ECLI:NL:GHAMS:2012:BW4133

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
17 april 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200.090.839/01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Geschil over vergoeding van juridische kosten door stichting aan medezeggenschapsraad van basisschool

In deze zaak, behandeld door de Ondernemingskamer van het Gerechtshof Amsterdam, gaat het om een geschil tussen de medezeggenschapsraad van de Ds. J.L. Piersonschool en de Stichting Scholengroep Gelderveste over de vergoeding van juridische kosten. De medezeggenschapsraad heeft juridische bijstand ingeschakeld van mr. F.J. van der Vaart in verband met een voorgenomen besluit van de stichting tot nieuwbouw van de school. De stichting heeft op 15 november 2010 dit besluit ingetrokken, maar de medezeggenschapsraad vorderde alsnog vergoeding van de gemaakte juridische kosten, die in totaal € 43.898,29 bedroegen. De stichting heeft een deel van deze kosten, € 11.663,82, al vergoed, maar betwist de hoogte van de overige kosten. De Ondernemingskamer heeft vastgesteld dat de medezeggenschapsraad recht heeft op vergoeding van een deel van de kosten, maar niet op alle gevorderde bedragen. De rechtbank oordeelde dat de stichting verplicht is om de kosten van de rechtsbijstand in de onderhavige procedure te dragen, en dat de stichting nog een bedrag van € 5.274,10 aan de medezeggenschapsraad verschuldigd is, te vermeerderen met wettelijke rente vanaf 11 juli 2011. De vordering van de medezeggenschapsraad werd gedeeltelijk toegewezen, terwijl het overige werd afgewezen.

Uitspraak

GERECHTSHOF TE AMSTERDAM
ONDERNEMINGSKAMER
ARREST in de zaak met nummer 200.090.839/01 OK van
MEDEZEGGENSCHAPSRAAD VAN DE PROTESTANTS-CHRISTELIJKE BASISSCHOOL DS. J.L. PIERSONSCHOOL TE HENGELO,
gevestigd te Hengelo,
EISER,
advocaat: mr. F.J. van der Vaart, kantoorhoudende te Enschede,
t e g e n
de stichting
STICHTING SCHOLENGROEP GELDERVESTE,
gevestigd te Vorden,
GEDAAGDE,
advocaat: mr. C.J. Verhaart, kantoorhoudende te Woerden.
1. Het verloop van het geding
1.1 Partijen zullen hierna respectievelijk de medezeggenschapsraad en de stichting worden genoemd.
1.2 Voor het verloop van de procedure verwijst de Ondernemingskamer naar het tussenarrest van de enkelvoudige burgerlijke kamer van het hof van 27 september 2011.
1.3 Op 31 oktober 2011 heeft een comparitie van partijen plaatsgevonden waarvan proces-verbaal is opgemaakt buiten aanwezigheid van partijen. De stichting en de medezeggenschapsraad hebben zich bij brieven van 14 november 2011 over dit proces-verbaal uitgelaten.
1.4 Partijen hebben op de rolzitting van 29 november 2011 arrest gevraagd.
2. De feiten
Op grond van hetgeen partijen enerzijds hebben gesteld en anderzijds niet of onvoldoende gemotiveerd hebben betwist en hetgeen zij hebben verklaard bij gelegenheid van de comparitie van partijen staat tussen hen het volgende vast.
2.1 De stichting houdt de christelijke basisschool Ds. J.L. Piersonschool gelegen te Hengelo, gemeente Bronckhorst (hierna te noemen: de school) in stand. Artikel 14 lid 2 van het medezeggenschapsstatuut luidt, voor zover hier van belang:
“Kostenraming
Op basis van een activiteitenplan en kostenraming wordt in de begroting van de school (…) jaarlijks een bedrag gereserveerd voor in elk geval deskundigheidsbevordering van de leden van de medezeggenschapsorganen en raadpleging van deskundigen, inclusief juridische bijstand. Beschikbaarstelling vindt plaats na overlegging van een offerte of factuur.”
2.2 Op 3 oktober 2008 heeft de medezeggenschapsraad positief geadviseerd over een programma van eisen voor de nieuwbouw van de school op de locatie Karspel/Sarinkkamp. De stichting heeft geen definitief besluit genomen over nieuwbouw op deze locatie omdat de gemeente Bronckhorst in december 2009 aan de stichting heeft laten weten dat nieuwbouw op deze locatie niet mogelijk is gelet op het bestemmingsplan en de bouwplannen van de eigenaar van de desbetreffende grond.
2.3 Bij brief van 14 april 2010 heeft de medezeggenschapsraad aan de stichting te kennen gegeven advies te willen uitbrengen over het voornemen van de stichting om te komen tot nieuwbouw van de school op de locatie Rozengaarde.
2.4 Op 27 april 2010 hebben de stichting, de gemeente Bronckhorst en Stichting IJsselgraaf (als schoolbestuur van de openbare basisschool Rozengaardsweide) een intentieverklaring ondertekend waarin partijen zich ten doel stellen gezamenlijk een ontwikkelingsplan op te stellen teneinde te komen tot “een optimale invulling van de locatie [Rozengaarde] ten behoeve van de bouw van twee scholen met verschillende identiteit”.
2.5 Tijdens een overleg tussen de stichting en de medezeggenschapsraad op 18 oktober 2010 heeft de stichting te kennen gegeven de medezeggenschapsraad advies te zullen vragen over de locatiekeuze. Tijdens het overleg is ook gesproken over de kosten van rechtsbijstand aan de medezeggenschapsraad, zij het dat partijen het niet eens zijn over de strekking van het besprokene.
2.6 Bij brief van 3 november 2010 heeft mr. Van der Vaart zich namens de medezeggenschapsraad tot de gemeente Bronckhorst gewend en de gemeente verzocht te berichten alsnog bereid te zijn te komen tot nieuwbouw van de school langs publiekrechtelijke weg in plaats van langs privaatrechtelijke weg, bij gebreke waarvan de medezeggenschapsraad zich tot de rechter zou wenden.
2.7 Op 11 november 2010 heeft mr. Van der Vaart een declaratie aan de medezeggenschapsraad gezonden ten bedrage van € 11.663,82 voor zijn werkzaamheden ten behoeve van de medezeggenschapsraad gedurende de periode van 16 september 2010 tot en met 31 oktober 2010. De stichting heeft deze declaratie betaald.
2.8 Op 15 november 2010 heeft de stichting aan de medezeggenschapsraad mondeling medegedeeld dat zij haar voorgenomen besluit tot nieuwbouw op de locatie Rozengaarde heeft ingetrokken. Bij het persbericht van 16 november 2010 heeft de stichting dit besluit bekendgemaakt met als toelichting dat bij ouders, directie, leerkrachten en de medezeggenschapsraad geen draagvlak bestaat voor nieuwbouw op deze locatie. Het persbericht hield voorts in:
“Nieuwbouw aan Het Karspel acht het bestuur uitgesloten. De gemeente Bronckhorst heeft herhaaldelijk aangegeven dat de gemeente – verantwoordelijk voor de bouwlocatie – geen eigenaar is van de grond en dat eigenaar woningbouwcorporatie ProWonen over zal gaan tot bebouwen van deze locatie.
Het bestuur van GelderVeste beziet in een later stadium welke financiële middelen vanuit zijn reguliere onderhoudsbudget voor zijn twintig scholen vrijgemaakt
kunnen worden voor aanpassingen en onderhoud aan de huidige Piersonschool aan de Schoolstraat.”
2.9 Bij brief van 22 november 2010 heeft de stichting aan mr. Van der Vaart bericht dat zij bereid is de door hem te factureren kosten te voldoen tot een bedrag van € 10.000 exclusief BTW en dat kosten die dit budget te boven gaan of zijn gemaakt na 15 november 2010 (toen de stichting aan de medezeggenschapsraad bekend maakte af te zien van nieuwbouw op de locatie Rozengaarde) niet zullen worden vergoed.
2.10 Op 23 november 2010 heeft mr. Van der Vaart namens de medezeggenschapsraad een verzoekschrift ingediend bij de Landelijke Commissie voor Geschillen WMS (hierna te noemen de Commissie). In het verzoekschrift concludeert de medezeggenschapsraad dat de stichting voor nieuwbouw en/of verbouwing van de school advies had moeten vragen aan de medezeggenschapsraad, en dat het besluit tot nieuwbouw op de locatie Rozengaarde en/of het besluit tot verbouwing op de huidige locatie niet in stand kan/kunnen blijven.
2.11 Bij brief van 23 november 2010 heeft mr. Van der Vaart aan de stichting kopie toegezonden van het verzoekschrift van de medezeggenschapsraad aan de Commissie. In dezelfde brief heeft de medezeggenschapsraad de stichting verzocht het besluit tot nieuwbouw op de locatie Rozengaarde en het besluit tot verbouwing van de huidige school in te trekken.
2.12 Bij brief van 26 november 2010 heeft de stichting de medezeggenschapsraad er op gewezen dat de stichting het besluit tot nieuwbouw op de locatie Rozengaarde al op 15 november 2010 heeft ingetrokken en laten weten dat de stichting geen besluit heeft genomen tot verbouwing van de huidige school. De stichting concludeerde dat zij geheel tegemoet is gekomen aan het verzoek van de medezeggenschapsraad en heeft de medezeggenschapsraad in overweging gegeven de procedure bij de Commissie te staken.
2.13 Op 26 november 2010 heeft mr. Van der Vaart een declaratie aan de medezeggenschapsraad verzonden ten bedrage van € 8.760,42 voor zijn werkzaamheden over de periode van 1 tot en met 23 november 2010. Deze declaratie is onbetaald gebleven.
2.14 Bij brief van 14 maart 2011 heeft mr. Van der Vaart de Commissie verzocht het geschil tussen de medezeggenschapsraad en de stichting over de vergoeding van de door de medezeggenschapsraad gemaakte kosten van rechtsbijstand “te voegen met het reeds ingediende verzoek”.
2.15 De gecombineerde mondelinge behandeling van de verzoeken van de medezeggenschapsraad aan de Commissie van 23 november 2010 en 14 maart 2011 heeft plaatsgevonden op 18 maart 2011.
2.16 Bij uitspraken van 9 mei 2011 heeft de Commissie – zakelijk weergegeven – geoordeeld dat:
a. de Commissie niet bevoegd is ten aanzien het verzoek van de medezeggenschapsraad met betrekking tot de intrekkingen van besluiten van de stichting tot nieuwbouw aan de locaties Het Karspel en Rozengaarde, omdat intrekking van een voorgenomen besluit geen besluit is dat aan medezeggenschap is onderworpen;
b. de Commissie niet bevoegd is te oordelen over de vraag of de stichting artikel 17 Wet medezeggenschap op scholen (WMS) heeft nageleefd, omdat een vordering tot naleving van de verplichtingen van het bevoegd gezag uit hoofde van de WMS tot de exclusieve bevoegdheid van de Ondernemingskamer behoort;
c. de medezeggenschapsraad niet-ontvankelijk is in zijn verzoek om interpretatie van artikel 11 aanhef onder n WMS en artikel 22 onder m van het medezeggenschapsreglement, omdat (1) de stichting in haar verweerschrift te kennen heeft gegeven van oordeel te zijn dat het besluit tot nieuwbouw op de locatie Rozengaarde voor advies voorgelegd had moeten worden aan de medezeggenschapsraad, (2) niet van enig voorgenomen besluit van de stichting tot verbouwing van de huidige school is gebleken en (3) de stichting van mening is dat een voorgenomen besluit tot verbouwing van de school op de huidige locatie voor advies aan de medezeggenschapsraad voorgelegd dient te worden, zodat partijen over de reikwijdte van het adviesrecht van de medezeggenschapsraad niet van mening verschillen;
d. de Commissie niet bevoegd is te oordelen over de nakoming van de regeling tot vergoeding van de kosten van juridische bijstand, omdat nakomingsvorderingen behoren tot de exclusieve bevoegdheid van de Ondernemingskamer.
2.17 Na een inventarisatie van de mogelijkheden onder leiding van een bemiddelaar heeft de stichting in april 2011 alsnog het voorgenomen besluit genomen tot nieuwbouw op de locatie Rozengaarde. Eind april 2011 heeft de stichting daarover advies gevraagd aan de medezeggenschapsraad. De medezeggenschapsraad heeft negatief geadviseerd, waarna de stichting het voorgenomen besluit toch heeft genomen. De medezeggenschapsraad heeft daarop geen verzoek als bedoeld in artikel 31 aanhef en onder c WMS bij de Commissie ingediend.
2.18 Op 29 juni 2011 heeft mr. Van der Vaart een declaratie aan de medezeggenschapsraad verzonden ten bedrage van € 23.474,05 voor zijn werkzaamheden in de periode van 24 november 2010 tot en met 17 juni 2011. Deze declaratie is onbetaald gebleven.
3. De beoordeling
3.1 De medezeggenschapsraad vordert op de voet van artikel 36 lid 1 en lid 2 WMS, zakelijk weergegeven en met inachtneming van de vermindering en verduidelijking van zijn vordering bij gelegenheid van de comparitie van partijen:
a. voor recht te verklaren dat de stichting verplicht is aan de medezeggenschapsraad te vergoeden (a) alle kosten verbonden aan de door mr. Van der Vaart en zijn kantoorgenoten verrichte werkzaamheden ten behoeve van de medezeggenschaps-raad, zoals door mr. Van der Vaart aan de medezeggenschapsraad in rekening gebracht bij declaraties van 11 november 2010, 26 november 2010 en 29 juni 2011, te vermeerderen met wettelijke handelsrente, althans wettelijke rente over de op 26 november 2010 en 29 juni 2011 gedeclareerde bedragen vanaf het verstrijken van de in die declaraties genoemde betalingstermijn, alsmede (b) alle kosten van rechtsbijstand aan de medezeggenschapsraad in de onderhavige procedure;
b. de stichting te veroordelen in de proceskosten, te vermeerderen met de nakosten.
3.2 De stichting heeft gemotiveerd verweer gevoerd. De Ondernemingskamer zal hierna voor zover nodig op het verweer van de stichting ingaan.
3.3 De stichting heeft aangevoerd dat de medezeggenschapsraad niet-ontvankelijk is in zijn vordering omdat de drie leden van de personeelsgeleding van de medezeggenschapsraad (tezamen de helft van het aantal leden van de medezeggenschapsraad) niet hebben ingestemd met het instellen van de vordering.
3.4 De Ondernemingskamer verwerpt dit verweer. De medezeggenschapsraad heeft geen rechtspersoonlijkheid en ontleent zijn procesbevoegdheid aan artikel 36 WMS. Artikel 5 WMS houdt in dat de voorzitter de medezeggenschapsraad in rechte vertegenwoordigt. De wijze waarop de medezeggenschapsraad heeft besloten gebruik te maken van zijn procesbevoegdheid is een interne aangelegenheid van de medezeggenschapsraad en mogelijke gebreken in die besluitvorming leiden op zichzelf niet tot niet-ontvankelijkheid van de medezeggenschapsraad. Daarbij komt dat (a) niet weersproken is dat de medezeggenschapsraad rechtsgeldig heeft besloten mr. Van der Vaart opdracht te geven tot het verlenen van rechtsbijstand, (b) de stichting in ieder geval sinds 20 september 2010 op de hoogte is van de inschakeling van mr. Van der Vaart, (c) de stichting weet dat de medezeggenschapsraad de kosten van die rechtsbijstand slechts kan voldoen indien hij daartoe door de stichting in staat wordt gesteld, (d) de stichting en de medezeggenschapsraad geen overeenstemming hebben kunnen bereiken over de omvang van de door de stichting te vergoeden kosten en (e) niet weersproken is dat de
medezeggenschapsraad rechtsgeldig heeft besloten het geschil over de kosten voor te leggen aan de Commissie. Onder deze omstandigheden en in aanmerking genomen dat de onderhavige procedure de in artikel 36 WMS aangewezen weg is ter beslechting van dit geschil, is het niet verenigbaar met de medeverantwoordelijkheid van de stichting voor het goed functioneren van de medezeggenschap dat de stichting met dit verweer beoogt beslechting van het geschil tussen haar en de medezeggenschapsraad te voorkomen.
3.5 Bij de verdere beoordeling stelt de Ondernemingskamer voorop dat voor de toewijsbaarheid van de vordering van de medezeggenschapsraad beslissend is of de kosten waarvan vergoeding wordt gevorderd zijn aan te merken als ‘redelijkerwijs noodzakelijke kosten van medezeggenschapsactiviteiten’ in de zin van artikel 28 WMS en dat niet van belang is hetgeen al dan niet is afgesproken tussen de stichting en de medezeggenschapsraad tijdens het overleg van 18 oktober 2010. De maatstaf van artikel 28 WMS biedt aan de medezeggenschapsraad een zekere beoordelingsvrijheid bij het bepalen van de te ontplooien activiteiten, maar kosten die niet redelijkerwijs noodzakelijk zijn voor vervulling van de wettelijke taak van de medezeggenschapsraad komen niet ten laste van het bevoegd gezag. Omdat de stichting in eerste instantie geen bezwaar heeft gemaakt tegen de inschakeling van mr. Van der Vaart, komt het in deze zaak vooral aan op de beoordeling van de omvang van de door hem verrichte werkzaamheden in het licht van de wettelijke maatstaf.
3.6 De stichting heeft zich op het standpunt gesteld dat het door haar reeds betaalde bedrag, te weten € 11.663,82, een toereikende vergoeding is van de redelijkerwijs noodzakelijke kosten voor juridische bijstand ten behoeve van medezeggenschapsactiviteiten, in aanmerking genomen de intrekking door de stichting op 15 november 2010 van het eerder genomen besluit tot nieuwbouw op de locatie Rozengaarde.
3.7 De hierboven onder 2.7, 2.13 en 2.18 genoemde declaraties belopen tezamen € 43.898,29. Bij de comparitie van partijen heeft de medezeggenschapsraad verklaard dat de in geschil zijnde kosten in het bijzonder betrekking hebben op de volgende werkzaamheden:
a. de brief van mr. Van der Vaart namens de medezeggenschapsraad aan de gemeente Bronckhorst van 3 november 2010;
b. het verzoekschrift van 23 november 2010 van de medezeggenschapsraad aan de Commissie;
c. het nadere verzoekschrift van 14 maart 2011 van de medezeggenschapsraad aan de Commissie over het geschil over de kosten van rechtsbijstand;
d. de (gevoegde) mondelinge behandeling bij de Commissie van deze verzoeken; en
e. de dagvaarding in de onderhavige procedure.
Het in de dagvaarding onder 17 genoemde totaalbedrag van € 50.712,37 omvat volgens de medezeggenschapsraad ook de naar schatting te maken kosten van de onderhavige procedure.
3.8 De Ondernemingskamer oordeelt dat de kosten verband houdend met de brief van 3 november 2010 van mr. Van der Vaart namens de medezeggenschapsraad aan de gemeente Bronckhorst niet als redelijkerwijs noodzakelijke kosten van medezeggenschapsactiviteiten zijn aan te merken omdat de medezeggenschapsraad met deze brief zich rechtstreeks heeft gemengd in de rechtsverhouding tussen de stichting en de gemeente en hij daarbij een eigen positie jegens de gemeente heeft ingenomen door van de gemeente te verlangen slechts langs publiekrechtelijke weg te streven naar nieuwbouw. De medezeggenschapsraad heeft zich daarmee buiten de grenzen van zijn wettelijke rol begeven.
3.9 Met betrekking tot het verzoekschrift van 23 november 2010 van de medezeggenschapsraad aan de Commissie oordeelt de Ondernemingskamer als volgt. In aanmerking genomen dat de stichting ten onrechte geen advies aan de medezeggenschapsraad heeft gevraagd over het voorgenomen besluit omstreeks april 2010 tot nieuwbouw op de locatie Rozengaarde, terwijl de medezeggenschapsraad bij brief van 14 april 2010 te kennen had gegeven daarover advies te willen uitbrengen, is het begrijpelijk dat de medezeggenschapsraad vreesde dat de stichting opnieuw een besluit zou nemen over de huisvesting van de school zonder tijdig advies te vragen aan de medezeggenschapsraad. Voorts hebben partijen ter comparitie verklaard dat, zoals ook de Commissie signaleerde in haar beslissing van 9 mei 2011 op het hier bedoelde verzoekschrift, de verstandhouding tussen het bestuur van de stichting en de leden van de medezeggenschapsraad indertijd niet goed was. Het is tegen deze achtergrond niet onbegrijpelijk dat de medezeggenschapsraad zich tot de Commissie heeft gewend teneinde haar wettelijke rol in de medezeggenschap veilig te stellen. In zoverre kan de indiening van het verzoekschrift van 23 november 2010 gerekend worden tot de redelijkerwijs noodzakelijke kosten van medezeggenschapsactiviteiten, ook al had het (achteraf) voor de hand gelegen dat de medezeggenschapsraad het verzoekschrift slechts zou hebben ingediend indien de stichting desgevraagd niet bereid zou zijn geweest te bevestigen dat zij advies zal vragen in geval van een voorgenomen besluit tot verbouwing van het bestaande schoolgebouw of nieuwbouw op een andere locatie. Niet begrijpelijk is evenwel waarom de medezeggenschapsraad het verzoek aan de Commissie heeft gehandhaafd (en heeft aangevuld op 16 december 2010, 14 maart 2011 en 16 maart 2011), ook nadat de stichting bij brief van 26 november 2011 te kennen had gegeven nog geen besluit te hebben genomen tot verbouwing van de huidige school en in aanmerking genomen dat de medezeggenschapsraad geen bezwaar had tegen intrekking van het besluit tot nieuwbouw op de locatie Rozengaarde. Daar komt bij dat uit de uitspraak van de Commissie van 9 mei 2011 blijkt dat de stichting in zijn in die procedure op 28 januari 2011 ingediende verweerschrift
heeft erkend dat zij indertijd het voorgenomen besluit tot nieuwbouw op de locatie Rozengaarde voor advies had moeten voorleggen aan de medezeggenschapsraad. Niet valt in te zien wat toen nog in de weg stond aan herstel van normale medezeggenschapsverhoudingen en welk nut verwacht kon worden van de voortzetting van de procedure bij de Commissie. Dat laatste geldt ook voor het verzoek van de medezeggenschapsraad aan de Commissie van 14 maart 2011 met betrekking tot het geschil over de kosten van rechtsbijstand, omdat niet de Commissie maar de Ondernemingskamer bevoegd is over dit geschil te oordelen. De kosten verbonden aan dit nadere verzoek zijn dus evenmin te beschouwen als redelijkerwijs noodzakelijke kosten van medezeggenschapsactiviteiten.
3.10 Uit het voorafgaande volgt dat de kosten verbonden aan de procedure bij de Commissie niet als redelijkerwijs noodzakelijke kosten zijn aan te merken voor zover die kosten zijn gemaakt na 26 november 2011. Dat geldt dus ook voor de kosten van de mondelinge behandeling van het verzoek op 18 maart 2011.
3.11 Gelet op de niet bestreden specificaties horend bij de declaraties van 11 november 2010, 26 november 2010 en 29 juni 2011, leidt hetgeen hierboven onder 3.8 tot en met 3.10 is overwogen tot de volgende vaststellingen:
a. De declaratie van 11 november 2010 ten bedrage van € 11.663,82 omvat werkzaamheden tot een bedrag van € 610 exclusief BTW (zijnde € 725,90 inclusief BTW) die kennelijk betrekking hebben op de voorbereiding van de brief van 3 november 2011 namens de medezeggenschapsraad aan de gemeente, welke kosten daarom niet voor vergoeding in aanmerking komen. Dit betreft de op 27 oktober 2010 verrichte werkzaamheden van mr. Van der Vaart met de omschrijving “concept opgesteld; plus tel. toelichting” en van diens kantoorgenoot mr. Eilert met de omschrijving “Onderzoek stopzetten civiele bouwprocedure op grond van twee-wegenleer. Onaanvaardbare doorkruising WPO en gemeentelijke verordening, Windmill-criteria”.
b. Aan de hand van de specificatie behorende bij de declaratie van 26 november 2010 ten bedrage van € 8.760,42 inclusief BTW kan de Ondernemingskamer niet nauwkeurig vaststellen welk deel van de werkzaamheden betrekking heeft op activiteiten van de medezeggenschapsraad die niet voor vergoeding in aanmerking komen. Wel is duidelijk dat een substantieel gedeelte van de werkzaamheden betrekking heeft op de correspondentie tussen de medezeggenschapsraad en de gemeente Bronckhorst en dus niet voor vergoeding in aanmerking komt en een ander deel van de werkzaamheden verband houdt met advisering van de medezeggenschapsraad naar aanleiding van de bekendmaking door de stichting op 15 november 2010 van de intrekking van het besluit nieuwbouw op de locatie Rozengaarde en de voorbereiding
van het verzoekschrift aan de Commissie van 23 november 2011. De Ondernemingskamer oordeelt dat de redelijkerwijs noodzakelijke kosten van rechtsbijstand aan de medezeggenschapsraad in de periode waarop deze declaratie betrekking heeft, beperkt is tot € 4.000 inclusief BTW.
c. Voor wat betreft de op 29 juni 2011 gedeclareerde werkzaamheden volgt uit de hierboven onder 3.8 tot en met 3.10 weergegeven overwegingen dat het overgrote gedeelte van die werkzaamheden, volgens de specificatie betrekking hebbend op (de voortzetting van) de procedure bij de Commissie, niet voor vergoeding in aanmerking komt. Een klein gedeelte van de werkzaamheden heeft blijkens de specificatie betrekking op advisering van de medezeggenschapsraad over andere onderwerpen zoals de aanstelling van een interim-directeur en de adviesaanvraag in april 2011 naar aanleiding van het voorgenomen besluit om alsnog een nieuwe school te bouwen op de locatie Rozengaarde (zie hierboven 2.17). De Ondernemingskamer oordeelt dat de redelijkerwijs noodzakelijke kosten van rechtsbijstand aan de medezeggenschapsraad in de periode waarop deze declaratie betrekking heeft, beperkt is tot € 2.000 inclusief BTW.
3.12 Het voorafgaande leidt tot de slotsom dat van het in het totaal gedeclareerde bedrag van € 43.898,29 door de stichting in hoofdsom verschuldigd is (€ 11.663,82 - € 725,90 + € 4.000 + € 2.000) € 16.937,92 inclusief BTW. In aanmerking genomen dat de stichting reeds een bedrag van € 11.663,82 (de eerste declaratie) heeft betaald, is zij nog een bedrag van € 5.274,10 verschuldigd ter zake van de rechtsbijstand aan de medezeggenschapsraad in de periode van 16 september 2010 tot en met 17 juni 2011.
3.13 Daarnaast is de stichting gehouden om de door de medezeggenschapsraad te maken kosten van rechtsbijstand in de onderhavige procedure te dragen. Die kosten zijn immers noodzakelijk om tot beslechting van het onderhavige geschil te komen, waaraan niet afdoet dat de medezeggenschapsraad in overwegende mate in het ongelijk wordt gesteld.
3.14 Er bestaat geen grond voor toewijzing van wettelijke handelsrente omdat uit de stellingen van de medezeggenschapsraad niet volgt, zoals ook niet voor de hand ligt, dat de rechtsbijstand is verleend op grond van een overeenkomst tussen de stichting en (het kantoor van) mr. Van der Vaart. De stichting is over het ten onrechte onbetaald gebleven bedrag van € 5.274,10 wettelijke rente verschuldigd vanaf de dag van dagvaarding (11 juli 2011); de mededeling op de aan de medezeggenschapsraad gerichte facturen “betaling graag binnen 30 dagen” heeft niet ten gevolge dat de stichting reeds met het verstrijken van die termijn in verzuim raakte.
3.15 De Ondernemingskamer zal in overeenstemming met het bovenstaande de vordering van de medezeggenschapsraad gedeeltelijk toewijzen als hierna in het dictum te vermelden en de vordering voor het overige afwijzen. Een afzonderlijke proceskostenveroordeling is daarnaast niet toewijsbaar.
4. De beslissing
De Ondernemingskamer:
verklaart voor recht (a) dat de stichting verplicht is om de kosten verbonden aan de door mr. Van der Vaart en zijn kantoorgenoten in de periode van 16 september 2010 tot en met 17 juni 2011 verrichte werkzaamheden ten behoeve van de medezeggenschapsraad te vergoeden tot een bedrag van € 16.937,92 inclusief BTW (waarvan een gedeelte ter grootte van € 11.663,82 door de stichting reeds is voldaan), te vermeerderen met wettelijke rente over € 5.274,10 vanaf 11 juli 2011, en (b) dat de stichting verplicht is om de door de medezeggenschapsraad te maken kosten van rechtsbijstand in de onderhavige procedure te dragen;
wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit arrest is gewezen door mr. A.M.L. Broekhuijsen-Molenaar, voorzitter, mr. A.C. Faber en
mr. G.C. Makkink, raadsheren, en G.A. Cremers en prof. dr. M.N. Hoogedoorn RA, raden, in tegenwoordigheid van mr. R. Verheggen, griffier, en in het openbaar uitgesproken door de rolraadsheer op 17 april 2012.