtigen en Dexia zal veroordelen in de kosten van het geding in hoger beroep.
Daarna heeft Dexia een akte uitlaten partijen met producties genomen en daarbij haar eis gewijzigd, waarop [geïntimeerde] een ant¬woordakte heeft genomen met bewijsaanbod.
Ten slotte is arrest gevraagd op de stukken van beide instanties, waarvan de inhoud als hier ingevoegd wordt beschouwd.
Voor de inhoud van de grief wordt verwezen naar de memorie van grieven.
De kantonrechter heeft in het bestreden vonnis onder 1, 1.1 tot en met 1.5, een aantal feiten als in deze zaak vaststaand aange¬merkt. Daaromtrent bestaat geen geschil, zodat ook het hof van die feiten zal uitgaan.
4.1 Bij beschikking van 25 januari 2007 (NJ 2007, 427) heeft het hof op de voet van artikel 7:907, eerste lid, BW een overeenkomst tussen Dexia en anderen verbindend verklaard die strekt tot (gedeeltelijke) vergoeding van schade zoals onder andere in dit geding aan de orde. [geïntimeerde] heeft door een schriftelijke mede¬deling zoals bedoeld in artikel 7:908, tweede lid, BW (tijdig) laten weten dat zij niet aan de verbindend verklaarde overeen¬komst - de zogeheten “Duisenberg”-regeling – gebonden wil zijn. Uitgangspunt voor de beoordeling van het hoger beroep is daarom dat de verbindendverklaring van de overeenkomst ten aanzien van [geïntimeerde] geen gevolg heeft, zodat die overeenkomst haar niet bindt.
4.2 Het gaat in deze zaak om het volgende.
4.2.1 [geïntimeerde] is in oktober 2000 twee effectenleaseovereenkomsten met de naam Korting Kado aangegaan met een rechtsvoorgangster van Dexia, hierna eveneens aangeduid als “Dexia”. De overeenkomst met contractnummer 59121572 wordt aangeduid als overeenkomst I en die met contractnummer 59121573 als overeenkomst II (hierna gezamen¬lijk: de overeenkomsten). Op grond van overeenkomst I heeft [geïntimeerde] € 21.988,30 van Dexia geleend en op grond van overeen¬komst II € 19.843,10, waarmee effecten zijn aangekocht die [geïntimeerde] van Dexia heeft geleast. Over het geleende bedrag was [geïntimeerde] rente verschuldigd. [geïntimeerde] heeft uit hoofde van overeenkomst I in totaal € 10.243,48 aan rente (inleg) voldaan en uit hoofde van overeen¬komst II € 9.274,36, zoals (onder meer) blijkt uit het door [geïntimeerde] niet betwiste overzicht dat Dexia als productie 3 bij akte uitlaten partijen in het geding heeft gebracht.
4.2.2 Dexia heeft in juli 2006 de overeenkomsten wegens beta¬lingsachterstanden beëindigd en eindafrekeningen naar [geïntimeerde] gestuurd. Na de verkoop van de aandelen bedroeg bij overeen¬komst I de restschuld € 13.550,08 en het bedrag aan achterstal¬lige rentetermijnen € 4.998,62. Bij overeenkomst II bedroeg de restschuld € 12.238,71 en het bedrag aan achterstallige rente¬termijnen € 4.480,61. In totaal heeft Dexia een vordering van € 35.268,02 op [geïntimeerde].
4.3 [geïntimeerde] heeft Dexia gedagvaard en in conventie gevorderd, kort gezegd en voor zover in hoger beroep nog van belang, voor recht te verklaren dat Dexia de op haar rustende zorgplicht niet is nagekomen en dat Dexia jegens [geïntimeerde] aansprakelijk is voor en gehouden is tot vergoeding van de door haar geleden schade alsmede voor recht te verklaren dat bedoelde schade bestaat uit hetgeen [geïntimeerde] tot en met heden aan Dexia heeft betaald dan wel uit een ander bedrag dat de rechter juist zal achten, te vermeer¬deren met rente en kosten. Dexia heeft in reconventie gevorderd [geïntimeerde] te veroordelen tot betaling van € 35.268,02, te vermeerde¬ren met rente en kosten. De kantonrechter heeft in conventie Dexia veroordeeld om aan [geïntimeerde] te betalen met betrekking tot overeenkomst I € 641,13 en met betrekking tot overeen¬komst II € 608,82, beide bedragen te vermeerderen met wettelijke rente alsmede Dexia veroordeeld in de proceskosten en het meer of anders gevorderde afgewezen. De kantonrechter heeft in recon¬ventie de vordering van Dexia afgewezen, met veroordeling van Dexia in de proceskosten.
4.4 Met haar grief betoogt Dexia, zo volgt uit de toelichting, dat Dexia slechts aansprakelijk is voor een gedeelte van de rente en aflossing, indien een leaseovereenkomst voorzienbaar zou resulteren in een onaanvaardbaar zware last. In de akte uitlating partijen onder 21 heeft Dexia aan de hand van de door dit hof ontwikkelde algemene formule, door haar aangeduid als de Hof¬formule, berekend dat ten aanzien van de overeenkomsten sprake was van een onaanvaardbaar zware financiële last, hetgeen aldus Dexia meebrengt dat zij gehouden was het aangaan van de over¬eenkomsten te ontraden. Vervolgens merkt Dexia op dat op grond van de eigen schuld aan de zijde van [geïntimeerde] een derde gedeelte van de inleg alsmede van de restschuld voor rekening van [geïntimeerde] dient te blijven, onder aftrek van achterstallige termijnen en verrekening van genoten dividenden. Daarbij ziet Dexia naar ’s hofs oordeel echter over het hoofd dat, nu sprake is van een onaanvaardbaar zware last, van de achterstallige rentetermijnen niet het volledige bedrag voor rekening van [geïntimeerde] blijft, maar een derde gedeelte van dat bedrag.
4.5 Indien wordt uitgegaan van het overzicht van Dexia in productie 3 bij de akte uitlating partijen, dat [geïntimeerde] niet gemotiveerd heeft betwist, met correctie van de achterstallige renteter¬mijnen als onder 4.4 aangegeven, wordt de berekening als volgt.
overeenkomst II overeenkomst I totaal
betaalde termijnen € 9.274,36 € 10.243,48 € 19.517,84
ontvangen dividend € 2.386,51 € 2.644,51 € 5.031,02
A netto inleg [geïntimeerde] € 6.887,85 € 7.598,97 € 14.486,82
vergoeding: 66,67% € 4.592,12 € 5.066,23 € 9.658,35
B voor rekening [geïntimeerde]: 33,33% € 2.295,73 € 2.532,74 € 4.828,47
restschuld € 12.238,71 € 13.550,08 € 25.788,79
achterstallige termijnen € 4.480,61 € 4.998,62 € 9.479,23
verminderd met claims Ahold € 535,27 € 535,27
(zie akte uitlaten parijen onder 26)
totale schuld [geïntimeerde] € 16.184,05 € 18.548,70 € 34.732,75
vergoeding: 66,67% € 10.789,90 € 12.366,41 € 23.156,31
C voor rekening [geïntimeerde]: 33,33% € 5.394,15 € 6.182,29 € 11.576,44
[geïntimeerde] moet aan Dexia betalen € 802,03 € 1.116,06 € 1.918,09
(B + C – A)
Uit bovenstaande berekening volgt dat, rekeninghoudend met de bedragen die [geïntimeerde] reeds heeft betaald, de vordering van Dexia toewijsbaar is tot een bedrag van € 1.918,09. Dexia vordert wet¬telijke rente vanaf 10 dagen na de datum van de eindaf¬rekeningen. Nu de eindrekeningen niet gedateerd zijn evenmin als de bege¬leidende brief, zal het hof de wettelijke rente toewijzen vanaf 15 augustus 2007, de dag waarop door Dexia in dit geding met voldoende bepaaldheid aanspraak is gemaakt op wettelijke ver¬tragingsrente met betrekking tot het uiteindelijk door [geïntimeerde] verschuldigde bedrag.
4.6 [geïntimeerde] stelt dat Dexia haar ter bescherming tegen mogelijke restschulden een verzekeringsconstructie/optiecon¬tracten had moeten aanbieden. Nu zij dat niet heeft gedaan mag, gezien de met het verzekeren van genoemd risico gemoeide kosten slechts maximaal 20% van de restschuld, voor rekening van [geïntimeerde] worden gelaten, aldus [geïntimeerde]. De stelling ziet eraan voorbij dat op Dexia nu juist de verplichting rustte uitdrukkelijk en in niet mis te verstane bewoordingen te waarschuwen voor het aan een effectenleaseovereenkomst ver¬bonden risico van een restschuld, omdat dat risico aanwezig was en de afnemer niet op een andere wijze daartegen was beschermd.
4.7 Eenderde van de schade uit hoofde van de restschulden (en van de inleg) wordt voor rekening van [geïntimeerde] gelaten, omdat die schade mede het gevolg is van aan [geïntimeerde] toe te rekenen omstandigheden, daarin bestaande dat uit de overeenkomsten voldoende duidelijk kenbaar was dat werd belegd met geleend geld, dat de overeenkomsten voorzagen in een geldlening, dat over die leningen rente moest worden betaald en dat het geleende bedrag moest worden terugbetaald, ongeacht de waarde van de effecten op het tijdstip van verkoop daarvan. Daarbij mag van [geïntimeerde] worden verwacht dat zij, alvorens de overeen¬komsten aan te gaan, zich redelijke inspanningen getroost om de overeenkomsten te begrijpen. Voor zover [geïntimeerde] betoogt dat er sprake is van omstandigheden die op grond van het bepaalde in artikel 6:101, lid 1, BW meebrengen dat de billijkheid eist dat de vergoedingsplicht van Dexia in het geheel niet of in geringere mate dan met eenderde moet worden verminderd, kan zij in haar betoog niet worden gevolgd. De omstandigheid dat [geïntimeerde] zoals de meeste afnemers van effectenlease¬producten consument is, komt reeds afdoende tot uitdrukking in het uitgangspunt dat Dexia tweederde van de schade uit hoofde van restschulden dient te dragen. De omstandigheid dat de financiële toestand van [geïntimeerde] ten tijde van het sluiten van de overeenkomsten weinig rooskleurig was, komt voldoende tot uitdrukking in het uitgangspunt dat Dexia, omdat ten tijde van het aangaan van de overeenkomsten sprake was van een onaanvaardbaar zware financiële last, tweederde van de schade uit hoofde van inleg dient te dragen.
4.8 Pas bij antwoordakte betwist [geïntimeerde] dat Dexia de in het geding zijnde aandelen ten gunste van haar heeft aangekocht. Gezien het late stadium in de procedure is die betwisting tardief. Overigens heeft dit hof in de onder 4.1 genoemde beschikking aan de bevindingen van de Autoriteit Financiële Markten, die in opdracht van het hof een onderzoek heeft verricht naar de aankoop en het behoud van de aandelen door Dexia, de gevolgtrekking verbonden dat er onvoldoende reden is om in twijfel te trekken dat Dexia de aandelen gekocht en vervolgens behouden heeft (zie onder 6.13 van de beschik¬king).
4.9 Hetgeen partijen in eerste aanleg hebben aangevoerd ter ondersteuning van hun eis en ter verweer tegen de eis van de wederpartij, voor zover dit als gevolg van de hierboven gegeven oordelen opnieuw aan de orde zou moeten komen, kan evenmin leiden tot een andere beoordeling.
4.10 Nu door [geïntimeerde] geen feiten en/of omstandigheden zijn aangevoerd die – indien bewezen – tot een ander oordeel kunnen leiden, dient het door haar bij antwoordakte gedane bewijsaanbod als niet terzake dienend te worden gepasseerd.
4.11 Bij appeldagvaarding heeft Dexia gevorderd [geïntimeerde] te veroor¬delen tot terugbetaling van hetgeen door haar ter uitvoering van het bestreden vonnis aan [geïntimeerde] is of zal zijn betaald, te vermeer¬deren met de wettelijke rente vanaf de dag van betaling. Blijkens de akte uitlating partijen heeft Dexia € 1.905,13 aan [geïntimeerde] betaald, hetgeen [geïntimeerde] bij antwoordakte niet heeft betwist. De vordering tot terugbetaling zal worden toegewezen. Voor zover [geïntimeerde] betoogt dat toewijzing van de wettelijke rente vanaf de dag van betaling niet gerechtvaardigd is, gaat het hof daaraan voorbij, reeds omdat [geïntimeerde] vanaf de dag van betaling over het bedrag van € 1.905,13 heeft kunnen beschikken en, vanwege het door Dexia ingestelde hoger beroep, er steeds rekening mee heeft moeten houden dat zij het bedrag met wettelijke rente terug zou moeten betalen.
De slotsom van het bovenstaande is dat het bestreden vonnis moet worden vernietigd. De vordering van Dexia zal tot een bedrag van € 1.918,09, met wettelijke rente, worden toegewezen en voor het overige worden afgewezen. De vordering van [geïntimeerde], voor zover toegewezen, zal alsnog worden afgewezen. [geïntimeerde] zal worden veroordeeld tot (terug)betaling van € 1.905,13, met wettelijke rente. De kosten van het geding in beide instanties zullen tussen partijen worden verrekend zodanig, dat iedere partij de eigen kosten daarvan draagt, aangezien partijen over en weer op enkele punten in het ongelijk zijn gesteld.
vernietigt het bestreden vonnis;
veroordeelt [geïntimeerde] om aan Dexia te betalen een bedrag van € 1.918,09, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 15 augustus 2007 tot en met de dag der algehele voldoening;
veroordeelt [geïntimeerde] om aan Dexia (terug) te betalen een bedrag van € 1.905,13, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de dag van betaling tot en met de dag der algehele voldoening;
verklaart de veroordelingen uitvoerbaar bij voorraad;
wijst af het anders of meer gevorderde;
verrekent de proceskosten van het geding in eerste aanleg en die van het hoger beroep zodanig, dat iedere partij de eigen kosten daarvan draagt.
Dit arrest is gewezen door mrs. G.B.C.M. van der Reep, M.P. van Achterberg en E.M. Polak en in het openbaar uitgesproken op dinsdag 24 april 2012 door de rolraadsheer.