GERECHTSHOF AMSTERDAM
MEERVOUDIGE FAMILIEKAMER
BESCHIKKING van 20 maart 2012 in de zaak met zaaknummer 200.091.288/01 van:
[…],
wonende te […],
APPELLANT,
advocaat: mr. S. Duurland te Lelystad,
1. […],
wonende te […],
2. […],
wonende te […],
GEÏNTIMEERDEN,
advocaat: mr. H.J.G. Heijen te Amsterdam.
1. Het geding in hoger beroep
1.1. Appellant wordt hierna de man genoemd. Geïntimeerde sub 1 en geïntimeerde sub 2 worden hierna respectievelijk de vrouw en [kind A] genoemd.
1.2. De man is op 26 juli 2011 in hoger beroep gekomen van een gedeelte van de beschikking van 27 april 2011 van de rechtbank Amsterdam, met kenmerk 468450 / FA RK 10-7256 (HHA IZ).
1.3. Geïntimeerden hebben op 10 oktober 2011 een verweerschrift ingediend.
1.4. De man heeft op 4 november 2011 een nader stuk ingediend.
1.5. De zaak is op 16 november 2011 ter terechtzitting behandeld.
1.6. Ter terechtzitting zijn verschenen:
- de man, bijgestaan door zijn advocaat;
- de vrouw, bijgestaan door haar advocaat.
1.7. [kind A] is, hoewel behoorlijk opgeroepen, niet verschenen. Zij is ter terechtzitting in hoger beroep vertegenwoordigd door haar advocaat.
2.1. Partijen zijn [in] 1999 gehuwd. Hun huwelijk is op 28 maart 2008 ontbonden door inschrijving van de echtscheidingsbeschikking van 23 januari 2008 in de registers van de burgerlijke stand. Uit het huwelijk van partijen zijn geboren [kind A] [in] 1991 en […] [in] 2000 (hierna: [kind B]). Partijen oefenen gezamenlijk het ouderlijk gezag over [kind B] uit. [kind A] en [kind B] verblijven bij de vrouw.
2.2. Bij beschikking van 25 juni 2008 van de rechtbank Amsterdam is, voor zover in hoger beroep van belang, bepaald dat de man een bedrag van € 220,- per kind per maand zal betalen als bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de destijds minderjarige [kind A] en van [kind B].
2.3. Bij vonnis van 4 december 2009 van de rechtbank Amsterdam is ten aanzien van de man de toepassing van de schuldsaneringsregeling ingevolge de Wet Schuldsanering Natuurlijke Personen (hierna: WSNP) uitgesproken.
3. Het geschil in hoger beroep
3.1. Bij de bestreden beschikking is, met wijziging van de beschikking van 25 juni 2008 in zoverre, bepaald dat:
- de man van 25 augustus 2010 tot en met 31 december 2010 een bedrag van € 136,- per maand en met ingang van 1 januari 2011 voor de duur dat op hem de wettelijke schuldsanering van toepassing is een bedrag van € 138,33 per maand zal betalen als bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van [kind B], bij vooruitbetaling aan de vrouw te voldoen;
- de man met ingang van 25 augustus 2010 tot en met 31 december 2010 een bedrag van € 136,- per maand en met ingang van 1 januari 2011 voor de duur dat op hem de wettelijke schuldsanering van toepassing is een bedrag van € 138,33 per maand zal betalen aan [kind A] als bijdrage in haar kosten van levensonderhoud en studie, bij vooruitbetaling te voldoen;
- de man de vrouw en [kind A], overeenkomstig hun verzoek, per omgaande in kennis dient te stellen van de beëindiging van het WSNP-traject.
De rechtbank heeft het meer of anders verzochte afgewezen.
Deze beschikking is gegeven op het verzoek van de man om, met wijziging van de beschikking van 25 juni 2008 in zoverre, de bijdrage van de man in de kosten van verzorging en opvoeding van [kind B] en in de kosten van levensonderhoud en studie van [kind A] met ingang van 4 december 2009 dan wel met ingang van de datum van indiening van het verzoekschrift, dan wel met ingang van een datum die de rechtbank juist acht, op nihil te stellen, althans een zodanige bijdrage vast te stellen die lager is dan de geldende bijdrage.
Voorts is de beschikking gegeven op het subsidiaire verzoek van de vrouw en [kind A] de bijdragen vast te stellen op een zodanig bedrag als de rechtbank juist acht met ingang van de datum van de beschikking dan wel met ingang van de datum van indiening van het verzoekschrift, en daarbij te bepalen dat deze bijdrage alleen zal gelden voor de duur dat de man zal zijn toegelaten tot de WSNP alsmede op hun meer subsidiaire verzoek, voor het geval de bijdragen op nihil worden gesteld dan wel op een (lager) bedrag worden gesteld, de ingangsdatum vast te stellen op de datum van de beschikking, en daarbij te bepalen dat deze bijdrage alleen zal gelden voor de duur dat de man zal zijn toegelaten tot de WSNP.
3.2. De man verzoekt, naar het hof begrijpt, met vernietiging van de bestreden beschikking in zoverre, zijn inleidend verzoek tot nihilstelling althans vermindering van de bijdragen in respectievelijk de kosten van verzorging en opvoeding van [kind B] en de kosten van levensonderhoud en studie van [kind A] over de periode van 4 december 2009 tot en met 25 augustus 2010 alsnog toe te wijzen.
3.3. Geïntimeerden verzoeken de bestreden beschikking te bekrachtigen, zonodig onder verbetering of aanvulling van de gronden.
4. Beoordeling van het hoger beroep
4.1. Tussen partijen is in geschil of de rechtbank terecht de onderhoudsverplichting van de man jegens [kind B] en [kind A] in stand heeft gelaten over de periode van 4 december 2009 tot 25 augustus 2010, zijnde de datum van indiening van het inleidend verzoekschrift. Niet in geschil is dat de man krachtens de in zoverre niet bestreden beschikking waarvan beroep, vanaf 25 augustus 2010 tot en met 31 december 2010 een bedrag van € 136,- per kind per maand en met ingang van 1 januari 2011, voor de duur dat op hem de wettelijke schuldsanering van toepassing is, een bedrag van € 138,33 per kind per per maand dient te voldoen. De behoefte van [kind B] en [kind A] aan de bij genoemde beschikking van 25 juni 2008 vastgestelde bijdragen van de man is evenmin in geschil.
4.2. De man stelt dat hij, gelet op het onder 2.3 genoemde vonnis, met ingang van 4 december 2009 geen draagkracht heeft om enige onderhoudsbijdrage ten behoeve van [kind A] en [kind B] te betalen. De rechter-commissaris heeft het verzoek van de man om de alimentatie over de periode van december 2009 tot en met juni 2010 te voldoen uit de boedel van de WSNP, afgewezen. Volgens de man was de vrouw op de hoogte van het feit dat op 4 december 2009 de toepassing van de schuldsaneringsregeling ten aanzien van hem is uitgesproken. In elk geval was de vrouw daarvan met ingang van 6 april 2010 op de hoogte, omdat de man haar op die datum schriftelijk heeft verzocht tot overeenstemming te komen omtrent nihilstelling van de onderhoudsbijdragen. De rechtbank heeft ten onrechte geen aanleiding gezien af te wijken van het uitgangspunt dat als ingangsdatum geldt de datum van indiening van het verzoekschrift, aldus de man.
4.3. Volgens de vrouw en [kind A] is er geen sprake van een zwaarwegend belang dat afwijking van de algemene regel betreffende de ingangsdatum rechtvaardigt. De man heeft niet toegelicht waarom hij eerst negen maanden nadat hij is toegelaten tot de schuldsanering dan wel vijf maanden na zijn brief van 6 april 2010, om nihilstelling van de betreffende onderhoudsbijdragen heeft gevraagd. De opgelopen vertraging dient voor rekening en risico van de man te komen, aldus hun stellingen. De vrouw en [kind A] betwisten voorts dat de man in genoemde periode onvoldoende draagkracht had om aan zijn onderhoudsverplichtingen te voldoen.
4.4. Het hof overweegt als volgt. Uit een door de man in eerste aanleg overgelegd e-mailbericht van 23 maart 2011 van zijn bewindvoerder blijkt dat de man op 14 december 2009 is verzocht nihilstelling van de door hem verschuldigde onderhoudsbijdragen te vragen, omdat deze kosten in beginsel niet meegenomen mochten worden in de berekening van het vrij te laten bedrag. De man heeft ter terechtzitting in hoger beroep desgevraagd meegedeeld in januari 2010 een advocaat te hebben benaderd teneinde een verzoek tot nihilstelling van de onderhoudsbijdragen in te dienen. De man heeft niet kunnen verklaren waarom dit verzoek pas op 25 augustus 2010 bij de rechtbank is ingediend. De vrouw heeft betwist dat zij in december 2009 op de hoogte was van het feit dat ten aanzien van de man de toepassing van de schuldsaneringsregeling was uitgesproken. Ter terechtzitting in hoger beroep heeft de vrouw desgevraagd verklaard om en nabij april 2010, naar aanleiding van een brief van het Landelijk Bureau Inning Onderhoudsbijdragen (LBIO) met betrekking tot de inning van de door de man te betalen onderhoudsbijdragen, ervan op de hoogte te zijn geraakt dat op de man de schuldsanering van toepassing was verklaard. Verder heeft zij erkend dat de man haar op 6 april 2010 schriftelijk heeft verzocht akkoord te gaan met nihilstelling van de door hem verschuldigde onderhoudsbijdrage. [kind A] heeft niet betwist dat ook zij van dat verzoek op de hoogte was.
Het hof is van oordeel dat het voor rekening en risico van de man dient te komen dat hij in eerste aanleg pas op 25 augustus 2010 een verzoekschrift tot nihilstelling heeft ingediend, nu hij geen afdoende verklaring voor de daaraan voorafgaande vertraging heeft kunnen geven. Niet aannemelijk is voorts dat de vrouw en [kind A] op 4 december 2009 of in de periode daarna tot april 2010 al op de hoogte waren van de toepassing van de schuldsanering op de man. Gelet op deze omstandigheden ziet het hof geen aanleiding de door de man verschuldigde onderhoudsbijdragen al met ingang van 4 december 2009 op nihil te bepalen zoals door de man is verzocht. Het hof is evenwel voorts van oordeel dat de vrouw en [kind A], gelet op het voorgaande, met ingang van 6 april 2010 rekening hadden kunnen en moeten houden met een wijziging van de desbetreffende bijdragen. Uit een door de man in hoger beroep overgelegde brief van zijn bewindvoerder van 6 september 2011 blijkt dat de rechter-commissaris in de periode tot en met juni 2010 bij de bepaling van het vrij te laten bedrag geen rekening heeft gehouden met de door de man jegens de vrouw en [kind A] verschuldigde onderhoudsbijdragen. Om die reden kan, anders dan de vrouw en [kind A] betogen, niet worden volgehouden dat de man in die periode voldoende draagkracht had om de desbetreffende bijdragen te voldoen. Die bijdragen dienen dan ook met ingang van 6 april 2010 tot, zoals hierna zal blijken, 1 juli 2010 op nihil te worden bepaald.
4.5. Uit een door de man in eerste aanleg overgelegd rapport Berekening VLTB (vrij te laten bedrag) Calculator dat ziet op de periode van 1 juli 2010 tot en met 31 december 2010, blijkt dat in genoemde periode evenmin rekening is gehouden met enige alimentatieverplichting van de man. Echter, uit genoemd e-mailbericht van 23 maart 2011 van de bewindvoerder van de man blijkt dat met ingang van 1 juli 2010 tot en met 31 december 2010 een bedrag van € 136,- per kind per maand en met ingang van 1 januari 2011 een bedrag van € 138,33 per kind per maand is vrijgelaten. Het hof zal de onderhoudsbijdragen ten behoeve van [kind A] en [kind B] derhalve over de resterende in hoger beroep relevante periode, te weten van 1 juli 2010 tot 25 augustus 2010 op € 136,- per kind per maand bepalen.
4.6. Dit leidt tot de volgende beslissing.
vernietigt de beschikking waarvan beroep voor zover daarbij het verzoek van de man tot wijziging van de door hem verschuldigde bijdragen in respectievelijk de kosten van verzorging en opvoeding van [kind B] en de kosten van levensonderhoud en studie van [kind A] over de periode van 6 april 2010 tot 25 augustus 2010 is afgewezen en, opnieuw rechtdoende:
bepaalt, met wijziging van de beschikking van de rechtbank Amsterdam van 25 juni 2008 in zoverre, de door de man te betalen bijdragen in respectievelijk de kosten van verzorging en opvoeding van [kind B] en de kosten van levensonderhoud en studie van [kind A] met ingang van 6 april 2010 tot 1 juli 2010 op nihil en met ingang van 1 juli tot 25 augustus 2010 op € 136,- per kind per maand te voldoen aan de vrouw, respectievelijk [kind A];
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
bekrachtigt de beschikking waarvan beroep, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen, voor het overige;
wijst af het in hoger beroep meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mrs. A.V.T. de Bie, A. van Haeringen en M.J.J. de Bontridder in tegenwoordigheid van mr. J.J. Runderkamp als griffier, en in het openbaar uitgesproken op 20 maart 2012.