ECLI:NL:GHAMS:2012:BW4781

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
17 april 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200.100.030/01 SKG
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake onrechtmatige daad en vrijheid van meningsuiting tussen NLMK en International tegen [geïntimeerde]

In deze zaak, die voor het Gerechtshof Amsterdam diende, hebben de appellanten, de Russische Open Joint-Stock Company NLMK en haar dochteronderneming NLMK International B.V., hoger beroep ingesteld tegen een kortgedingvonnis van de rechtbank Amsterdam. De zaak draait om de vraag of de voorzieningenrechter de appellanten terecht heeft veroordeeld tot het onthouden van bepaalde uitlatingen over de geïntimeerde, die in dit geval [geïntimeerde] is. De appellanten hebben vijf grieven geformuleerd en bepleiten dat het hof het vonnis zal vernietigen en de geïntimeerde zal verbieden om in Nederland, Frankrijk, Luxemburg en Cyprus te stellen dat zij onrechtmatig hebben gehandeld.

De geïntimeerde heeft in reactie hierop hoger beroep ingesteld en stelt dat de Nederlandse rechter niet bevoegd is om van de vorderingen kennis te nemen. Het hof heeft de argumenten van beide partijen zorgvuldig afgewogen. Het hof concludeert dat de vorderingen van de appellanten vergaand zijn en dat deze hen zouden beperken in hun vrijheid om hun standpunt in een civiele procedure te verdedigen. Het hof oordeelt dat er onvoldoende grond is om de vorderingen van NLMK en International toe te wijzen, omdat niet aannemelijk is dat de geïntimeerde zijn standpunt zonder redelijk belang en met het doel om hen te beschadigen heeft betrokken.

Uiteindelijk heeft het hof het vonnis van de voorzieningenrechter bekrachtigd, waarbij de kosten van het hoger beroep voor rekening van de appellanten zijn gekomen. Dit arrest is gewezen op 17 april 2012 door de rechters J.H. Huijzer, E.E. van Tuyll van Serooskerken-Röell en G.C.C. Lewin.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM
VIERDE MEERVOUDIGE BURGERLIJKE KAMER
ARREST
in de zaak van:
1. de Russische Open Joint-Stock Company
NOVOLIPETSKY METALLURGISCHESKY KOMBINAT,
gevestigd te Lipetsk Region, Russische Federatie,
2. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
NLMK INTERNATIONAL B.V.,
gevestigd te Amsterdam,
APPELLANTEN IN PRINCIPAAL BEROEP,
GEÏNTIMEERDEN IN INCIDENTEEL BEROEP,
advocaat: mr. M.A. Leijten te Amsterdam,
t e g e n
[GEÏNTIMEERDE],
wonend te [woonplaats], [land],
GEÏNTIMEERDE IN PRINCIPAAL BEROEP,
APPELLANT IN INCIDENTEEL BEROEP,
advocaat: mr. J.Ph. de Korte te Amsterdam.
De partijen worden hierna NLMK, International en [geïntimeerde] genoemd.
1. Het geding in hoger beroep
1.1 Bij dagvaarding van 29 december 2011 zijn NLMK en International in hoger beroep gekomen van het kortgedingvonnis van 19 december 2011 met het nummer 503011 / KG ZA 11-1729, dat de voorzieningenrechter in de rechtbank Amsterdam in deze zaak heeft gewezen tussen NLMK en International als eiseressen en [geïntimeerde] als gedaagde (hierna: het vonnis). De appeldagvaarding bevat de grieven.
1.2 NLMK en International hebben bij memorie overeenkomstig de appeldagvaarding vijf grieven geformuleerd en toegelicht, bij afzonderlijke akte bescheiden in het geding gebracht, en geconcludeerd, kort en zakelijk samengevat, dat het hof het vonnis zal vernietigen en, alsnog, [geïntimeerde] zal:
a. verbieden om in Nederland, Frankrijk, Luxemburg en Cyprus of enig ander land in enige procedure, in correspondentie aan derden of in publieke uitingen te stellen dat NLMK of International onrechtmatig, frauduleus of anderszins onoirbaar of schadeveroorzakend hebben gehandeld in het kader van het op 27 april 2011 op verzoek van [geïntimeerde] ten laste van NLMK gelegde beslag op aandelen in het kapitaal van International;
b. gebieden in het kader van gerechtelijke procedures in Luxemburg, Cyprus en Frankrijk bij zijn eerstvolgende daartoe gelegenheid biedende inhoudelijke proceshandeling, en binnen veertien dagen van dit arrest in een brief aan TPS Luxtrade S.A., Duferco Italia Holding S.P.A. en Duferco S.A. een passage op te nemen die luidt: “naar voorlopig oordeel van het gerechtshof Amsterdam (…) hebben NLMK en International niet onrechtmatig gehandeld jegens [geïntimeerde] in het kader van [voormeld] beslag en zijn er ook anderszins geen gronden voor [geïntimeerde] om NLMK en International met betrekking tot hun handelen of nalaten in het kader van dat beslag aansprakelijk te achten jegens [geïntimeerde]”;
c. te gebieden zich te onthouden van enige (proces)handeling, enige correspondentie of enige publieke uiting betreffende het handelen van NLMK en International in het kader van vorenbedoeld beslag, zonder daarbij een passage op te nemen als genoemd onder b;
alles met bepaling van dwangsommen en veroordeling van [geïntimeerde] in de kosten.
1.3 Daarop heeft [geïntimeerde] geantwoord, van zijn kant hoger beroep ingesteld, één onvoorwaardelijke en twee voorwaar-delijke grieven geformuleerd en toegelicht, beschei¬den in het geding gebracht, en geconcludeerd, kort gezegd, dat het hof:
primair, het vonnis zal vernietigen en zich onbevoegd zal verklaren, althans NLMK en International niet-ontvankelijk zal verklaren, althans de zaak zal aanhouden totdat een Luxemburgse rechter zich onbevoegd heeft verklaard;
subsidiair, voor het geval zijn primaire vordering niet slaagt, het beroep van NLMK en International zal verwerpen en het vonnis zal bekrachtigen;
meer subsidiair, voor het geval zijn primaire vordering niet slaagt en enige grief van NLMK en International slaagt, het vonnis zal vernietigen en de vorderingen van NLMK en International zal afwijzen;
steeds met hoofdelijke veroordeling van NLMK en International in de kosten met rente.
1.4 NLMK en International hebben geantwoord in het incidenteel beroep en bescheiden overgelegd, met conclusie dat het hof het incidenteel beroep zal verwerpen.
1.5 De partijen hebben de zaak op 14 maart 2012 doen bepleiten door hun respectieve advocaten. Dezen hebben hun pleitnotities aan het hof overgelegd. Bij die gelegenheid heeft [geïntimeerde] bij akte verdere bescheiden in het geding ¬ge¬bracht.
1.6 Ten slotte is arrest gevraagd.
2. Beoordeling
2.1 De voorzieningenrechter heeft in het bestreden vonnis onder 2.1 tot en met 2.9 een aantal feiten tot uitgangspunt genomen. [geïntimeerde] komt met zijn voorwaardelijke grief 1 in incidenteel beroep op tegen de vaststelling onder 2.9. Voor zover nodig zal het hof hierna op die grief ingaan. Voor het overige bestaat geen geschil omtrent de feiten, zodat deze in zoverre ook het hof tot uitgangspunt dienen.
2.2 Het gaat in deze zaak, samengevat, om het volgende.
2.2.1 NLMK is een Russische staalproducent. International is een in Nederland gevestigde dochtervennootschap van NLMK die functioneert als houdster- en financieringsmaatschappij.
2.2.2 Op 22 november 2007 heeft [geïntimeerde] 50 % plus 1 van zijn aandelen in het kapitaal van het Russische staalbedrijf Maxi-Group aan NMLK verkocht. Op 10 januari 2008 heeft NLMK een voorschot op de koopprijs aan [geïntimeerde] voldaan.
2.2.3 De International Commercial Arbitration Court van de Chamber of Commerce and Industry of the Russian Federation te Moskou (hierna: de ICAC) heeft NLMK bij arbitraal vonnis van 31 maart 2011 veroordeeld om, omgerekend, nog ongeveer EUR 240 miljoen aan [geïntimeerde] te betalen in verband met de hiervoor bedoelde aandelentransactie.
Op verzoek van NLMK heeft een Russische overheidsrechter, de Arbitrazh Court te Moskou (hierna: de ACM), op 21 juni 2011 het ICAC-vonnis vernietigd. Het daartegen ingestelde hoger beroep is op 26 september 2011 door de Federal Arbitrazh Court te Moskou verworpen en het cassatieberoep is op 21 december 2011 door de Surpreme Arbitrazh Court te Moskou verworpen.
2.2.4 Op 26 mei 2011 heeft [geïntimeerde] de voorzieningenrechter te Amsterdam (hierna: de exequaturrechter) verzocht verlof te verlenen om het ICAC-vonnis ten uitvoer te leggen.
2.2.5 Ter verzekering van zijn vordering uit hoofde van het ICAC-vonnis heeft [geïntimeerde] van de voorzieningenrechter te Amsterdam (hierna: de beslagrechter) toestemming gevraagd en op 26 april 2011 verkregen, om tot een bedrag van EUR 260 miljoen beslag te leggen op de aandelen die NMLK hield in International (hierna: het aandelenbeslag). De deurwaarder heeft het aandelenbeslag op 27 april 2011 gelegd en aan International betekend door achterlating van de beslagstukken in een gesloten envelop op het kantooradres van International. Hij heeft International een termijn van twee dagen gegeven om het beslag in het aandelenregister aan te tekenen. Op 28 april 2011 heeft NLMK haar aandelen in International overgedragen aan een andere dochtermaatschappij van haar, NLMK Overseas Holdings (hierna: Overseas). Het aandelenbeslag is op 12 mei 2011 in het register van International aangetekend.
2.2.6 Voorts heeft [geïntimeerde] op:
a. 8 juni 2011 in Nederland ten laste van International derdenbeslag gelegd onder zeven banken;
b. 14 juni 2011 in Luxemburg ten laste van International beslag gelegd op haar aandelen in Steel Invest & Finance S.A.;
c. 23 september 2011 in Frankrijk ten laste van NLMK derdenbeslag gelegd onder de bank BNP Paribas;
d. op 28 september op Cyprus ten laste van NLMK derdenbeslag gelegd onder Novexco Limited.
De onder a. bedoelde beslagen zijn daags voor een door International aangespannen kort geding daarover door [geïntimeerde] opgeheven. Ook de andere drie beslagen zijn opgeheven, zij het dat [geïntimeerde] hoger beroep heeft ingesteld tegen de opheffing van het onder b bedoelde beslag en voorts heeft [geïntimeerde] in Luxemburg (volgens hem op 2 september 2011) een bodemprocedure aanhangig gemaakt.
2.2.7 De exequaturrechter heeft bij beschikking van 17 november 2011 het onder 2.2.4 bedoelde verzoek van [geïntimeerde] afgewezen. Deze heeft appel ingesteld bij dit hof. De mondelinge behandeling daarvan is voorzien in juni 2012.
2.3 Het hof vindt aanleiding de onvoorwaardelijke grief in incidenteel beroep als eerste te behandelen aangezien [geïntimeerde] daarmee preliminaire weren die de voorzieningenrechter onbesproken heeft gelaten, nog eens onder de aandacht van het hof brengt. Die weren strekken er kort samengevat toe dat de voorzieningenrechter niet, nog niet of niet meer aan een inhoudelijke behandeling van de zaak kon toekomen.
2.3.1 Volgens [geïntimeerde] is de Nederlandse rechter niet bevoegd van de vorderingen van NLMK en International kennis te nemen omdat deze in dit geval rechtsmacht ontbeert.
[geïntimeerde] miskent dat ingevolge artikel 9 Rv aan de Nederlandse rechter rechtsmacht toekomt indien het gaat om een rechtsbetrekking die, zoals in casu, ter vrije bepaling van partijen staat en de gedaagde niet slechts of mede in de procedure is verschenen om de rechtsmacht van de Nederlandse rechter te betwisten. Dat geval doet zich hier voor omdat het bevoegdheidsverweer dat [geïntimeerde] in de eerste aanleg heeft opgeworpen niet ziet op de rechtsmacht van de Nederlandse rechter maar op het karakter en de reikwijdte van een Nederlandse kortgedingprocedure. Uit art. 11 Rv vloeit voort dat het voor het eerst in hoger beroep geformuleerde verweer van [geïntimeerde] met betrekking tot de rechtsmacht van de Nederlandse rechter niet tijdig is gedaan, zodat het hof het moet passeren.
2.3.2 [geïntimeerde] heeft ter onderbouwing van zijn stelling dat de voorzieningenrechter NLMK en International niet-ontvankelijk had moeten verklaren in hun vorderingen, aangevoerd dat dezen feitelijk een verklaring voor recht vragen, hetgeen niet mogelijk is in kort geding, terwijl bovendien een spoedeisend belang van NLMK en International bij de door hen gevorderde voorzieningen ontbreekt.
De vorderingen van NLMK en International betreffen bij wijze van voorlopige voorziening aan [geïntimeerde] op te leggen geboden en verboden. Dat een rechter zich bij de beoordeling van die vorderingen een voorlopig oordeel moet vormen over een mogelijk in een bodemprocedure uit te spreken verklaring voor recht, staat aan de behandeling daarvan in kort geding niet in de weg. NLMK en International willen met dit kort geding klaarblijkelijk verhinderen dat [geïntimeerde] zich op enige manier onrechtmatig over hen uitlaat, omdat zij, zo stellen zij, en met name NLMK als aan de Londense beurs genoteerde vennootschap daarvan schade ondervinden. Daarmee hebben zij een, ook in hoger beroep nog aanwezig, spoedeisend belang gesteld dat behandeling van hun vorderingen in kort geding rechtvaardigt.
2.3.3 Verder voert [geïntimeerde] aan dat de voorzieningenrechter de zaak ambtshalve had moeten aanhouden, omdat op het moment dat in deze zaak de inleidende dagvaarding werd uitgebracht in Luxemburg tussen dezelfde partijen reeds procedures aanhangig waren die hetzelfde onderwerp betreffen als de onderhavige zaak.
Het hof kan [geïntimeerde] daarin niet volgen. Voor zover hij daarmee doelt op zijn appel tegen de opheffing van het door hem in Luxemburg gelegde beslag, kan niet worden gezegd dat die zaak hetzelfde onderwerp heeft als de onderhavige. Van de bodemprocedure die hij heeft genoemd, is niet duidelijk geworden ook niet na vragen van het hof daarover ter zitting wat het onderwerp van die zaak is en wat in die zaak wordt gevorderd. De door [geïntimeerde] gestelde litispendentie is niet aannemelijk geworden, zodat er onvoldoende grond is om de behandeling van de onderhavige zaak aan te houden totdat de Luxemburgse rechter uitspraak heeft gedaan.
2.3.4 De onvoorwaardelijke incidentele grief slaagt dus niet.
2.4 Dan komt het hof toe aan het principaal beroep. De grieven daarin zijn alle gericht tegen de afwijzing door de voorzieningenrechter van de vorderingen van NLMK en International en de gronden waarop deze afwijzing berust. Deze vorderingen van NLMK en International, die zij in hoger beroep met slechts een geringe wijziging hebben gehandhaafd, hebben als grootste gemene deler dat [geïntimeerde] noch in enige procedure, noch in correspondentie met derden, noch in publieke uitingen het standpunt mag betrekken dat NLMK en International in het kader van het aandelenbeslag onrechtmatig jegens hem hebben gehandeld zonder daarbij te vermelden dat volgens dit hof van onrechtmatig handelen niet kan worden gesproken.
2.5 De vorderingen van NLMK en International zijn vergaand, omdat bij integrale toewijzing [geïntimeerde] zou worden beperkt in zijn vrijheid om in een civiele procedure volledig naar eigen inzicht het standpunt te verdedigen dat hij juist acht, waarmee afbreuk gedaan zou worden aan het in artikel 6 EVRM neergelegde recht op een eerlijk proces en het daarmee samenhangend beginsel van ‘equality of arms’ dat ook in de procedure voor de burgerlijke rechter geldt. Alleen in het geval [geïntimeerde] misbruik zou maken van die vrijheid kan de door NLMK en International gewenste beperking van de procesvrijheid van [geïntimeerde] gerechtvaardigd worden geacht. Voorts geldt voor elk onderdeel van de vordering dat toewijzing daarvan [geïntimeerde] zou beperken in zijn vrijheid van meningsuiting, hetgeen slechts dan gerechtvaardigd is indien na afweging van alle ter zake dienende omstandigheden van het geval het recht op eerbiediging van de eer en goede naam van NLMK en International zwaarder dient te wegen.
2.6 Ten aanzien van het aandelenbeslag is in deze procedure het volgende gebleken.
NLMK was houder van de aandelen in International. Volgens NLMK heeft haar bestuur na een zorgvuldige voorbereiding op 22 april 2011 het besluit genomen deze aandelen over te dragen aan Overseas, welke vennootschap zij kort daarvoor had verworven. Het aandelenbeslag is op donderdag 27 april 2011 gelegd maar niet in persoon aan (een vertegenwoordiger van) International betekend, omdat er niemand op haar kantoor aanwezig was aan wie de aanzegging kon worden gedaan, medewerking kon worden opgedragen en afschrift kon worden gelaten. Op vrijdag 28 april 2011 heeft NLMK haar aandelen in International overgedragen aan Overseas. Volgens International heeft haar werkneemster [B.] pas op maandag 2 mei 2011 kennis genomen van de beslagstukken waarna zij direct actie heeft ondernomen. Onder meer door vakantie van de deurwaarder is het beslag pas op 12 mei 2011 ingeschreven in het aandelenregister van International. [geïntimeerde] stelt dat NLMK haar aandelen in International aan Overseas heeft overgedragen ten einde zijn verhaalsmogelijkheden te belemmeren.
2.7 Zowel NLMK en International als [geïntimeerde] hebben rechtsgeleerde opinies overgelegd over de gang van zaken bij het aandelenbeslag. Deze opinies hebben met name betrekking op de vraag of aan [geïntimeerde] op grond van artikel 444b Rv een vordering toekomt jegens International gelijk aan het bedrag van de vordering van hem op NLMK waarvoor hij het aandelenbeslag heeft doen leggen, omdat International niet tijdig heeft meegewerkt aan de inschrijving van dat beslag. Doch dat is niet de vraag die thans voorligt. Evenmin is van doorslaggevende betekenis -gelet op de door NLMK en International gevorderde voorzieningen- of NLMK en International in het kader van het aandelenbeslag daadwerkelijk onrechtmatig hebben gehandeld. Waar het om gaat is of er voldoende grond is om in kort geding aan [geïntimeerde] beperkingen op te leggen ten aanzien van zijn uitingen in een procedure of anderszins publiekelijk, van zijn standpunt dat NLMK en International onrechtmatig hebben gehandeld in het kader van de beslaglegging. Naar het oordeel van het hof is er onvoldoende grond om de vorderingen van NLMK en International toe te wijzen. Niet aannemelijk geworden is dat [geïntimeerde] zijn standpunt betrokken heeft en in een procedure wenst te verdedigen zonder redelijk eigen belang en met geen ander doel dan NLMK en International te beschadigen. Ook al is [geïntimeerde]’s standpunt schadelijk voor NLMK en International, dan nog is er in het licht van het vorenoverwogene voorshands onvoldoende grond om hem te beperken in zijn vrijheid dat standpunt in rechte te verdedigen. Ook staat het [geïntimeerde] vrij zijn mening daarover -voor zover deze betrekking heeft op de gang van zaken bij het aandelenbeslag, meer valt gelet op de vorderingen van NLMK en International buiten het bestek van deze procedure- ter kennis van derden te brengen. Het onmiskenbare belang van NLMK om als groot beursgenoteerd Russisch bedrijf gevrijwaard te blijven van beschuldigingen van fraude, verduistering en corruptie weegt daar niet tegen op, omdat zij geacht moet worden goed in staat te zijn zich in en buiten rechte tegen [geïntimeerde] te verdedigen. De belangenafweging zou anders kunnen uitvallen indien [geïntimeerde] zijn mening in ruime kring geventileerd heeft, maar dat is niet aannemelijk geworden.
2.8 Op grond van het voorgaande slaagt het principaal beroep niet. De afzonderlijke grieven behoeven dan geen bespreking. De voorwaarde waaronder [geïntimeerde] in incidenteel beroep zijn twee voorwaardelijke grieven heeft geformuleerd is niet vervuld, zodat deze buiten bespreking kunnen blijven.
3. Slotsom en kosten
Het vonnis zal worden bekrachtigd. NLMK en International dienen de kosten van het principaal hoger beroep te dragen. Voor toekenning van een kostenverdeling in het incidenteel beroep is geen plaats, omdat voor zover dit onvoorwaardelijk is ingesteld dit uitsluitend is gedaan om weren die in de eerste aanleg onbesproken zijn gebleven nog eens onder de aandacht van het hof te brengen en voor zover dit voorwaardelijk is ingesteld, de voorwaarde niet is vervuld.
4. Beslissing
Het hof:
bekrachtigt het vonnis waarvan beroep;
verwijst NLMK en International in de proceskosten van het hoger beroep en begroot die kosten voor zover tot heden aan de kant van [geïntimeerde] gevallen, op € 291,-- voor verschotten en € 2.682,-- voor salaris;
verklaart de kostenveroordelingen uitvoerbaar bij voorraad.
Dit arrest is gewezen door mr. J.H. Huijzer, mr. E.E. van Tuyll van Serooskerken-Röell en mr. G.C.C. Lewin, en door de rolraadsheer in het openbaar uitgesproken op 17 april 2012.