ECLI:NL:GHAMS:2012:BW6475

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
5 april 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
23-003134-11
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herroeping voorwaardelijke invrijheidstelling en gevolgen van vertraagde kennisgeving

In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 5 april 2012 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Haarlem. De zaak betreft de herroeping van de voorwaardelijke invrijheidstelling van de verdachte, die eerder was veroordeeld tot gevangenisstraffen van in totaal 4 jaar en 6 maanden. De verdachte was op 1 december 2010 voorwaardelijk in vrijheid gesteld, onder voorwaarden waaronder een meldingsgebod bij de reclassering. De officier van justitie heeft op 21 april 2011 een vordering tot herroeping ingediend, omdat de verdachte zich niet aan de voorwaarden zou hebben gehouden. Het hof heeft vastgesteld dat de vordering onverwijld is ingediend, ondanks de verdediging die stelde dat dit niet het geval was. Het hof oordeelde dat de verdachte op de hoogte was van zijn proeftijd en de bijbehorende voorwaarden, en dat de vordering tot herroeping terecht was ingediend. Het hof heeft de herroeping van de voorwaardelijke invrijheidstelling toegewezen, maar de duur van de herroeping gematigd tot 600 dagen, in verband met de onzorgvuldige bekendmaking van het besluit tot voorwaardelijke invrijheidstelling. Tevens is gelast dat de in beslag genomen voorwerpen aan de verdachte worden teruggegeven. De uitspraak bevestigt de noodzaak van zorgvuldige procedures bij de herroeping van voorwaardelijke invrijheidstelling en de rechten van de verdachte.

Uitspraak

parketnummer: 23-003134-11
datum uitspraak: 5 april 2012 (Promis)
TEGENSPRAAK
Arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Haarlem van 5 juli 2011 in de strafzaak onder parketnummer 15-700042-11 tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum],
[adres] [woonplaats]
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg van
21 juni 2011 en op de terechtzitting in hoger beroep van 22 maart 2012.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de verdachte en de raadsman naar voren is gebracht.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof het vonnis waarvan beroep zal bevestigen.
Vonnis waarvan beroep
Het hof verenigt zich met het vonnis waarvan beroep en zal dit derhalve bevestigen, behalve ten aanzien van:
- de beslissing op de vordering herroeping voorwaardelijke invrijheidsstelling van de verdachte en de motivering ervan; in zoverre wordt het vonnis vernietigd
en met dien verstande dat:
- het hof alsnog een beslissing neemt ten aanzien van de in beslag genomen en nog niet teruggegeven voorwerpen en
- onder het kopje “4.1 redengevende feiten en omstandigheden feit 1, ” de derde alinea op pagina 4 van het vonnis, vanaf de zin die luidt: “Hij heeft voorts verklaard dat hij zich niet kan herinneren of hij tijdens het wegvluchten nog het wapen in zijn handen heeft gehad.” tot en met “De agenten zouden zich hebben vergist, aldus verdachte.”, zal vervangen door de bekennende verklaring van de verdachte zoals hij deze ter terechtzitting in hoger beroep op 22 maart 2012 heeft afgelegd, te weten:
‘Ik heb spijt dat ik op 10 januari 2011 in Zaandam aanwezig ben geweest bij Royal Diamonds en mensen dit heb aangedaan. Ik ben in contact gekomen met de derde medeverdachte en deze had het idee voor de overval’.
Een kopie van het vonnis van de rechtbank is aan dit arrest gehecht.
Beslissing na voorwaardelijke invrijheidsstelling
Het hoger beroep van de verdachte/veroordeelde is uitsluitend gericht tegen de beslissing die de rechtbank op de vordering tot herroeping van de voorwaardelijke invrijheidsstelling (hierna ook V.I.. te noemen) heeft genomen. Het hof overweegt daaromtrent het navolgende.
Feitelijke gang van zaken
De veroordeelde is bij onherroepelijk arrest van dit hof van 23 september 2008, onder parketnummer 23-001272-07, veroordeeld tot een gevangenisstraf van vierentwintig maanden, met aftrek van voorarrest. De veroordeelde is bij onherroepelijk arrest van dit hof van 7 september 2009, onder parketnummer 23-003811-08, veroordeeld tot een gevangenisstraf van drie jaren en zes maanden, met aftrek van voorarrest.
De veroordeelde is bij ‘Besluit voorwaardelijke invrijheidsstelling’ van 13 oktober 2010 met ingang van 1 december 2010 voorwaardelijk in vrijheid gesteld, onder de algemene voorwaarde dat hij zich gedurende een proeftijd van 672 dagen niet schuldig maakt aan het plegen van een strafbaar feit en onder de bijzondere voorwaarde dat hij zich gedurende de proeftijd onder meer zal houden aan een meldingsgebod bij het Leger des Heils reclassering Amsterdam. Op dit besluit is vermeld:
“Bijbehorende parketnummers: 23-001272-07 en 23-003811-08”. Dit besluit is op 14 januari 2011 aan de veroordeelde in persoon betekend.
In een VI-advies van 28 september 2010 betreffende de verdachte, opgemaakt door D. Boksbergen, vestigingsdirecteur, is vermeld:
“Is de gedetineerde bereid om de (bijzondere) voorwaarden na te leven?
Ja
Betrokkene is 7/10/2010 wel op de hoogte gebracht van de strekking van dit advies.”
De verdachte is op 10 januari 2011 aangehouden op verdenking van het plegen van strafbare feiten.
De officier van justitie heeft bij vordering tot herroeping van de voorwaardelijke invrijheidsstelling van 21 april 2011 gevorderd dat last zal worden gegeven tot herroeping van de V.I. voor een periode van 672 dagen. Op de vordering is onder meer vermeld:
“Het openbaar ministerie, belast met de tenuitvoerlegging van de gevangenisstraf van 3 jaar en 6 maanden met aftrek onvoorwaardelijk (…) onder parketnummer 23-003811-08, is van oordeel dat bovengenoemde persoon zich niet aan de aan de voorwaardelijke invrijheidstelling verboden voorwaarden heeft gehouden.”
Volgens de ‘beschikking dagbepaling’ is de vordering herroeping van de voorwaardelijke invrijheidsstelling op 25 mei 2011 ingekomen bij de rechtbank Haarlem.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich ter terechtzitting in hoger beroep gesteld dat de vordering tot herroeping van de voorwaardelijke invrijheidsstelling van 21 april 2011 melding maakt van slechts één parketnummer, te weten: 23-003811-08, terwijl de aan de verdachte opgelegde proeftijd betrekking heeft op twee parketnummers. De raadsman heeft bestreden dat het V.I. advies met de veroordeelde is besproken. Daarnaast is de raadsman van mening dat de vordering niet onverwijld bij de rechtbank is ingediend, waardoor de algemene beginselen van behoorlijk procesorde niet in acht zijn genomen. Nu de betekening van het ‘Besluit voorwaardelijke invrijheidsstelling- algemene en bijzondere voorwaarden’, met vermelding van twee parketnummers en een proeftijd voor de duur van 672 dagen, niet eerder dan op 14 januari 2011 aan de verdachte is betekend, is de raadsman van oordeel dat op grond hiervan het ervoor gehouden moet worden dat de verdachte er niet van op de hoogte was dat hij ten tijde van het plegen van de strafbare feiten, waarvoor hij bij vonnis van 21 juni 2011 door de rechtbank Haarlem is veroordeeld, in een proeftijd liep. De raadsman verzoekt het hof met deze omissies rekening te houden en de vordering herroeping van de voorwaardelijke invrijheidsstelling af te wijzen, dan wel aanzienlijk te matigen.
Standpunt van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de vordering zal worden toegewezen en daartoe aangevoerd dat de proeftijd op grond van artikel 15c van het Wetboek van strafrecht (Sr) op 1 december 2010 is aangevangen, terwijl de vordering gelet op het bepaalde in artikel 15i, tweede lid, Sr onverwijld is ingediend. Daarbij dient de term “onverwijld” ruim te worden uitgelegd, aldus de advocaat-generaal.
Onder verwijzing naar een uitspraak van de rechtbank Arnhem van 23 november 2011 (LJN BU5449) heeft de advocaat-generaal gesteld dat het openbaar ministerie ontvankelijk is in de vordering. Voorts heeft de advocaat-generaal zich op het standpunt gesteld dat de veroordeelde voldoende is ingelicht, onder verwijzing naar de redenering van de rechtbank in het vonnis dienaangaande.
Oordeel van het hof
Het hof is, gelet op het bepaalde in artikel 15j, vierde lid, Sr. bevoegd tot kennisneming van de vordering tot herroeping van de voorwaardelijke invrijheidsstelling van 21 april 2011.
Op grond van het bepaalde in artikel 15i, tweede lid, Sr dient het openbaar ministerie, indien het van oordeel is dat de veroordeelde een voorwaarde niet heeft nageleefd en herroeping van de voorwaardelijke invrijheidsstelling is geboden, onverwijld een daartoe strekkende schriftelijke vordering in te dienen bij de rechtbank.
Het hof heeft bij de beoordeling van de vordering en van de verweren van de raadsman acht geslagen op de hiervoor onder “feitelijke gang van zaken” genoemde stukken, waaruit is gebleken dat de uitreiking van het ‘Besluit voorwaardelijke invrijheidsstelling’ aan de veroordeelde heeft plaatsgevonden ná zijn aanhouding ter zake van de gepleegde feiten op 10 januari 2011, waarvoor hij thans terechtstaat.
Ten aanzien van de wetenschap van de veroordeelde omtrent de proeftijd.
Het hof is van oordeel dat uit genoemd V.I.-advies blijkt dat de veroordeelde op 7 oktober 2010 op de hoogte is gebracht van het advies van de reclassering. Dit reclasseringsadvies hield in dat de veroordeelde voorwaardelijk in vrijheid zou worden gesteld, met de bijzondere voorwaarden dat hij zich moest houden aan de aanwijzingen die de reclassering hem zou geven. Gelet op de zinsnede uit het VI-advies die inhoudt dat de veroordeelde zich bereid heeft verklaard deze voorwaarden na te leven, houdt het hof het ervoor dat dit advies –anders dan de raadsman heeft bepleit- wel degelijk met de veroordeelde is besproken. Voorts heeft de veroordeelde ter terechtzitting in hoger beroep van 22 maart 2012 verklaard dat hij vóór zijn invrijheidsstelling éénmaal een gesprek met de reclasseringsmedewerker heeft gehad, op de hoogte was van het meldingsgebod bij de reclassering, en dat hij zich ná zijn invrijheidsstelling ook bij de reclassering heeft gemeld en er toen een afspraak voor een vervolggesprek was gemaakt.
De verdachte heeft ter zitting in hoger beroep ook verklaard dat hij wist dat hij, wanneer hij de voorwaarden zou overtreden, wederom vast zou komen te zitten.
Naar het oordeel van het hof is de proeftijd op grond van het bepaalde in artikel 15c Sr. op 1 december 2010 aangevangen. Voorts is gelet op het voorgaande genoegzaam komen vast te staan dat de veroordeelde op het moment van zijn invrijheidstelling – en daarmee op het moment van het plegen van de strafbare feiten waarvan hij thans wordt verdacht – wist dat hij in een proeftijd liep en dat daaraan voormelde voorwaarden waren verbonden.
Ten aanzien van het onverwijld indienen van de vordering tot voorwaardelijke invrijheidsstelling
Ten aanzien van het verweer dat de vordering tot voorwaardelijke invrijheidsstelling niet onverwijld zou zijn ingediend bij de rechtbank is het hof van oordeel dat een redelijke uitleg van het woord “onverwijld” meebrengt dat de vordering tijdig is ingediend, gelet op de hiervoor onder “feitelijke gang van zaken” gerelateerde tijdstippen. Het verweer dat is gehandeld in strijd met de algemene beginselen van een goede procesorde wordt daarom verworpen.
Ten aanzien van het ontbreken van een parketnummer op de vordering
Nu op het ‘Besluit voorwaardelijke invrijheidsstelling’ de beide parketnummers zijn vermeld en het totale aantal dagen, 672, is vermeld in zowel dat besluit alsook in de ‘vordering tot herroeping van de voorwaardelijke invrijheidsstelling’, is het hof van oordeel dat voor de veroordeelde voldoende duidelijk moet zijn geweest waarop bedoelde vordering betrekking had.
Conclusie
Al hetgeen hiervoor is overwogen brengt met zich dat de vordering toewijsbaar is. Het hof is echter wel van oordeel dat onzorgvuldig is gehandeld door het ‘Besluit voorwaardelijke invrijheidsstelling’ eerst na de aanhouding van de veroordeelde op verdenking van het plegen van nieuwe strafbare feiten aan de veroordeelde te betekenen. Hoewel het hof van oordeel is dat de veroordeelde daardoor niet in zijn belangen is geschaad, ziet het hof aanleiding om de herroeping van de voorwaardelijke invrijheidstelling - gelet op het belang dat met een zorgvuldige bekendmaking van voornoemd besluit is gediend - voor de duur van 72 dagen te matigen, zodat deze in totaal 600 dagen bedraagt.
BESLISSING
Het hof:
Vernietigt het vonnis ten aanzien van de beslissing op de vordering herroeping voorwaardelijke invrijheidsstelling en de motivering daarvan en doet in zoverre opnieuw recht.
Wijst toe de vordering tot herroeping van de voorwaardelijke invrijheidstelling op de hierna te noemen wijze.
Gelast dat een gedeelte van de vrijheidsstraf die als gevolg van de toepassing van de regeling van de voorwaardelijke invrijheidsstelling niet ten uitvoer is gelegd, alsnog moet worden ondergaan, te weten zeshonderd (600) dagen.
Gelast de teruggave aan verdachte van de in beslag genomen, nog niet teruggegeven voorwerpen, te weten:
- (1) zwartkleurige sokken merk Umbro;
- (2) zwarte thermo onderbroek;
- (3) blauw boxershort merk Leo Poldo;
- (4) zwarte jas, merk tribord;
- (5) witte jas, merk La Coste;
- (6) zwartkleurige handschoenen Helly Hansen;
- (8) witte pet met opdruk Artengo;
- (7) zwarte muts voorzien van aantrekkoord;
- (9) bruine rugzak van Eastpak;
- (10) zwarte Emporio Armani jas;
- (11) zwart t- shirt merk y3;
- (12) bruine broek van het merk Replay;
- (13) sportschoenen van het merk Fendi;
- (14) € 5 (1 biljet);
- (15) A4 papier met opdruk: Tence uitzendbureau;
- (16) A4 met daarop curriculum Vitae;
- (17) A5 papier met opdruk Stadsdeel Nieuw-West;
- (18) 6 sleutels aan 1 bos;
- (19) 5 stuks geld (totaal € 140);
- (20) 10 kaart;
- (21) Lebara Pre Pay pakket zonder Sim nr [telefoonnummer];
- (22) I-pod mp3 speler mini;
- (23) sleutel met gele label KT3042;
- (24) mobiel Samsung Rood;
- (25) USB Stick met opdruk de Zeehoeve;
- (26) agenda 2008 met veel telefoonnummers;
- (27) agenda 2007;
- (28) agenda 2009/2010;
- (29) Bekeuring d.d. 25-06-2010;
- (30) brief CJIB 25-04-2010;
- (31) bewijs van ontslag detentie;
- (32) glimmend steentje;
- (33) Telfort pre pay pakket zonder sim nr.[telefoonnummer];
- (35) tas geblokt;
Bevestigt het vonnis waarvan beroep voor het overige, met inachtneming van het hiervoor overwogene.
Dit arrest is gewezen door de elfde meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. P.C. Kortenhorst, mr. M.J.L. Mastboom en mr. C.N. Dalebout, in tegenwoordigheid van mr. A. Sahin, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van
5 april 2012.