ECLI:NL:GHAMS:2012:BW4780

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
6 maart 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200.096.664-01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake gezag en omgangsregeling van een minderjarige

In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 6 maart 2012 uitspraak gedaan in hoger beroep over de verzoeken van de man om hem met eenhoofdig gezag over de minderjarige te belasten, de hoofdverblijfplaats van de minderjarige bij hem te bepalen en een omgangsregeling vast te stellen. De man, die in Duitsland woont, heeft een lange juridische strijd gevoerd om zijn rol als vader te erkennen. De minderjarige, geboren in 2003, is sinds zijn ondertoezichtstelling in 2005 en uithuisplaatsing in 2004, opgegroeid in een pleeggezin. De rechtbank had eerder de verzoeken van de man afgewezen, omdat er gegronde vrees bestond dat de belangen van de minderjarige verwaarloosd zouden worden. Tijdens de zittingen werd duidelijk dat de man moeite had met de huidige situatie en niet accepteerde dat de minderjarige in het pleeggezin woont. Het hof oordeelde dat de minderjarige goed gehecht is aan het pleeggezin en dat het in zijn belang is om daar te blijven wonen. De man heeft niet voldoende inzicht getoond in de belangen van de minderjarige en zijn verzoeken werden als ongegrond beschouwd. Het hof bekrachtigde de eerdere beschikking van de rechtbank, waarbij de verzoeken van de man werden afgewezen.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM
MEERVOUDIGE FAMILIEKAMER
BESCHIKKING van 6 maart 2012 in de zaak met zaaknummer 200.096.664/01 van:
[…],
wonende te […],
APPELLANT,
advocaat: mr. N. Türkkol te Amsterdam,
t e g e n
STICHTING BUREAU JEUGDZORG NOORD-HOLLAND, AFDELING JEUGDBESCHERMING, LOCATIE HAARLEM,
gevestigd te Haarlem,
GEÏNTIMEERDE.
1. Het geding in hoger beroep
1.1. Partijen worden hierna respectievelijk de man en BJZNH genoemd.
1.2. De man is op 3 november 2011 in hoger beroep gekomen van de beschikking van 27 september 2011 van de rechtbank Haarlem, met kenmerk 179356 / FA RK 11-794.
1.3. BJZNH heeft op 20 december 2011 een verweerschrift ingediend.
1.4. De zaak is op 19 januari 2012 ter terechtzitting behandeld.
1.5. Ter terechtzitting zijn verschenen:
- de advocaat van de man;
- mevrouw S. de Waardt namens BJZNH, bijgestaan door mr. E. Lam, advocaat te Amsterdam;
- mevrouw V. Regout, vertegenwoordiger van de Raad voor de Kinderbescherming, regio Noord-Holland, locatie Haarlem (hierna: de Raad);
- de heer en mevrouw […] (hierna: de pleegouders);
- mevrouw M. Molenaar, namens Pleegzorg.
2. De feiten
2.1. [in] 2003 is […] geboren. (hierna: [de minderjarige]). De moeder, [y], is getrouwd geweest met [x]; deze is bij de geboorte in de geboorteakte opgenomen als de vader.
2.2. Bij beschikking van de kinderrechter in de rechtbank ‘s-Gravenhage van 21 juni 2005 is [de minderjarige] onder toezicht gesteld. De ondertoezichtstelling is nadien verlengd. In het kader van de ondertoezichtstelling is [de minderjarige] uit huis geplaatst op grond van een machtiging uithuisplaatsing. Hij woont sinds december 2004 in het gezin van de pleegouders. Ook de machtiging tot uithuisplaatsing is verlengd.
2.3. De moeder en [x] zijn bij beschikking van de rechtbank Haarlem van 27 november 2007 ontheven van het gezag over [de minderjarige]. BJZNH is toen belast met de voogdij over [de minderjarige]. De moeder heeft sinds november 2006 geen contact meer met [de minderjarige]. Naar het hof begrijpt geldt dat ook voor [x].
2.4. Bij beschikking van de rechtbank ’s-Gravenhage van 30 november 2009 is in rechte vastgesteld dat [x] ten onrechte als de vader in de geboorteakte van [de minderjarige] is opgenomen en is bepaald – kort gezegd – dat zijn gegevens uit de geboorteakte moeten worden verwijderd. Op 22 maart 2010 heeft de man [de minderjarige] met toestemming van de moeder erkend en heeft [de minderjarige] de geslachtsnaam [z] gekregen.
2.5 De man heeft geruime tijd een bezoekregeling met [de minderjarige] gehad, die aanvankelijk goed verliep. Op enig moment is daarin een kentering gekomen en is de bezoekregeling stopgezet. Bij brief 30 augustus 2010 heeft BJZNH aan de man een aantal voorwaarden gesteld, waaraan deze moet voldoen alvorens de bezoekregeling weer kan worden hervat. De man heeft [de minderjarige] sindsdien niet meer gezien.
3. Het geschil in hoger beroep
3.1 De man heeft primair verzocht te bepalen dat [de minderjarige] zijn hoofdverblijfplaats bij hem zal hebben en dat hij met het gezag over [de minderjarige] zal worden belast. Subsidiair heeft hij verzocht te bepalen dat hij omgang met [de minderjarige] zal hebben om de veertien dagen van vrijdag 18.00 uur tot en met zondag 18.00 uur en gedurende de (school)vakantiedagen. Bij de bestreden beschikking zijn deze verzoeken afgewezen
3.2. De man verzoekt de bestreden beschikking te vernietigen en, opnieuw rechtdoende, zijn inleidende verzoeken alsnog toe te wijzen, dan wel, naar het hof begrijpt, een beslissing te nemen die het hof juist acht.
3.3. BJZNH verzoekt de bestreden beschikking te bekrachtigen.
4. Beoordeling van het hoger beroep
4.1 Ter zake van het verzoek om (eenhoofdig) gezag heeft de rechtbank in de bestreden beschikking overwogen dat [de minderjarige] vanaf het moment dat hij elf maanden oud was in het gezin van de pleegouders verblijft. Hij is daar gehecht. De bezoekregeling met de man is stopgezet omdat deze niet goed verliep. Naar het oordeel van de rechtbank heeft [de minderjarige] recht op een ongestoorde hechting en verblijf in het pleeggezin tot aan zijn meerderjarigheid. Hij heeft een zeer hechte band met hen en wijziging van die opvoedingssituatie zou nadelig zijn voor hem. Het verzoek van de man om hem met het eenhoofdig gezag te belasten is afgewezen omdat er gegronde vrees bestaat dat door inwilliging van het verzoek de belangen van [de minderjarige] zouden worden verwaarloosd. Ook het verzoek om wijziging van de hoofdverblijfplaats van [de minderjarige] is om die reden afgewezen.
4.2. De grieven 1 en 2 zijn gericht tegen het hiervoor weergegeven oordeel. De man betwist niet dat [de minderjarige] goed gehecht is in het pleeggezin en een zeer hechte band met hen heeft. Echter, dit brengt volgens hem nog niet mee dat hij geen rol in het leven van [de minderjarige] zou moeten (kunnen) spelen. Hij heeft lange tijd tegen de moeder moeten strijden om [de minderjarige] te kunnen erkennen. De man is van mening dat het in het belang van [de minderjarige] is dat deze bij hem komt wonen. Hij beschikt over voldoende opvoedkundige vaardigheden. Hij betwist dat de omgang niet goed is verlopen; wel is er sprake van miscommunicatie.
4.3. Het hof overweegt als volgt. [de minderjarige], thans acht jaar oud, is gehecht in het pleeggezin en voelt zich daar veilig. Hij heeft zijn leven lang in Nederland gewoond, waarvan ruim zeven jaar bij het pleeggezin. De man woont in Duitsland en spreekt Duits en Turks, talen die [de minderjarige] niet (goed) machtig is. [de minderjarige] heeft slechts af en toe contact met de man gehad en heeft hem al ongeveer anderhalf jaar niet meer gezien. Bij deze stand van zaken zou het ernstig in strijd met de belangen van [de minderjarige] zijn wanneer de man het gezag krijgt en hij (zoals kennelijk zijn bedoeling is) [de minderjarige] zal meenemen om bij hem in Duitsland (of Turkije) te gaan wonen.
4.4. De man lijkt slechts een beperkt inzicht te hebben in de belangen van [de minderjarige] en veeleer zijn eigen wensen voorop te stellen. In dit verband is van belang hetgeen is voorgevallen in het kader van de bezoekregeling. Uit het pleegzorgplan van 24 maart 2011, waarin tevens verslag wordt uitgebracht over de periode september 2009 tot maart 2011, blijkt hierover het volgende.
“(…) Gedurende de afgelopen periode heeft vader steeds vaker laten horen en zien dat hij niet accepteert dat [[de minderjarige]] in het huidige pleeggezin woont en daar groot wordt. Vader geeft aan dat [[de minderjarige]] bij hem hoort en dus ook bij hem moet wonen. Vader vindt dat [[de minderjarige]] Turks moet leren praten, een verzoek aan vader om zelf de Nederlandse taal te leren, wijst vader van de hand. Ondanks dat de voogd herhaalde malen heeft verteld dat [[de minderjarige]] in het pleeggezin woont en blijft wonen en daar groot wordt.
Tijdens de bezoeken spreekt vader Turks of Duits met [[de minderjarige]] en vindt dat [[de minderjarige]] moet begrijpen wat er van hem verlangd wordt. Daarnaast doet vader steeds een beroep op zijn Turks zijn. Zo heeft vader een keer tijdens een bezoek aan [[de minderjarige]] een soldatenpak en nepgeweer meegenomen. [[de minderjarige]] moest dit aantrekken, vader hielp hem daarbij omdat [[de minderjarige]] niet wilde. [[de minderjarige]] werd met pak en geweer neergezet en er werden diverse foto’s van gemaakt. Het geweer was weliswaar niet echt, maar op de verpakking werd aangegeven dat het product geschikt is voor personen boven de 18 jaar. De plastic kogeltjes die er mee afgeschoten konden worden hadden een bereik van enkele honderden meters.
Daarnaast bespreekt vader met [[de minderjarige]] tijdens de bezoeken dat hij mee naar Turkije moet op vakantie om daar besneden te worden en andere familieleden te ontvangen. Vader is op dit gedrag aangesproken door de voogd en er is een afspraak gemaakt dat de bezoeken begeleid blijven worden door de begeleider pleegzorg en dat vader een half uur eerder komt om met de begeleider pleegzorg het bezoek voor te bespreken.
(…) Vader houdt zicht echter tijdens de bezoeken niet aan de(…) afspraak.
(…) [[de minderjarige]] is in zijn paspoort bijgeschreven en vanaf dat moment weigert vader mee te werken aan een eigen paspoort voor [[de minderjarige]]. Vader wil een verblijfsvergunning voor Duitsland aanvragen, zodat hij [[de minderjarige]] bij hem kan laten wonen. BJZ heeft na stevig overleg met de IND kunnen regelen dat [[de minderjarige]] nu in ieder geval een (tijdelijke) verblijfsvergunning heeft.
[[de minderjarige]] heeft echter nog steeds geen eigen paspoort. (…)
BJZ heeft n.a.v. de bijschrijving van [[de minderjarige]] in zijn paspoort een gesprek met vader en zijn advocaat gehad. Hierin zijn de voorwaarden neergelegd waaraan de vader moet voldoen voordat er weer een bezoekregeling tussen vader en [[de minderjarige]] kan plaatsvinden. Vader wil daar niet aan meewerken, daardoor heeft er al ruim een jaar geen bezoek plaats gevonden (….).”
4.5. De man heeft de hierboven beschreven gebeurtenissen niet, althans niet gemotiveerd, weersproken. Hij lijkt deze te willen af doen met een beroep op miscommunicatie, maar naar het oordeel van het hof is dat te gemakkelijk.
Door deze gang van zaken heeft bij de pleegouders bovendien de gedachte postgevat dat de man [de minderjarige] zonder toestemming en tegen diens wil zal meenemen (ontvoeren) naar Duitsland of Turkije. In het verslag dat zij aan de rechtbank hebben overgelegd schrijven zij voorts dat de aankondiging van de man dat hij met [de minderjarige] naar Turkije zou gaan bij het kind veel onrust en angst gaf.
De voorwaarden die BJZNH stelt voor het hervatten van het contact tussen de man en [de minderjarige] zien mede erop dat de man [de minderjarige] niet zo maar meeneemt naar Duitsland of Turkije. De man heeft niet voldoende duidelijk kunnen maken waarom hij aan deze voorwaarden niet kan of wil voldoen.
4.6. De conclusie is dat er gegronde vrees bestaat dat door inwilliging van het verzoek om eenhoofdig gezag de belangen van [de minderjarige] zouden worden verwaarloosd, als bedoeld in artikel 1:253c lid 4 Burgerlijk Wetboek. Voorts acht het hof bepaling van de hoofdverblijfplaats van [de minderjarige] bij de man, daargelaten de vraag of dit mogelijk is zolang BJZNH is belast met de voogdij, in strijd met het belang van [de minderjarige]. De grieven 1 en 2 zijn dan ook ongegrond.
4.7. De derde grief ziet op het verzoek van de man om omgang te hebben met [de minderjarige].
4.8. Uit hetgeen hiervoor onder 4.4 en 4.5 is overwogen, blijkt dat de bezoekregeling is stopgezet omdat deze niet goed verliep en te veel spanningen voor [de minderjarige] meebracht; bovendien bestond de vrees dat de man [de minderjarige] ongeoorloofd zou meenemen naar het buitenland. Zowel BJZNH als de pleegouders zijn het erover eens dat het in het belang van [de minderjarige] is als hij contact met de man heeft, maar uitsluitend als de man kan accepteren dat [de minderjarige] zal opgroeien in het gezin van de pleegouders.
De advocaat van de man heeft ter mondelinge behandeling in hoger beroep evenwel (wederom) te kennen gegeven dat het voor de man bijzonder moeilijk is dat te accepteren omdat hij daardoor het gevoel heeft [de minderjarige] voor de tweede keer te moeten loslaten.
Het hof is van oordeel dat het wenselijk is dat de man (op termijn) weer omgang heeft met [de minderjarige], maar dat daarvan nu nog geen sprake kan zijn. De man dient – in het belang van [de minderjarige] – eerst expliciet te erkennen dat [de minderjarige] niet bij hem maar in het pleeggezin opgroeit. Hij dient verder te voldoen aan de voorwaarden die BJZNH in dit verband terecht heeft gesteld. Slechts op deze wijze zal de omgang op een voor [de minderjarige] veilige wijze kunnen plaatsvinden. Zolang de man hiertoe echter niet bereid is, acht het hof aannemelijk dat omgang ernstig nadeel zal opleveren voor de geestelijke of lichamelijke ontwikkeling van [de minderjarige]. Grief 3 is derhalve eveneens ongegrond.
4.9. Dit leidt tot de volgende beslissing.
5. Beslissing
Het hof:
bekrachtigt de bestreden beschikking.
Deze beschikking is gegeven door mrs. A.V.T. de Bie, C.A. Joustra en A.R. van Wieren in tegenwoordigheid van mr. J.J. Runderkamp als griffier, en in het openbaar uitgesproken op 6 maart 2012.