parketnummer: 23-002703-11
datum uitspraak: 12 april 2012
Verkort arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam van 23 juni 2011 in de strafzaak onder parketnummer 13-203728-10 tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [1991],
adres: De [adres], [woonplaats].
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg van 23 juni 2011 en op de terechtzitting in hoger beroep van 29 maart 2012.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de verdachte en de raadsman naar voren is gebracht.
Aan de verdachte is ten laste gelegd dat
1:
hij op of omstreeks 2 oktober 2010 te Amsterdam opzettelijk mishandelend een persoon (te weten [slachtoffer]) (gedurende- en/of ter zake van- de uitoefening van diens functie als straatcoach), meermalen, althans éénmaal (telkens) (met kracht) tegen de hand(en) en/of tegen de borst, in elk geval tegen het lichaam heeft geslagen en/of -gestompt, waardoor deze letsel heeft bekomen en/of pijn heeft ondervonden;
2:
hij op of omstreeks 2 oktober 2010 te Amsterdam opzettelijk beledigend [slachtoffer] en/of één of meer (andere) personen, in diens/dier tegenwoordigheid mondeling heeft toegevoegd de woorden "Hé, straatcoaches, kankerlijers" en/of "Kanker-straatcoaches", althans woorden van gelijke beledigende aard en/of strekking;
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.
Ontvankelijkheid van het openbaar ministerie
De raadsman heeft -kort samengevat- gesteld dat het openbaar ministerie niet-ontvankelijk dient te worden verklaard voor zover de belediging als ten laste gelegd onder feit 2 ziet op anderen dan aangever [slachtoffer], daar hij de enige is die een klacht heeft ingediend krachtens artikel 64 Wetboek van Strafrecht. Voorts ziet artikel 267 aanhef en onder 2° Wetboek van Strafrecht niet op straatcoaches.
Het hof overweegt als volgt.
Naar het oordeel van het hof is het openbaar ministerie niet-ontvankelijk in zijn vervolging van de verdachte ten aanzien van de zinsnede “en/of één of meer (andere) personen” in het onder 2 ten laste gelegde, omdat geen andere personen dan [slachtoffer], voornoemd een klacht hebben ingediend, noch anderszins is gebleken dat zij uitdrukkelijk vervolging wensen.
Voorts is, nog daargelaten dat uit de inhoud van het dossier niet voldoende vast is komen te staan dat de werkzaamheden van een straatcoach en het (juridisch) kader waarin deze worden verricht de conclusie rechtvaardigen dat een persoon met deze functie moet worden gelijkgesteld aan een “ambtenaar” in de zin van artikel 267, aanhef en onder 2°, in de tenlastelegging geen passage opgenomen waaruit kan worden afgeleid dat laatstvermelde bepaling, in samenhang met artikel 269 van het Wetboek van Strafvordering, hier aan de orde is.
Het vonnis waarvan beroep kan niet in stand blijven, omdat het hof tot een andere beslissing komt dan de rechtbank.
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 en 2 ten laste gelegde, voor zover onderworpen aan een inhoudelijk oordeel van het hof, heeft begaan, met dien verstande dat:
1:
hij op 2 oktober 2010 te Amsterdam opzettelijk mishandelend [slachtoffer] gedurende en ter zake de uitoefening van diens functie als straatcoach, tegen de hand heeft geslagen, waardoor deze letsel heeft bekomen en pijn heeft ondervonden;
2:
hij op 2 oktober 2010 te Amsterdam opzettelijk beledigend [slachtoffer], in diens tegenwoordigheid mondeling heeft toegevoegd de woorden "Hé, straatcoaches, kankerlijers" en "Kanker-straatcoaches", althans woorden van gelijke beledigende aard en/of strekking;
Hetgeen onder 1 en 2 voor zover inhoudelijk aan het oordeel van het hof onderworpen meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat.
De raadsman heeft gesteld dat de verklaringen die de getuigen hebben afgelegd bij de politie en bij de rechter-commissaris niet consequent en niet consistent zijn. Voorts stelt aangever letsel aan zijn linkerduim te hebben opgelopen, waar de letselverklaring over de rechterduim spreekt. De raadsman meent dat de verschillen tussen de verklaringen van de getuigen dermate groot zijn, dat verdachte vrijgesproken dient te worden.
Het hof overweegt als volgt.
Aan de raadsman kan worden toegeven dat de getuigen niet op alle punten exact hetzelfde verklaren. Niet is echter gebleken dat de voor het bewijs te bezigen verklaringen in essentie niet betrouwbaar zouden zijn noch dat zij op essentiële punten dusdanig onverenigbaar zijn met de overige verklaringen in het dossier, dat zij op grond daarvan buiten beschouwing zouden moeten blijven. Daar waar de medische verklaring over de rechterduim spreekt, in tegenstelling tot aangever die het over de linkerduim heeft, laat dit onverlet dat in ieder geval hieruit, in samenhang met de overige bewijsmiddelen, blijkt dat aangever ten gevolge van het slaan door de verdachte aan een hand (duim) gewond is geraakt.
Strafbaarheid van het bewezen verklaarde
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het onder 1 en 2 bewezen verklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
het onder 1 bewezen verklaarde levert op:
mishandeling.
het onder 2 bewezen verklaarde levert op:
eenvoudige belediging.
Strafbaarheid van de verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit, zodat de verdachte strafbaar is.
De politierechter in de rechtbank Amsterdam heeft de verdachte voor het onder 1 en 2 ten laste gelegde veroordeeld tot een werkstraf voor de duur van 120 uur met aftrek te vervangen door 60 dagen hechtenis, waarvan 40 uur te vervangen door 20 dagen hechtenis voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaar.
Tegen voormeld vonnis is door de verdachte hoger beroep ingesteld.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte zal worden veroordeeld tot dezelfde straf als door de rechter in eerste aanleg opgelegd.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gelet op de persoon van de verdachte.
Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
Verdachte heeft zich op 2 oktober 2010 te Amsterdam schuldig gemaakt aan mishandeling en belediging van een straatcoach door hem te slaan en hem uit te schelden. De verdachte heeft zonder enige redelijke aanleiding het slachtoffer agressief bejegend. Delicten als het onderhavige geven blijk van weinig respect voor het slachtoffer, wiens handelen er even tevoren op was gericht de veiligheid op straat te bevorderen en ondermijnen diens autoriteit. Blijkens een de verdachte betreffend Uittreksel Justitiële Documentatie van 19 maart 2012 is verdachte eerder veroordeeld.
Het leven van verdachte lijkt echter een positieve wending te hebben genomen gelet op de persoonlijke omstandigheden zoals deze ter terechtzitting naar voren zijn gebracht. Niet is gebleken dat verdachte na 2010 nog met de politie in aanraking is geweest. In dat verband acht het hof, alles afwegende, geen gevangenisstraf, maar een werkstraf van na te melden duur passend en geboden. Gelet op de ernst van de bewezen verklaarde feiten ziet het hof, anders dan de rechtbank, en in afwijking van hetgeen is gevorderd door de advocaat-generaal en hetgeen is bepleit door de raadsman, geen aanleiding een deel van na te melden straf in voorwaardelijke vorm op te leggen.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 22c, 22d, 57, 63, 266 en 300 van het Wetboek van Strafrecht.
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart het openbaar ministerie niet-ontvankelijk in zijn vervolging van de verdachte ten aanzien van de zinsnede “en/of één of meer (andere) personen” in het onder 2 ten laste gelegde.
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 1 en 2 ten laste gelegd, voor zover inhoudelijk aan het oordeel van het hof onderworpen, heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd, voor zover inhoudelijk aan het oordeel van het hof onderworpen, dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 1 en 2 bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een werkstraf voor de duur van 120 (honderdtwintig) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door 60 (zestig) dagen hechtenis.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde werkstraf in mindering zal worden gebracht, volgens de maatstaf van twee uren werkstraf per in voorarrest doorgebrachte dag.
Dit arrest is gewezen door de elfde meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. M.J.L. Mastboom, mr. P.C. Kortenhorst en mr. F.M.D. Aardema, in tegenwoordigheid van mr. A.M.R. Karsemeijer, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 12 april 2012.