GERECHTSHOF AMSTERDAM
Nevenzittingsplaats Arnhem
zaaknummer gerechtshof 200.079.156
(zaaknummer rechtbank 277208)
arrest van de derde civiele kamer van 29 mei 2012
[A],
wonende te [woonplaats],
appellant,
advocaat: mr. M. Mos,
De coöperatie
Coöperatieve Rabobank Utrecht en Omstreken U.A.,
gevestigd te Utrecht,
geïntimeerde,
advocaat: mr. F.A.M. Knüppe.
1. Het verdere verloop van het geding in hoger beroep
1.1 Het hof verwijst naar zijn tussenarrest van 27 december 2011. Ingevolge dat tussenarrest heeft de bank een akte na tussenarrest genomen en daarbij een aantal nieuwe producties in het geding gebracht.
1.2 [A] heeft op die akte met produkties niet gereageerd.
1.3 Vervolgens hebben partijen wederom arrest gevraagd en heeft het hof arrest bepaald.
2. De verdere beoordeling in hoger beroep
2.1 Bij het tussenarrest heeft het hof de bank in de gelegenheid gesteld bij akte het verloop van haar vordering en de omvang van haar thans nog openstaande restantvordering nader te onderbouwen, waarna [A] daarop bij antwoordakte zou kunnen reageren.
2.2 De bank heeft in haar akte na tussenarrest van 24 januari 2012 gesteld dat zij Lucid B.V. heeft aangesproken onder de borgtocht en dat die vennootschap uit hoofde van haar borgstelling op 18 februari 2008 € 75.000 aan de bank heeft betaald. De bank heeft daarvan bewijsstukken overgelegd. [A] heeft een en ander niet weersproken, zodat dit vaststaat.
2.3 De bank heeft bij die akte verder gesteld dat zij het door Lucid B.V. betaalde bedrag van € 75.000 in mindering heeft gebracht op haar openstaande vordering op de Abraxas-vennootschappen: een bedrag van € 27.000 is bijgeschreven op de rekening-courant met nummer 3602.09.432 (die op dat moment een negatief saldo vertoonde van € 27.007,37) en een bedrag van € 48.000 heeft de bank afgeboekt op haar vordering uit hoofde van de aan de Abraxas-vennootschappen verstrekte geldlening, geadministreerd onder nummer 3842.906.889. Ook dit een en ander heeft de bank met bewijsstukken gestaafd en heeft [A] niet betwist, zodat ook dit vaststaat.
2.4 Uit produktie IV bij de akte van de bank na tussenarrest blijkt dat het saldo van de hiervoor genoemde rekening-courant in november 2009 op 0 stond. De bank heeft bij haar meergenoemde akte gesteld dat de rekening-courant in december 2009 is opgeheven.
2.5 De bank heeft bij haar akte na tussenarrest gesteld dat haar restantvordering op de Abraxas-vennootschappen uit hoofde van de geldlening per faillissementsdatum (12 december 2007) € 175.388,64 beliep en per 31 december 2010 een bedrag van € 109.452,48. Door twee (aanvullende) slotuitkeringen van € 2.321,20 respectievelijk € 121,14 die de bank in het jaar 2011 heeft ontvangen uit het faillissement van de Abraxas-vennootschappen is haar restantvordering per ultimo 2011 verminderd tot € 107.010,14, aldus de bank in haar akte na tussenarrest onder 15. De bank heeft bij haar akte bewijsstukken voor deze stellingen gevoegd en [A] heeft deze stellingen niet betwist, zodat zij vaststaan.
2.6 Uit het voorgaande volgt dat het betoog van [A] in de toelichting op grief 4, dat de totale gepretendeerde restantvordering van de bank op de Abraxasgroep niet hoger kan zijn dan (€ 108.572,04 - € 75.000) = € 33.572,04, niet opgaat. Grief 4 faalt dan ook.
2.7 Het hof merkt nog op dat, aangezien thans vaststaat dat de bank Lucid B.V. uit borgtocht heeft aangesproken en laatstgenoemde vennootschap ook aan de bank heeft betaald, het onder 4.10 van het tussenarrest weergegeven betoog van [A] dat de bank eerst Lucid B.V. had moeten aanspreken alvorens [A] als achterborg aan te spreken, ook reeds om die reden faalt.
2.8 Zoals het hof reeds in het tussenarrest heeft overwogen, faalt grief 5, waarmee [A] op komt tegen de toewijzing van de vordering van de bank tot vergoeding van door de bank gemaakte buitengerechtelijke incassokosten wanneer veronderstellenderwijze wordt uitgegaan van het falen van grief 4. Nu grief 4 is verworpen, zodat de slotsom is dat de toewijzing van de hoofdsom in stand blijft, verwerpt het hof thans definitief grief 5.
3.1 Bij het tussenarrest is beslist dat de grieven 1, 2 en 3 falen; in dit eindarrest is beslist dat ook de grieven 4 en 5 worden verworpen.
3.2 Nu alle grieven falen, dient het bestreden vonnis te worden bekrachtigd.
3.3 [A] zal, als de in het ongelijk gestelde partij, worden veroordeeld in de kosten van het geding in hoger beroep.
Het hof, recht doende in hoger beroep:
bekrachtigt het vonnis van de rechtbank Utrecht van 23 juni 2010;
veroordeelt [A] in de kosten van het hoger beroep, tot aan deze uitspraak aan de zijde van de bank vastgesteld op € € 2.446,50 voor salaris overeenkomstig het liquidatietarief en op € 1.745,00 voor griffierecht;
verklaart dit arrest uitvoerbaar bij voorraad;
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit arrest is gewezen door mrs. W.L. Valk, H.M. Wattendorff en D. Stoutjesdijk en is in tegenwoordigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op 29 mei 2012.