GERECHTSHOF AMSTERDAM
VEERTIENDE MEERVOUDIGE BURGERLIJKE KAMER
ARREST
1. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
UITGEVERIJ [ Uitgeverij ] B.V.,
gevestigd te Amsterdam,
2. [ biograaf ],
wonend te [ woonplaats ],
APPELLANTEN,
advocaat: mr. I.M.C.A. Reinders Folmer te Amsterdam,
[ GE?NTIMEERDE ],
wonend te [ woonplaats ], [ land ],
GE?NTIMEERDE,
advocaat: mr. O.G. Trojan te Den Haag.
1. Het geding in hoger beroep
Appellanten worden hierna gezamenlijk aangeduid als [ Appellanten ] en afzonderlijk als [ uitgever ] en [ biograaf ]. Geïntimeerde wordt [ Geïntimeerde ] genoemd.
[ Appellanten ] zijn bij dagvaarding van 13 juli 2011 in hoger beroep gekomen van een vonnis van de voorzieningenrechter in de rechtbank Amsterdam, in deze zaak onder zaaknummer/rolnummer 490155/KG ZA 11-742 gewezen tussen [ Geïntimeerde ] als eiser en [ Appellanten ] als gedaagden en uitgesproken op 16 juni 2011.
[ Appellanten ] hebben bij memorie tien grieven aangevoerd, producties overgelegd en geconcludeerd dat het hof het vonnis waarvan beroep zal vernietigen en opnieuw rechtdoende de vorderingen van [ Geïntimeerde ] zal afwijzen, met veroordeling van [ Geïntimeerde ] in de kosten van het geding in beide instanties (indien hun achtste grief niet wordt gehonoreerd op de voet van artikel 1019h Rv).
[ Geïntimeerde ] heeft bij memorie van antwoord de grieven bestreden en geconcludeerd, kort gezegd, dat het hof het vonnis waarvan beroep zal bekrachtigen met veroordeling van [ Appellanten ] in de kosten van het geding in hoger beroep op de voet van artikel 1019h Rv.
Partijen hebben hun zaak ter zitting van het hof van 27 april 2012 doen bepleiten, [ Appellanten ] door mr. J.H. Spoor, advocaat te Amsterdam, en [ Geïntimeerde ] door mr. Trojan voornoemd, ieder aan de hand van aan het hof overgelegde pleitnotities. Bij die gelegenheid hebben partijen nog nadere producties in het geding gebracht.
Vervolgens hebben partijen arrest gevraagd.
De voorzieningenrechter heeft in zijn vonnis onder 2.1 tot en met 2.24 de feiten opgesomd die hij bij de beoordeling van het geschil van partijen tot uitgangspunt heeft genomen. De eerste twee grieven zijn gericht tegen hetgeen de voorzieningenrechter onder 2.11, 2.12 en 2.17 heeft vermeld. Het hof zal op bedoelde bezwaren zonodig hieronder ingaan. Voor het overige zijn de feiten niet in geschil en dienen zij derhalve ook het hof als uitgangspunt.
Overweging 3.1 behelst een samenvatting daarvan, aangevuld met nadere feiten die volgen uit niet weersproken stellingen van partijen dan wel de niet (voldoende) bestreden inhoud van producties waarnaar partijen ter staving van hun stellingen verwijzen.
3.1.(i) [ Geïntimeerde ] is enig erfgenaam van de in april 2006 overleden schrijver Gerard Reve en uit dien hoofde auteursrechthebbende op het gehele werk van Gerard Reve.
(ii) De stichting Fonds voor de Letteren heeft in 2003/2004 aan [ biograaf ] een werkbeurs toegekend voor het schrijven van de biografie van Gerard Reve. De door [ biograaf ] geschreven biografie bestaat uit drie delen die in chronologische volgorde het leven van Gerard Reve beslaan. Bij het schrijven van de biografie heeft [ biograaf ] onder meer gebruik gemaakt van een knipselarchief en brieven die door [ Geïntimeerde ] aan [ biograaf ] in bruikleen zijn gegeven.
(iii) [ uitgever ]is uitgever van de biografie.
(iv) Bij brief van 15 december 2008 heeft [ uitgever ](hierna [ uitgever ], directeur van [ uitgeverij ], het volgende aan [ Geïntimeerde ] medegedeeld:
“[ biograaf ] zei me onlangs dat hij je enige tijd geleden al verteld heeft dat hij met zijn biografie over Gerard een eind op streek is. Vandaag kan ik je verheugd melden dat hij mij de uitgave ervan heeft aangeboden. Dat ik jou als eerste in mijn vreugde wil laten delen spreekt vanzelf. Daarbij moet ik natuurlijk ook je medewerking vragen in verband met het citeren van fragmenten uit tot dusver ongepubliceerde documenten van Gerards hand. (…)
- Het worden drie delen, en op basis van deel 1 in eerste versie ([ biograaf ] acht de andere twee delen nog niet toonbaar genoeg) heb ik zonder enige twijfel ja gezegd tegen het geheel. (…)
Daarom durf ik je bij deze te vragen om in te stemmen met het gebruik van citaten uit niet eerder gepubliceerde documenten van zijn hand, en mij dat ook schriftelijk te willen bevestigen. Van mijn kant zal ik alles doen wat in mijn vermogen ligt om de Bezige Bij tijdig op de hoogte te stellen over de verschijning van de drie delen, opdat men daar zijn eigen plan kan trekken. (…)”
(v) Bij brief aan [ Geïntimeerde ] van 27 januari 2009 heeft [ uitgever ]haar verzoek om schriftelijke toestemming voor het gebruik van citaten uit niet eerder gepubliceerde documenten herhaald.
(vi) Bij brief van 6 februari 2009 heeft [ Geïntimeerde ] als volgt gereageerd:
“Dank voor je brief van 27 januari j.l. waarin jij me nogmaals vraagt of ik een brief wil sturen waarin ik als erven Gerard Reve bevestig dat ik toestemming geef om uit eventuele ongepubliceerde geschriften te mogen publiceren voor de biografie die [ biograaf ] [ biograaf ] schrijft.
Er zijn twee belangrijke zaken waar ik je graag op wil wijzen. Allereerst wil ik mogelijk ongepubliceerde werken van Gerard Reve eerst inzien voordat die in de biografie verschijnen. Daarbij wil ik de mogelijkheid hebben om eventuele kwetsende zaken in het ongepubliceerde werk te schrappen. Ik vind het onnodig en niet juist om via deze geschriften mensen onnodig te kwetsen. Ook wil ik niet dat er financiële gegevens worden genoemd. Ik hoop dat jij en [ biograaf ] hiervoor begrip hebben.”
(vii) Op 5 maart 2009 hebben [ Geïntimeerde ] en [ uitgever ]een akte ondertekend waarin [ Geïntimeerde ] [ uitgever ]toestemming verleent het eerste deel van de biografie te publiceren.
In de considerans is het volgende vermeld:
“overwegend dat:
- De auteursrechthebbende in principe instemt met het opnemen van citaten uit tot dusver ongepubliceerde teksten van Gerard Reve in het werk van de biograaf, maar dat hij hierbij een voorbehoud maakt terzake citaten waarin sprake is van privé-financiën of waarin derden worden gekwetst,
- De uitgever het eerste deel van de biografie (handelend tot 1962) heeft gelezen en daarin naar zijn stellige overtuiging geen enkel kwetsend citaat jegens derden en geen enkel citaat betreffende privé-financiën heeft aangetroffen,
- De uitgever, wat het voorbehoud van de auteursrechthebbende betreft, zich over de volgende twee delen van de biografie pas een oordeel kan vormen wanneer hij deze heeft kunnen lezen, en dat hij zijn oordeel na lezing ten spoedigste aan de auteursrechthebbende zal laten weten,
(…)”
Blijkens de verdere inhoud van het stuk verlaat [ Geïntimeerde ] zich wat betreft de niet kwetsendheid van citaten voor derden en het niet opnemen van citaten betreffende privé-financiën in het eerste deel van de biografie op het oordeel van de uitgever.
(viii) Op of omstreeks 18 december 2009 is met betrekking tot de uitgave van het tweede deel een gelijksoortig stuk opgemaakt. De zin waarin [ Geïntimeerde ] “in principe” instemt met het opnemen van citaten uit tot dusver ongepubliceerde teksten van Gerard Reve, dit met het voorbehoud ter zake van citaten waarin sprake is van privé-financiën of het kwetsen van derden, wordt in de considerans herhaald. Partijen komen vervolgens overeen:
“1. Op basis van zijn lezing van het eerste deel van de biografie verlaat de auteursrechthebbende zich voor het tweede deel ervan op het oordeel van de uitgever, dat dit geen citaten uit tot dusver ongepubliceerde teksten van Gerard Reve bevat waarin sprake is van privé-financiën of waarin derden worden gekwetst, en hij verleent de uitgever toestemming dit tweede deel te publiceren in de vorm waarin het door de biograaf is aangeleverd,
2. Aan zijn instemming als onder 1. vermeld verbindt de auteursrechthebbende de voorwaarde – welke de uitgever aanvaardt – van inzage vooraf voor in het derde deel terzake financiën en privé personen op te nemen citaten uit niet eerder gepubliceerd werk van Gerard Reve, en hij is bovendien gerechtigd om te eisen dat daarin voorkomende, door hem aan te wijzen personen, voor zover nodig onherkenbaar zullen worden gemaakt.”
(ix) Het tweede deel van de biografie is op 28 april 2010 verschenen.
(x) Op 15 oktober 2010 heeft [ uitgever ]het zogenoemde typoscript van de tekst van het derde deel van de biografie aan [ Geïntimeerde ] toegezonden, met begeleidende brieven van haarzelf en van [ biograaf ]. Deel 3 beslaat de periode 1975-2006 van het leven Gerard Reve, zijnde de periode waarin [ Geïntimeerde ] zijn partner was. In haar begeleidende van brief heeft [ uitgever ]onder meer het volgende aan [ Geïntimeerde ] meegedeeld:
“Zoals we eind december afspraken, gaat hierbij vooraf ter inzage de beoogde tekst van deel 3 van de kroniek van [ biograaf ]. (…) We vernemen graag of je tevreden bent met de wijze waarop personen voor wie jij dat van belang vindt, onherkenbaar zijn gemaakt. (…) Dat het lezen van deel 3 voor jou ‘merkwaardig’ zal zijn omdat het nu ook gaat over dertig jaar van jouw eigen leven, besef ik goed. (…) Ik ga nu even in de wachtstand totdat je met [ biograaf ] over een en ander gesproken hebt.”
(xi) Naar aanleiding van een door [ Geïntimeerde ] met [ uitgever ]gevoerd gesprek heeft [ uitgever ]bij brief van 20 oktober 2010 een tweede uitdraai van deel 3 aan [ Geïntimeerde ] gezonden. Deze brief vermeldt, voor zover hier van belang, het volgende:
“Ik zal na ontvangst van jouw uitdraai met aantekeningen bij ontvangst bevestigen; [ biograaf ] en ik kijken er dan naar en daarna melden we ons.”
(xii) Op 20 oktober 2010 heeft tevens een telefoongesprek plaatsgevonden tussen [ biograaf ] en [ Geïntimeerde ]. Dit gesprek is door [ biograaf ] opgenomen. Blijkens de door [ Appellanten ] in het geding gebrachte transcriptie van het gesprek zijn daarin onder meer aan de orde gekomen de bezwaren van [ Geïntimeerde ] tegen de reeds aan hem toegezonden tekst, zijn wens om in verband met een eventueel daarover te voeren discussie aantekeningen te maken op een tweede uitdraai van het typoscript alsmede zijn rechten als auteursrechthebbende. Voorts is tussen [ Geïntimeerde ] en [ biograaf ] onder meer het volgende gezegd:
“([ Geïntimeerde ], hof) (…) Met dat derde deel, dat weet je ook wel, is het gewoon ook direct eigenlijk afgesproken dat dat heel precair is en dat dat ja voor mij dus van een zeer hoog belang was van of daar zaken instaan die of niet mogen of niet kunnen of, ja daar gaat het eigenlijk om.
([ biograaf ], hof) Ja. Nou we wachten gewoon af wat jij er verder bijgeschreven hebt allemaal en dan gaan we gewoon….
([ Geïntimeerde ], hof) Nou, bijgeschreven, dat doe ik dus niet hoor. Daar moet je dus van uitgaan. Het is dus schrappen en eventueel een toelichting geven…
([ biograaf ], hof) Ja, ja.
(…)
([ Geïntimeerde ], hof) En ik heb je dat al een keer gezegd, dat het misschien goed had geweest als jij eens contact met me had opgenomen bij het schrijven, maar dat wilde je zelf niet om dus die vrijheid te hebben om te schrijven wat je wilde schrijven en ik ja, ik kon dat alleen maar respecteren, in die zin van dat ik dacht, van nou ja, o.k. die overeenkomst is gemaakt dat ik dus ja de drukproef krijg, en in dit geval een uitdraai krijg, wat eigenlijk voor de uitgever en voor jou makkelijker nog is dan een drukproef omdat in een drukproef veranderen is ook alweer een stuk moeilijker, weetjewel, omdat je dan met pagina’s ook te maken hebt en toestanden. Dus wat dat betreft liggen we op schema, [ biograaf ].”
(xiii) Bij brief van 25 oktober 2010 heeft [ Geïntimeerde ] een exemplaar van het typoscript voorzien van zijn handmatig commentaar aan [ uitgever ]en [ biograaf ] retour gezonden. De brief van 25 oktober 2010 houdt onder meer het volgende in:
“De confrontatie van de tekst hebben mij erg aangegrepen door het feit dat het een partnerschap betreft gedurende ruim 30 jaren. Ik heb dan ook twee regels toegepast:
1) Al dat met Zwarte of Blauwe pen onderstreept, doorgestreept of doorkruist is, cijfers, namen of teksten betreft mogen niet gebruikt en afgedrukt worden in het te verschijnen boek.
2) Al dat met Gele pen onderstreept, doorgestreept of doorkruist is, cijfers, namen of teksten betreft daar wil ik verandering of toelichting over geven indien, jullie dat wensen. Zo niet dan vervallen deze in bovenstaande regel zie 1 dat deze niet gebruikt of afgedrukt mogen worden.”
(xiv) Bij brief van 28 oktober 2010 heeft [ uitgever ]aan [ Geïntimeerde ] een akte ter ondertekening toegezonden met betrekking tot het gebruik van tot dusver ongepubliceerde tekstfragmenten van Gerard Reve in het derde deel van de biografie.
(xv) Op 29 oktober 2010 heeft een telefoongesprek tussen [ Geïntimeerde ] en [ biograaf ] plaatsgevonden over de door Schafhuizen in het typoscript geel gemarkeerde passages. Ook dit gesprek is door [ biograaf ] opgenomen. Uit de transcriptie daarvan blijkt dat partijen uitvoerig zijn ingegaan op de door [ Geïntimeerde ] gewenste veranderingen en de wijze waarop die door [ biograaf ] in de tekst zouden worden aangebracht en is tevens besproken dat [ Geïntimeerde ] de aangepaste tekst met betrekking tot één kwestie (aangeduid als de Veen-kwestie) nog toegestuurd zou krijgen (vgl. productie 18 van [ Appellanten ] pagina’s 24 en 35). Voorts is besproken dat als de drukpoef er was [ Geïntimeerde ] zou mogen kijken of er “inderdaad de dingen niet zijn opgevolgd die ik dus vermeld heb in de uitdraai”.
In de overgelegde transcriptie van dit gesprek valt op bladzijde 36 voorts het volgende te lezen:
([ Geïntimeerde ], hof) Nou ja, [ biograaf ]…
([ biograaf ], hof) Dan zijn we er volgens mij uit.
([ Geïntimeerde ], hof) Ja, nou dat is geweldig, joh. Nou, ik ben erg blij mee dat jij het, dat jij, ik kan me wel voorstellen dat er veel dingen waarvan je zegt van goh dat had ik er graag in gewild, maar ik, ja, ik vind het heel fijn dat jij en ook Wouter, weet je wel toch wel respect hebben met mijn situatie gewoon, dat ik het ja, gewoon emotioneel ook, ja, niet kan, weet je wel. Dat ik dus echt…. en ik zeg het, ik heb alles ja zo goed mogelijk gelezen, ja, ik heb heel veel zaken die ik er ook liever niet in wil gewoon zeker laten staan natuurlijk, omdat ze gewoon zo zijn ook. En ik vind daar, en ja, ook horen ook in het boek, dus wat dat betreft ja, vind ik het heel fijn dat we toch met elkaar overeenstemming hebben gehad, dat dus ja, die dingen er gewoon inderdaad niet in geschreven worden.”
(xvi) Op 2 november 2010 heeft [ Geïntimeerde ] met [ biograaf ] gebeld, onder meer om enkele gegevens door te geven die door hem nog zouden worden opgezocht. Ook dat gesprek is door [ biograaf ] opgenomen. De overgelegde transcriptie van gesprek vermeldt onder meer het volgende:
“([ Geïntimeerde ], hof) (…) ik heb nog [ W ] gesproken om ja te zeggen dat het dus allemaal goed verlopen was met die met geel doorgestreepte, ja, passages en bedragen en toestanden weet je wel en…ja ik, wat denk jij, [ biograaf ], krijg ik dan binnenkort nog een revisie toegezonden? (…)
([ Geïntimeerde ], hof) Ja maar ik wil het gewoon in de uitdraai zien natuurlijk van of dat gewoon zo opgevolgd is (…)
([ Geïntimeerde ], hof) om een lijst te hebben van de dingen die er dus uit zijn, ja die heb ik ook natuurlijk in de uitdraai, dus, het gaat er gewoon om dat er niet gewoon ja toch iets vergeten is, weet je, dat… omdat het toch wel om heel veel, om heel veel, ja aanwijzingen gaat en weglatingen. (…)
([ biograaf ], hof) Ja dat van Veen, dat doe ik vandaag op de post.
([ Geïntimeerde ], hof) O, dat is geweldig, dat is geweldig. Dan krijg ik het waarschijnlijk woensdag of donderdag, dat het toch ook prettig is voor iedereen dat het dus ja gewoon allemaal op tijd en zo naar de drukker kan.
([ biograaf ], hof) Ja. Nee goed, dat stuur ik in ieder geval op en als daar dan nog dingen instaan waarvan je denkt dat ze toch anders zijn, dan ja, dan hoor ik het natuurlijk wel.”
(xvii) [ uitgever ]heeft vervolgens de gereviseerde/aangepaste tekst van het (gehele) typoscript aan [ Geïntimeerde ] toegestuurd.
(xviii) Naar aanleiding van de ontvangst van de gereviseerde uitdraai van het typoscript heeft [ Geïntimeerde ] op 5 november 2010 aan [ uitgever ]nog enkele door hem gewenste aanpassingen van de tekst opgegeven. Deze zijn op 8 november 2010 door [ Geïntimeerde ] besproken met [ hoofd productie ], hoofd productie van de uitgeverij, die vervolgens een en ander aan [ biograaf ] heeft voorgelegd.
(xix) Daarna heeft op 8 november 2010 [ biograaf ] met [ Geïntimeerde ] gebeld. Dat gesprek is wederom door [ biograaf ] opgenomen. De overgelegde transcriptie van het gesprek vermeldt onder meer het volgende:
“([ Geïntimeerde ], hof) (…) Maar ja, ik ben blij, weet je wel, dat jij dus gewoon het accepteert, [ biograaf ], van wat ik wilde veranderen, weet je wel, en ja, nu moet het maar naar de zetter toe, hè…dat..
([ biograaf ], hof) Ja,ja
([ Geïntimeerde ], hof) en dat is voor jou ook een beetje rustgeving van..
([ biograaf ], hof) Nou ja, het is op zichzelf…
([ Geïntimeerde ], hof) dat je het van je af kan zetten.”
(xx) Zowel op 8 november 2010 als op 10 november 2010 is door [ biograaf ] en [ Geïntimeerde ] gesproken over door [ Geïntimeerde ] aan te leveren foto’s voor een illustratiekatern.
(xxi) Bij brief van 12 november 2010 heeft [ uitgever ]het volgende, voor zover hier van belang, aan [ Geïntimeerde ] geschreven:
“Zoals aangekondigd stuur ik je reeds nu, (…), de drukproef van deel 3 (…). Wat de drukproeven betreft: als eindverantwoordelijke voor de productie, heeft (…) zijn uiterste best gedaan om ervoor te zorgen dat er niets meer in zit van wat jij met [ biograaf ] bent overeengekomen om te schrappen.(…) Als je dit ook zelf geconstateerd hebt, verkrijg ik graag je toestemming om ook in deel 3 tot dusver onbekende citaten te mogen publiceren, en zie ik een ook door jou ondertekend exemplaar van de overeenkomst die ik je daarvoor toestuurde graag tegemoet. Immers als het goed is, kun je aan de drukproef zien dat ik aan al je voorwaarden voor die toestemming naar beste vermogen heb voldaan.”
(xxii) Nadat hij dit enige dagen tevoren in een telefoongesprek had laten weten heeft [ Geïntimeerde ] bij brief van 19 november 2010 aan [ uitgever ]meegedeeld dat de gevraagde toestemming voor het gebruik in het derde deel van de biografie van citaten uit ongepubliceerd werk van Gerard Reve niet wordt verleend.
(xxiii) Bij brief van 23 november 2010 heeft [ uitgever ][ Geïntimeerde ] nogmaals verzocht zijn toestemming voor het gebruik van de citaten te verlenen.
(xxiv) Bij brief van 1 december 2010 heeft [ uitgever ]aan [ Geïntimeerde ], naar aanleiding van een telefoongesprek met [ Geïntimeerde ] op 29 november 2010, het volgende meegedeeld:
“Hierbij bevestig ik op jouw verzoek de ontvangst van je aangetekende brief van 19 november jongstleden. Ook na ons gesprek van 29 november jongstleden constateer ik
- dat ik mij geheel aan onze afspraken heb gehouden dat jij vooraf inzage zou krijgen in deel 3 van de kroniek van [ biograaf ] [ biograaf ] over Gerard Reve,
- dat jij de tekst van deel 3 in twee fasen hebt gekuist,
- dat de daaropvolgende drukproef aantoont dat aan al je wensen is voldaan, en
- dat je de publicatie van deel 3 in de aldus ontstane versie verbiedt.
Van dat laatste heb ik goede nota genomen.”
(xxv) Bij brief van 23 december 2010 heeft [ biograaf ] aan [ Geïntimeerde ] het volgende, voor zover hier van belang meegedeeld:
“In een telefoongesprek van 29 oktober hebben we deze geel gemarkeerde passages besproken en zijn we daaromtrent tot overeenstemming gekomen. Je stelde vast dat je blij was dat we er ‘met wederzijds respect’ uitgekomen waren. Vervolgens is jou door de uitgever ter controle een nieuwe uitdraai van de tekst toegestuurd, waarin zowel de door jou geëiste als de door ons besproken veranderingen waren aangebracht. Na bestudering van deze uitdraai heb je aan de uitgeverij nog enkele schrappingen opgegeven die je in eerste instantie over het hoofd had gezien. Ook deze wensen zijn gehonoreerd. Tegen mij verklaarde je toen dat het derde deel nu naar de zetter kon. Op de daarmee door jou gegeven toestemming om het derde deel in deze vorm uit te geven kun je niet eenzijdig terugkomen. Gegeven de bovenstaande feiten constateer ik dat er tussen ons een overeenkomst bestaat waardoor ik gerechtigd ben het derde deel van het boek – in de versie die op instigatie van jou is veranderd – ter uitgave aan te bieden en dat de uitgever gerechtigd is die uit te geven.”
3.2. [ Geïntimeerde ] vordert in dit geding een voorziening die er, kort samengevat, toe strekt dat aan [ Appellanten ] op straffe van verbeurte van een dwangsom wordt verboden om de aan [ Geïntimeerde ] aangereikte versie van het derde deel van de biografie van Gerard Reve te openbaren, voor zover daarin citaten uit niet eerder gepubliceerd werk van Gerard Reve zijn opgenomen.
De voorzieningenrechter heeft het gevorderde verbod toegewezen en [ Appellanten ] veroordeeld in de kosten van het geding op de voet van artikel 1019h Rv. Tegen deze beslissing en de daaraan ten grondslag gelegde motivering komen [ Appellanten ] met hun grieven op. Deze lenen zich voor gezamenlijke behandeling.
3.3. Aan de orde zijn met name de vragen of [ Geïntimeerde ] – aan wie het auteursrecht toekomt – geacht moet worden (voorwaardelijk) toestemming te hebben verleend voor het opnemen van citaten uit tot dusver ongepubliceerd werk van Gerard Reve en zo ja of [ Geïntimeerde ] zich niettemin in dit stadium nog kan verzetten tegen de publicatie van deel drie in de versie zoals die op 12 november 2010 aan hem is toegezonden.
Met een bij wege van voorlopige voorziening uit te spreken publicatieverbod, zoals dat door [ Geïntimeerde ] is gevorderd, wordt vooruitgelopen op een ingeschatte beslissing ten gronde in een eventueel bodemgeschil. Bij deze inschatting is in het bijzonder acht te slaan op de ingrijpende en onomkeerbare gevolgen die afwijzing van zijn onderhavige vordering voor [ Geïntimeerde ] zal kunnen hebben. Dit in aanmerking genomen hebbende beantwoordt het hof niettemin eerstbedoelde vraag in positieve zin en laatstbedoelde vraag in negatieve zin. Daartoe wordt het volgende overwogen.
3.4.1. Nadat [ uitgever ]bij brieven van 15 december 2008 en 27 januari 2009 toestemming had gevraagd voor het gebruik van citaten uit niet eerder gepubliceerde documenten in de uit drie delen bestaande biografie van Gerard Reve heeft [ Geïntimeerde ] bij brief van 6 februari 2009 medegedeeld, kort gezegd, dat hij deze eerst wilde inzien en daarbij de mogelijkheid wilde hebben om eventueel kwetsende zaken te schrappen en voorts niet wilde dat er financiële gegevens werden vermeld. Daaruit valt op te maken dat [ Geïntimeerde ] in beginsel met het opnemen in de biografie van fragmenten uit ongepubliceerd werk van Gerard Reve akkoord ging doch daarbij een voorbehoud maakte met betrekking tot het kunnen schrappen van passages waardoor mensen (onnodig) zouden worden gekwetst of financiële zaken zouden worden geopenbaard.
3.4.2. Dat [ Geïntimeerde ] onder deze voorwaarden uitdrukkelijk toestemming heeft gegeven voor het gebruik van citaten uit ongepubliceerd werk van Gerard Reve in de (gehele) aan Gerard Reve te wijden biografie vindt bevestiging in de considerans van de onder 3.1. sub vii en viii genoemde – door [ Geïntimeerde ] ondertekende – aktes, waarin de gegeven toestemming onder genoemd voorbehoud wordt vooropgesteld. Ook de verdere inhoud van deze aktes geeft blijk van het bestaan van afspraken als door [ Appellanten ] gesteld: daaruit volgt immers dat [ Geïntimeerde ] wat het eerste en tweede deel van de biografie betreft heeft afgezien van inzage ter controle of aan de door hem gestelde voorwaarden was voldaan maar – zie de akte van 18 december 2009 onder 2 - aan die inzage en controle wel vasthield wat het derde deel van de biografie betreft (die de periode besloeg waarin hij als partner van Gerard Reve door het leven ging) en voorts, met instemming van Van Oorschot, ten aanzien van dat deel (extra) heeft bedongen dat door hem aan te wijzen personen onherkenbaar zouden worden gemaakt.
Derhalve moet worden aangenomen niet alleen dat [ Geïntimeerde ] (voorwaardelijk) toestemming heeft verleend voor het gebruik van de bedoelde citaten, maar tevens dat hij dit in de periode februari tot december 2009 meerdere malen uitdrukkelijk heeft bevestigd.
3.4.3. In dit verband is voorts van betekenis dat, nadat [ Geïntimeerde ] aldus meermalen van zijn toestemming had blijk gegeven, hij zich vervolgens - tot aan zijn mededeling in november 2010 dat toestemming werd geweigerd - ook geheel in overeenstemming met die eerder gegeven toestemming heeft gedragen. Het hof wijst op de gang van zaken met betrekking tot de aanpassing van het typoscript van het derde deel en de gesprekken die daarover door [ Geïntimeerde ] zijn gevoerd met [ uitgever ], [ B ] en [ biograaf ] – welke laatste blijkens de in het geding gebrachte correspondentie mede namens [ uitgever ]met [ Geïntimeerde ] de nakoming van de door deze bedongen voorwaarden besprak - waaruit volgt dat partijen, inclusief [ Geïntimeerde ], geheel conform de gemaakte afspraken te werk zijn gegaan (zie hierboven onder 3.1 sub x tot en met xix). Met die gang van zaken en gesprekken valt ook bepaaldelijk niet te verenigen dat, zoals in de memorie van antwoord wordt betoogd, door [ Geïntimeerde ] slechts minimumvereisten zijn geformuleerd en hij zich het recht had voorbehouden om na ontvangst van de drukproef zijn toestemming om andere redenen alsnog te weigeren. [ Appellanten ] hebben er terecht op gewezen dat het, gelet op de inspanning en kosten die met het vervaardigen van een mede op citaten gebaseerde biografie als de onderhavige gepaard gaan, ook geheel niet in de rede ligt dat een dergelijke vrijblijvende afspraak zou zijn gemaakt.
3.5. Aan de aannemelijkheid dat aldus tussen partijen omtrent het opnemen van citaten in de (uit drie delen bestaande) biografie overeenstemming was bereikt doet niet af dat [ uitgever ]met betrekking tot ieder deel afzonderlijk aan [ Geïntimeerde ] heeft verzocht om zijn toestemming schriftelijk te verlenen en met betrekking tot het derde deel dit verzoek ook meerdere malen heeft herhaald. [ uitgever ]had er evident belang bij dat, doordat [ Geïntimeerde ] zijn toestemming schriftelijk bevestigde, eventuele geschillen over het vervuld zijn van de door [ Geïntimeerde ] bedongen voorwaarden zouden worden voorkomen en publicatie van de biografie verder in goede harmonie zou kunnen plaatsvinden. [ Appellanten ] wijzen er in dit verband terecht op dat het vragen van een dergelijke schriftelijke verklaring geenszins uitsluit dat reeds eerder (mondeling) toestemming is verkregen.
3.6. [ Geïntimeerde ] heeft nog gewezen op uitlatingen van [ uitgever ]en [ biograaf ] in de media met betrekking tot de consequenties van de opstelling van [ Geïntimeerde ] voor de publicatie van het derde deel van de biografie. Het hof is met [ Appellanten ] van oordeel dat het te ver gaat om daaruit te concluderen dat aan de eerder gemaakte afspraken geen betekenis toekomt. Niet onaannemelijk is dat [ Appellanten ], zoals zij bij pleidooi in hoger beroep hebben betoogd, aanvankelijk hebben getracht de goede verstandhouding te bewaren en geen uitspraken hebben willen doen die [ Geïntimeerde ] tegen de haren in zouden kunnen strijken.
3.7. Aangenomen moet worden dat toen op 12 november 2010 de drukproef van het derde deel aan [ Geïntimeerde ] werd toegezonden aan de door hem gestelde voorwaarden was voldaan. Dat in de tekst nog citaten voorkwamen waartegen Schafhuizen op grond van het door hem gemaakt voorbehoud met betrekking tot het niet kwetsen van personen en het niet noemen van financiële zaken in redelijkheid bezwaar kon maken wordt ook niet door [ Geïntimeerde ] betoogd en vindt in het feitenmateriaal geen steun. [ Appellanten ] hebben onweersproken gesteld dat alle door [ Geïntimeerde ] doorgehaalde passages toen waren geschrapt en alle passages waarover hij wenste te overleggen in overleg conform zijn wensen waren aangepast. Het feitenmateriaal biedt geen steun voor de gevolgtrekking dat [ Geïntimeerde ] onvoldoende in de gelegenheid is gesteld of geweest om de tekst van deel drie in te zien en op door hem ongewenst geachte citaten na te lezen. Integendeel, uit de hierboven onder 3.1 sub x tot en met xx opgesomde feiten valt op te maken aan [ Geïntimeerde ] (ruim) voldoende tijd is gegund om zijn bezwaren kenbaar te maken, dat hij de aan hem geboden gelegenheid ook heeft benut en dat vervolgens door [ Appellanten ] op zorgvuldige wijze met de door [ Geïntimeerde ] gewenste aanpassingen van de tekst is omgegaan. Dat [ Geïntimeerde ] zich in de gang van zaken goed kon vinden en de tekst geheel conform zijn wensen is gewijzigd volgt ook uit zijn uitlatingen hierboven geciteerd onder 3.1 sub xv, xvi en xix. Daaruit blijkt tevens dat [ Geïntimeerde ] heeft beseft dat de drukproef hem slechts ter controle van de afgesproken aanpassingen zou worden toegestuurd en het hem niet vrij zou staan nadien nog andere aanpassingen van de tekst te verlangen.
[ Appellanten ] stellen zich dan ook terecht op het standpunt dat de door [ Geïntimeerde ] gegeven toestemming onvoorwaardelijk is geworden en dat zij hem daaraan kunnen houden.
3.8. [ Geïntimeerde ] heeft zich erop beroepen dat de publicatie van het derde deel van de biografie een ontoelaatbare inbreuk maakt op zijn persoonlijke levenssfeer doordat daarin het beeld wordt opgeroepen dat alles in het leven van Gerard Reve en zijn partner [ Geïntimeerde ] zou hebben gedraaid om erotiek, drank en geld. [ Appellanten ] hebben hiertegen ingebracht dat [ Geïntimeerde ] geen voorbeelden geeft van onjuistheden die in de tekst van het derde deel van de biografie zouden voorkomen en voorts dat daarin geen nieuwe feiten worden geopenbaard. Volgens [ Appellanten ] is de essentie van hetgeen in dat deel van de biografie wordt beschreven (en aan de hand van citaten wordt geïllustreerd) al lang bekend onder meer uit (mede) op instigatie van [ Geïntimeerde ] gepubliceerde brievenboeken en voorts uit uitspraken die Gerard Reve en [ Geïntimeerde ] zelf in interviews hebben gedaan. Bovendien schetst de biografie volgens [ Appellanten ] een reëel en voldoende veelzijdig beeld van de laatste 30 levensjaren van Gerard Reve en de rol die onder meer [ Geïntimeerde ] daarin heeft gespeeld.
[ Geïntimeerde ] heeft dit een en ander niet bestreden en zijn bezwaren tegen het derde deel van de biografie in hoger beroep ook niet verder feitelijk toegelicht en geconcretiseerd. Blijkens de inleidende zin van de memorie van antwoord draait de zaak ook in de visie van [ Geïntimeerde ] dan ook met name om de vraag of hij toestemming heeft gegeven voor het gebruik van citaten uit ongepubliceerd werk van Gerard Reve. Zijn standpunt dat met het derde deel van de biografie een ontoelaatbare inbreuk op zijn persoonlijke levenssfeer wordt gemaakt acht het hof in het licht van het voorgaande onvoldoende onderbouwd. Het door hem gevorderde verbod is voor zover het daarop is gebaseerd derhalve evenmin toewijsbaar.
3.9. [ Geïntimeerde ] heeft nog aandacht gevraagd voor de wederzijdse belangen en betoogt dat reeds op grond daarvan het door [ Appellanten ] ingestelde appel dient te falen. Daarbij verliest hij echter uit het oog dat, met inachtneming van hetgeen hiervoor onder 3.3 is overwogen, een verbod als het onderhavige slechts kan worden toegewezen als daarvoor in het feitenmateriaal voldoende rechtvaardiging is te vinden. Het hof komt anders dan de voorzieningenrechter tot de slotsom dat dit niet het geval is.
3.10. Aangaande de proceskosten geldt het volgende. In dit geding vordert [ Geïntimeerde ], (primair) stellende dat bij gebreke van door hem verleende toestemming inbreuk op zijn auteursrecht dreigt, een verbod tot publicatie van citaten uit tot dusver ongepubliceerd werk van Gerard Reve. Het geding heeft daarmee betrekking op de handhaving van rechten van intellectuele eigendom in de zin van artikel 1019 Rv. Mitsdien zal de kostenveroordeling plaatsvinden op de in artikel 1019h Rv aangegeven wijze.
3.11. Het voorgaande leidt tot de slotsom dat het vonnis van de voorzieningenrechter niet in stand kan blijven. De vordering van [ Geïntimeerde ] zal alsnog worden afgewezen. De grieven van [ Appellanten ] treffen in zoverre doel, bij een verdere bespreking daarvan bestaat onvoldoende belang.
[ Geïntimeerde ] dient als de in het ongelijk gestelde partij de kosten van het geding in beide instanties te dragen. Door [ Geïntimeerde ] is geen verweer gevoerd tegen de (hoogte van de) door [ Appellanten ] gevorderde kosten voor rechtskundige bijstand (€ 7.840 in eerste aanleg en in totaal € 12.282, - in hoger beroep). De genoemde bedragen zullen derhalve worden toegewezen, vermeerderd met een bedrag aan verschotten van € 258,- in eerste aanleg en van € 725,31 in hoger beroep.
De kostenveroordeling zal uitvoerbaar bij voorraad worden verklaard. [ Geïntimeerde ] heeft zich weliswaar tegen de uitvoerbaarverklaring bij voorraad van het arrest van het hof verzet doch ziet daarbij kennelijk over het hoofd dat inzet van het onderhavig appel niet is de toewijzing van een door [ Appellanten ] gevorderde voorziening maar het alsnog afwijzen van een door [ Geïntimeerde ] in eerste aanleg gevorderd verbod (en het door het hof te wijzen arrest zich derhalve, behoudens de kostenveroordeling die door [ Geïntimeerde ] niet in zijn beschouwing wordt betrokken, niet leent voor executie en daarmee ook niet voor de door [ Geïntimeerde ] verlangde schorsing van de werking daarvan).
vernietigt het vonnis waarvan beroep;
wijst de vorderingen van [ Geïntimeerde ] alsnog af;
veroordeelt [ Geïntimeerde ] in de kosten van het geding in beide instanties, aan de zijde van [ Appellanten ] begroot op € 8.098,- in eerste aanleg en tot op heden op € 13.007,31 in hoger beroep;
verklaart de kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit arrest is gewezen door mrs. G.J. Visser, E.E. van Tuyll van Serooskerken-Röell en E.M. Polak en door de rolraadsheer in het openbaar uitgesproken op 26 juni 2012.