ECLI:NL:GHAMS:2012:BX0856

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
20 maart 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200.090.289-01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verdeling van kosten van kinderen en bijdrage in verzorging en opvoeding na echtscheiding

In deze zaak, die voor het Gerechtshof Amsterdam werd behandeld, ging het om de verdeling van de kosten van de kinderen tussen de man en de vrouw na hun echtscheiding. Partijen waren in 1996 gehuwd en hun huwelijk werd op 18 maart 2009 ontbonden. Uit het huwelijk zijn twee kinderen geboren, die afwisselend bij beide ouders verblijven. De vrouw stelde dat de man een bijdrage van € 287,10 per kind per maand moest betalen, terwijl de man van mening was dat de vrouw ook in de kosten moest bijdragen, gezien haar financiële situatie en het bedrag dat zij uit de boedelscheiding had ontvangen.

Het hof oordeelde dat de man inderdaad een bijdrage van € 287,10 per kind per maand moest betalen, maar dat deze bijdrage pas inging op 11 januari 2011, omdat de man pas vanaf die datum rekening moest houden met zijn bijdrage. Het hof ging voorbij aan de stelling van de man dat de vrouw in staat was om zelf bij te dragen aan de kosten van de kinderen, omdat haar financiële situatie onvoldoende inzichtelijk was gemaakt. De vrouw had tijdens het huwelijk een netto-inkomen van ongeveer € 800,- per maand, wat onder het bijstandsniveau ligt, en het hof concludeerde dat zij niet in staat was om bij te dragen aan de kosten van de kinderen.

De beslissing van de rechtbank Alkmaar werd vernietigd en het hof bevestigde dat de man de kosten van de kinderen moest blijven betalen, ook wanneer de kinderen bij de vrouw verblijven. De vrouw kon niet worden verplicht om het eventueel teveel betaalde door de man terug te betalen, gezien haar financiële situatie. De uitspraak werd openbaar uitgesproken op 20 maart 2012.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM
MEERVOUDIGE FAMILIEKAMER
BESCHIKKING van 20 maart 2012 in de zaak met zaaknummer 200.090.289/01 van:
[…],
wonende te […],
APPELLANT,
advocaat: mr. N.J.M. Plat te Den Helder,
t e g e n
[…],
wonende te […],
GEÏNTIMEERDE,
advocaat: mr. A.M. Stam te Zaandam.
1. Het geding in hoger beroep
1.1. Appellant en geïntimeerde worden hierna respectievelijk de man en de vrouw genoemd.
1.2. De man is op 5 juli 2011 in hoger beroep gekomen van de beschikking van 6 april 2011 van de rechtbank Alkmaar, met kenmerk 125855 / FA RK 11-25.
1.3. De vrouw heeft op 6 september 2011 een verweerschrift ingediend.
1.4. De man heeft op 3 november 2011 nadere stukken ingediend. De vrouw heeft op 4 november 2011 nadere stukken ingediend.
1.5. De zaak is op 16 november 2011 ter terechtzitting behandeld.
1.6. Ter terechtzitting zijn verschenen:
- de man, bijgestaan door zijn advocaat;
- de vrouw, bijgestaan door haar advocaat.
2. De feiten
2.1. Partijen zijn [in] 1996 gehuwd. Hun huwelijk is op 18 maart 2009 ontbonden door inschrijving van de echtscheidingsbeschikking van 27 november 2008 in de registers van de burgerlijke stand. Uit hun huwelijk zijn geboren […] [in] 1999 (hierna: [kind A]) en […] [in] 2001 (hierna: [kind B]) (hierna gezamenlijk: de kinderen). Partijen oefenen gezamenlijk het gezag uit over de kinderen. De kinderen verblijven afwisselend gedurende de helft van de tijd bij de man en de vrouw. [kind A] staat ingeschreven op het adres van de man en [kind B] staat ingeschreven op het adres van de vrouw.
3. Het geschil in hoger beroep
3.1. Bij de bestreden beschikking is – overeenkomstig het verzoek van de vrouw – bepaald dat de man als bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de kinderen telkens, voor zover het de nog niet vervallen termijnen betreft, bij vooruitbetaling zal betalen € 287,10 per kind per maand, een en ander met ingang van 1 mei 2010.
3.2. De man verzoekt de bestreden beschikking te vernietigen en, opnieuw rechtdoende, de door de man aan de vrouw te betalen bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de kinderen te bepalen op € 75,- per kind per maand met ingang van 1 mei 2011 en daarbij niet te bepalen dat de bedragen die reeds zijn betaald of verhaald niet terugbetaald behoeven te worden.
3.3. De vrouw verzoekt het door de man in hoger beroep verzochte af te wijzen en de bestreden beschikking te bekrachtigen, voor zover nodig onder aanvulling of verbetering van de gronden.
4. Beoordeling van het hoger beroep
4.1. Tussen partijen is in geschil de verdeling van het eigen aandeel van partijen in de kosten van de kinderen alsmede de ingangsdatum van de door de man te betalen bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de kinderen. De draagkracht van de man is niet in geschil.
4.2. Het door de vrouw gestelde eigen aandeel van partijen in de kosten van de kinderen volgens de tabel ‘eigen aandeel kosten van kinderen’ van € 990,- per maand is door de man niet betwist.
Er is sprake van een zogenoemd co-ouderschap waarbij de kinderen afwisselend gedurende de helft van de tijd bij de man respectievelijk de vrouw verblijven. Gelet op die zorgregeling is sprake van een hogere behoefte van de kinderen, wegens dubbele woonlasten. In dit verband heeft de vrouw in eerste aanleg aangevoerd dat voornoemd bedrag van € 990,- moet worden verhoogd met 16%. De man heeft dit niet betwist, zodat het hof daarvan zal uitgaan. Aldus bedraagt het eigen aandeel van partijen in de kosten van de kinderen van de kinderen in totaal € 1.148,40 per maand, derhalve € 574,20 per kind per maand.
4.3. Tussen partijen is in geschil hoe deze kosten tussen hen dienen te worden verdeeld. De man is van mening dat de vrouw in een deel van de kosten van de kinderen kan voorzien. Van haar kan worden verwacht dat ze een inkomen verwerft. Daarnaast heeft hij in het kader van de boedelscheiding een bedrag van € 140.000,- aan de vrouw voldaan. Gelet op het voorgaande kan de vrouw in de helft van de kosten van de kinderen voorzien, aldus de man.
4.4. Volgens de vrouw dient de man de helft van de kosten van de kinderen voor zijn rekening te nemen omdat de kinderen de helft van de tijd bij hem verblijven, hetgeen neerkomt op een bedrag van € 287,10 per kind per maand. Nu de vrouw geen inkomsten heeft, dient de man volgens de vrouw ook de kosten van de kinderen gedurende de tijd dat zij bij haar verblijven te voldoen. De man dient derhalve een bedrag van € 574,20 per maand voor beide kinderen aan haar te betalen, aldus de vrouw.
4.5. Het hof gaat voorbij aan de stelling van de man dat de vrouw (deels) in de kosten van de kinderen kan voorzien met (de opbrengsten van) het bedrag dat zij in het kader van de verdeling van de huwelijksgoederengemeenschap heeft ontvangen. Nog daargelaten dat de vrouw uit het gestelde bedrag van € 140,000,-, gezien de huidige spaarrentes, zich slechts een gering maandelijks netto-inkomen kan verwerven, zal het hof in het kader van de draagkracht van partijen geen rekening houden met hun eventuele inkomsten uit vermogen, omdat beide partijen geen enkel inzicht hebben gegeven in hun financiële situatie. Bij gebrek aan financiële gegevens kan daardoor geen draagkrachtvergelijking worden gemaakt. Voor zover derhalve de man bedoelt te stellen dat de kosten van de kinderen naar rato van de draagkracht van partijen dienen te worden verdeeld, faalt dit betoog.
De stelling van de man dat de vrouw samenwoont met een vermogende partner doet aan het voorgaande niet af. Immers nu de vrouw niet met haar partner gehuwd is, is haar partner niet onderhoudsplichtig jegens de kinderen.
Daarnaast voert de man aan dat de vrouw inkomen kan verwerven waarmee zij (deels) in de kosten van de kinderen kan voorzien. Voor zover de man bedoelt te stellen dat moet worden uitgegaan van een dusdanige verdiencapaciteit van de vrouw dat zij in staat is bij te dragen in de kosten van de kinderen, volgt het hof de man niet in zijn stelling. Gebleken is dat de vrouw tijdens het huwelijk een inkomen had van circa € 800,- netto per maand. Met het oog daarop is niet aannemelijk dat zij thans, mede gelet op de (gedeelde) zorg voor de kinderen, zich een hoger inkomen uit arbeid zou kunnen verwerven. Nu dit inkomen onder bijstandsniveau is gelegen, ontbreekt bij de vrouw de draagkracht om bij te dragen in de kosten van de kinderen.
Gelet op al het voorgaande is het hof van oordeel dat de man ook dient te voorzien in de kosten van de kinderen wanneer zij bij de vrouw verblijven, zodat hij een bedrag van € 287,10 per kind per maand aan de vrouw dient te betalen. De bestreden beschikking is in zoverre juist.
4.6. De man heeft tot aan de indiening van het verzoekschrift van de vrouw, te weten 11 januari 2011, alle kosten ten behoeve van de kinderen betaald. De door de man te betalen bijdrage dient derhalve niet eerder dan per 11 januari 2011 in te gaan, aldus de man.
De vrouw voert aan dat ook zij kosten heeft gemaakt ten behoeve van de kinderen. Van haar kan niet worden gevergd dat zij de man het eventueel door hem teveel betaalde terugbetaalt, aldus de vrouw.
4.7. Het hof is met de man van oordeel dat de ingangsdatum van de door hem te betalen bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de kinderen dient te worden bepaald op 11 januari 2011, nu de man er pas vanaf deze datum rekening mee heeft moeten houden dat hij een bijdrage ten behoeve van de kinderen zou moeten voldoen. Dat tussen partijen sinds mei 2010 al een co-ouderschapsregeling bestond, hetgeen door de rechtbank Alkmaar is bevestigd bij beschikking van 21 oktober 2010, doet daaraan niet af. Het lag op de weg van de vrouw om eerder om een bijdrage te verzoeken.
4.8. Gebleken is dat de man op grond van de bestreden beschikking ten behoeve van [kind B] een bijdrage van € 287,10 per maand heeft betaald, met ingang van 1 mei 2010 tot, naar de man onbetwist heeft gesteld, 1 juni 2011. De vrouw meent dat van haar niet kan worden verwacht dat zij het over de periode van 1 mei 2010 tot 11 januari 2011 door de man teveel betaalde en/of het teveel op hem verhaalde terugbetaalt. De man is van mening dat dat wel van haar kan worden verwacht. Het hof overweegt dat een kinderbijdrage weliswaar van maand tot maand pleegt te worden verbruikt, maar dat als onbetwist gesteld vast staat dat de vrouw uit de boedelscheiding een bedrag van € 140.000,- heeft ontvangen. De vrouw zal het teveel betaalde bovendien kunnen verrekenen met hetgeen de man nog verschuldigd is aan bijdragen ten behoeve van [kind A] en, vanaf 1 juni 2011, [kind B]. Dit alles in aanmerking nemend ziet het hof geen aanleiding te bepalen dat hetgeen de man over de periode van 1 mei 2010 tot 11 januari 2011 heeft betaald niet voor terugbetaling of verrekening in aanmerking komt. De vrouw zal daardoor niet in een zodanige financiële situatie geraken dat het levensonderhoud van de kinderen in het gedrang komt.
4.9. Het hof zal om proceseconomische redenen de bestreden beschikking geheel vernietigen en beslissen als na te melden.
5. Beslissing
Het hof:
vernietigt de bestreden beschikking en, opnieuw rechtdoende:
bepaalt dat de man aan de vrouw als bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de kinderen een bedrag van € 287,10 per kind per maand dient te voldoen met ingang van 11 januari 2011, vanaf heden bij vooruitbetaling te voldoen;
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad;
wijst af het in hoger beroep meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mrs. A.V.T. de Bie, A. van Haeringen en M.J.J. de Bontridder in tegenwoordigheid van mr. J.J. Runderkamp als griffier, en in het openbaar uitgesproken op 20 maart 2012.