ECLI:NL:GHAMS:2012:BW9005
Gerechtshof Amsterdam
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Regresvordering hoofdelijk schuldenaar en verjaring in civiele zaak
In deze zaak, die voor het Gerechtshof Amsterdam diende, ging het om een regresvordering van een hoofdelijk schuldenaar, [appellant], tegen zijn mede-schuldenaar, [geïntimeerde]. De zaak betreft een geschil over de verjaring van de vordering die [appellant] had op [geïntimeerde] na het voldoen van een deel van de gemeenschapsschuld aan de ABN AMRO Bank N.V. Het hof heeft in zijn tussenarrest van 20 maart 2012 vastgesteld dat [appellant] meer dan de helft van de schuld heeft voldaan en daardoor recht heeft op een regresvordering van € 813,80 op [geïntimeerde].
[geïntimeerde] voerde aan dat de vordering was verjaard, omdat [appellant] na zijn vertrek uit de woning in juli 2006 geen betalingen meer had gedaan. [appellant] betwistte dit en stelde dat zijn vordering niet aan verjaring onderhevig was, omdat hij op grond van artikel 3:178 BW te allen tijde verdeling van een gemeenschappelijk goed kan vorderen. Het hof oordeelde dat de vordering van [appellant] was ontstaan op basis van artikel 6:10 BW, omdat hij als hoofdelijk schuldenaar meer dan de helft van de gemeenschapsschuld had voldaan.
Het hof concludeerde dat de verjaringstermijn van vijf jaar, zoals bepaald in artikel 3:307 BW, van toepassing was. Aangezien de vordering was ingesteld op 12 januari 2010, moest deze vóór 12 januari 2005 zijn ontstaan en opeisbaar zijn geworden. Het hof oordeelde dat [geïntimeerde] onvoldoende bewijs had geleverd voor haar beroep op verjaring, waardoor het hof aan dit beroep voorbijging. De vordering van [appellant] werd toegewezen, en [geïntimeerde] werd veroordeeld tot betaling van € 813,80 aan [appellant].
Daarnaast werd [appellant] in de kosten van het hoger beroep veroordeeld. Het hof bekrachtigde het vonnis van de rechtbank Utrecht van 2 september 2009 en wees het meer of anders gevorderde af. Dit arrest is uitgesproken op 12 juni 2012.