Uitspraak
1.[A] ,
[B],
[C],
mr. K.M. Kole,kantoorhoudende te Arnhem,
mr. W.J.P. Jongepieren
mr.
M. Elshof, beiden kantoorhoudende te Amsterdam,
mr. J. Anema, kantoorhoudende te Amersfoort.
1.Het verloop van het geding
2.De feiten
artikel 2
meer bedraagt dan 10% van het eigen vermogen aan het begin van het boekjaar, bijvoorbeeld ten gevolge van de verkoop van een beleggingspand, zal het meerdere (…) als management-fee worden uitgekeerd aan[ [D] en IRB]
indien en voorzover in dat boekjaar door deze partijen werkzaamheden ten behoeve van[ [J] ]
werden verricht.
dit - beoordeeld naar goed koopmansgebruik - toestaat, als dividend worden uitgekeerd aan haar aandeelhouders.”
In aanmerking nemende:
ten doel heeft het verkrijgen, het beheren, en de exploitatie van onder meer onroerende zaken en daartoe diverse onroerende zaken in haar bezit heeft en gebruik wenst te maken van de specialistische kennis van IRB teneinde deze exploitatie te optimaliseren;
en IRB een maatschap met elkander willen aangaan met als doel de genoemde kennis van IRB voor gezamenlijke rekening en risico te exploiteren;
zal ten behoeve van de exploitatie van haar onroerende zaken zoveel mogelijk gebruikmaken van de in de maatschap ingebrachte kennis van IRB. Winsten welke[ [D] ]
maakt met vervreemding van aan haar toebehorende onroerende zaken welke zijn ontstaan door het gebruik maken van[ [D] ]
van in de maatschap ingebrachte kennis zullen door[ [D] ]
worden ingebracht in de maatschap.
Artikel 2 Jaarwinst en winstverdeling
, het recht hebben tegen gunstige voorwaarden een aflossingsvrije langlopende lening c.q. faciliteit af te sluiten (…). De beloning voor IRB zal hieruit bestaan dat IRB ter zake een rente verschuldigd is die op jaarbasis 1,5% lager zal zijn dan de rente die [J] ter zake verschuldigd is. De door IRB verschuldigde rente zal voorts maximaal gelijk zijn aan 4,5%. Het hiervoor bedoelde recht om een langlopende lening c.q. faciliteit af te sluiten geldt dienovereenkomstig voor door IRB en/of[F]
aan te wijzen personen en/of rechtspersonen.
ten laste van de resterende jaarwinst aanspraak op een vergoeding welke gelijk is aan het bedrag waarmee de aldus resterende jaarwinst 10% van het commerciële beginvermogen van [J] van het desbetreffende boekjaar overtreft (zie ook de overeenkomst van 11 november 1994). De verdeling van deze vergoeding tussen IRB en[ [D] ]
zal door partijen worden vastgesteld aan de hand van de feitelijke werkzaamheden van IRB en[ [D] ]
in dat jaar. (…) Onder commercieel beginvermogen dient in dit verband te worden verstaan het vermogen volgens de (…) jaarrekening van [J] , waarbij onroerende zaken worden opgenomen tegen kostprijs minus jaarlijkse afschrijvingen exclusief nog niet gerealiseerde herwaarderingswinsten.
, dat thans voor 100% in handen is van[ [E] ]
, in enig jaar mocht overgaan op één of meer derden zullen, in afwijking van hetgeen hiervoor is bepaald, in het betreffende jaar onder “jaarwinst” mede worden begrepen de in dit artikel sub (a) en (d) bedoelde nog niet gerealiseerde herwaarderingswinsten.”
Artikel 2 Jaarwinst en winstverdeling
volgens de (…) jaarrekening, waarbij onroerende zaken worden opgenomen tegen kostprijs minus jaarlijkse afschrijvingen exclusief nog niet gerealiseerde herwaarderingswinsten.
ten laste van de jaarwinst jaarlijks 20% van het meerdere van de door[ [D] ]
gerealiseerde bruto-huuropbrengsten boven een bedrag van EUR 250.000 (= peildatum huurwaarde 2005).
in een jaar bij de verkoop van één of meer onroerende zaken gerealiseerde winsten zullen door partijen ten laste van de jaarwinst bij helfte worden gedeeld.
van het desbetreffende boekjaar overtreft in de verhouding 50-50% tussen partijen gedeeld. Onder commercieel beginvermogen dient in dit verband te worden verstaan het vermogen volgens de (…) jaarrekening van[ [D] ]
, waarbij onroerende zaken worden opgenomen tegen kostprijs minus jaarlijkse afschrijvingen exclusief nog niet gerealiseerde herwaarderingswinsten.
, dat thans voor 100% in handen is van[ [E] ]
, in enig jaar mocht overgaan op één of meer derden zullen, in afwijking van hetgeen hiervoor is bepaald, in het betreffende jaar onder “jaarwinst” mede worden begrepen de in dit artikel sub (a) bedoelde nog niet gerealiseerde herwaarderingswinsten.”
3.De gronden van de beslissing
3.6.2 (…) De onderdelen stellen de vraag aan de orde of de omstandigheid dat de certificaten tot de onverdeelde nalatenschap behoren eraan in de weg staat dat[ [A] en [B] ]
bevoegd zijn tot het doen van een enquêteverzoek, ofwel op de grond dat [F] als executeur met de taak de goederen der nalatenschap te beheren en de erfgenamen in en buiten rechte te vertegenwoordigen daartoe bij uitsluiting van de erfgenamen bevoegd is, dan wel dat de erfgenamen daartoe alleen gezamenlijk bevoegd zijn.
ligt, dat zij als economisch rechthebbenden op de certificaten de bescherming van het enquêterecht kunnen inroepen en dat zij daarom moeten worden gelijkgesteld met de in art. 2:346, aanhef en onder b, BW bedoelde certificaathouders en als economisch gerechtigden tot 50% van de certificaten bevoegd zijn tot het doen van een enquêteverzoek, geeft niet blijk van een onjuiste rechtsopvatting. Dat oordeel is ook toereikend gemotiveerd. Daarbij wordt het volgende in aanmerking genomen.
ieder voor hun aandeel in de nalatenschap moeten worden aangemerkt als economische certificaathouder voor wier rekening en risico de certificaten worden gehouden, brengt de strekking van het enquêterecht mee dat zij de daardoor aan hen als verschaffer van risicodragend kapitaal verleende bescherming kunnen inroepen en met de in art. 2:346, aanhef en onder b, BW bedoelde certificaathouders kunnen worden gelijkgesteld, ook indien aan hen geen bevoegdheden met betrekking tot de zeggenschap toekomen (vgl. HR 6 juni 2003, nr. R02/078, LJN AF9440, NJ 2003/486 ).
om een enquêteverzoek te doen, staat niet in de weg dat een executeur is benoemd die tot taak heeft de goederen der nalatenschap, waartoe de certificaten van aandelen behoren, te beheren en de erfgenamen in en buiten rechte te vertegenwoordigen.
als deelgenoten met het bedoelde eigen economisch belang met het enquêteverzoek kunnen beogen een vermogensbelang te dienen, vormt onvoldoende grond aan dat verzoek het karakter te verlenen van een daad van beheer ten aanzien van de tot de nalatenschap behorende certificaten waartoe de executeur exclusief bevoegd zou zijn. Dit past bij het spoedeisend belang van het verzoek tot onderzoek naar het beleid en de gang van zaken van een vennootschap, die niet onder beheer van de executeur staat, en voorkomt dat tegenstrijdige opvattingen omtrent de noodzaak van een verzoek of een belangentegenstelling tussen deelgenoten onderling of tussen de executeur en deelgenoten een verzoek belemmert of vertraagt.
tezamen voldoen aan de in art. 2:346, aanhef en onder b, BW bedoelde minimumeisen, hebben zij gezamenlijk een voldoende economisch belang op grond waarvan zij bevoegd zijn het verzoek in te dienen. (…)”
van de overeenkomst 1994; de bepaling is in feite overbodig) komt op basis van de overeenkomst 2006-I aan [J] ten goede.
stakeholderste normaliseren.
stakeholderste herstellen, ook omdat, zoals bleek bij de mondelinge behandeling, dit besluit is genomen zonder verzoekers daarin te kennen.