ECLI:NL:GHAMS:2012:BW2099

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
14 februari 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200.049.779-01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Non-conformiteit bij woningverkoop: tekortkomingen in houtkwaliteit en aansprakelijkheid

In deze zaak, die voor het Gerechtshof Amsterdam diende, ging het om een geschil tussen [appellant sub 1] en [geïntimeerde sub 1] over de kwaliteit van de geleverde woning. [appellant sub 1] had op 15 augustus 2005 een vrijstaande villa gekocht van [geïntimeerde sub 1], waarbij hij erop vertrouwde dat de kozijnen en ramen van hardhout waren gemaakt. Na de levering op 17 oktober 2005 bleek echter dat de kozijnen deels uit Europees grenenhout bestonden, wat niet voldeed aan de verwachtingen die [appellant sub 1] op basis van de koopovereenkomst had mogen hebben. De rechtbank had eerder geoordeeld dat [geïntimeerde sub 1] tekort was geschoten in de nakoming van de overeenkomst door onjuiste mededelingen te doen over de houtsoort.

In hoger beroep voerde [geïntimeerde sub 1] aan dat [appellant sub 1] zijn onderzoeksplicht niet had nageleefd en dat hij zich niet had mogen baseren op de mededelingen in de infokaart. Het hof oordeelde echter dat [appellant sub 1] niet had hoeven twijfelen aan de mededelingen van [geïntimeerde sub 1] en dat hij redelijkerwijs geen herstelwerkzaamheden aan de slechte plekken in het houtwerk had hoeven verwachten. Het hof concludeerde dat, hoewel de kozijnen niet volledig van hardhout waren, de duurzaamheid van het geleverde hout in overeenstemming was met wat [appellant sub 1] redelijkerwijs mocht verwachten. Het hof vernietigde het eerdere vonnis en veroordeelde [geïntimeerde sub 1] tot betaling van € 4.000,-- aan [appellant sub 1] voor herstelkosten, plus wettelijke rente.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM
DERDE MEERVOUDIGE BURGERLIJKE KAMER
ARREST
in de zaak van:
1. [APPELLANT SUB 1] en
2. [APPELLANTE SUB 2],
wonende te [woonplaats], gemeente [D.],
APPELLANTEN IN HET PRINCIPAAL APPEL,
GEINTIMEERDEN IN HET INCIDENTEEL APPEL,
advocaat: mr. J.P. Groen te Hoorn,
t e g e n
1. [GEÏNTIMEERDE SUB 1] en
2. [GEÏNTIMEERDE SUB 2],
wonende te [woonplaats], gemeente [D.],
GEÏNTIMEERDEN IN HET PRINCIPAAL APPEL,
APPELLANTEN IN HET INCIDENTEEL APPEL,
advocaat: mr. J.A.M. van de Sande te Rotterdam.
1. Het geding in hoger beroep
De partijen worden hierna (in mannelijk enkelvoud) [appellant sub 1] en [geïntimeerde sub 1] genoemd.
Bij dagvaarding van 23 november 2009 is [appellant sub 1] in hoger beroep gekomen van de vonnissen van de ¬rechtbank Alkmaar van 29 november 2006, 12 september 2007, 23 januari 2008 en 9 september 2009, in deze zaak onder zaak-/rolnum¬mer 90463 / HA ZA 06-848 gewezen tussen hem als eiser en [geïntimeerde sub 1] als gedaagde.
Bij memorie van grieven heeft [appellant sub 1] drie grieven tegen de vonnissen aangevoerd, bewijs aangeboden en geconcludeerd, zakelijk weergegeven, dat het hof de vonnissen waarvan beroep zal vernietigen en alsnog, bij arrest uitvoerbaar bij voorraad, zijn vorderingen zal toewijzen, met hoofdelijke veroordeling van [geïntimeerde sub 1] in de proceskosten, met wettelijke rente.
Bij memorie van antwoord heeft [geïntimeerde sub 1] de grieven bestreden, bewijs aangeboden en geconcludeerd, zakelijk weergegeven, dat het hof het (eind)vonnis zal bekrachtigen en [appellant sub 1] zal veroordelen, uitvoerbaar bij voorraad, in de kosten van het hoger beroep. Tevens heeft [geïntimeerde sub 1] incidenteel appel ingesteld tegen de vonnissen van 12 september 2007 en van 9 september 2009 en tegen die vonnissen één grief aangevoerd, bewijs aangeboden, en geconcludeerd, zakelijk weergegeven, dat het hof die vonnissen (gedeeltelijk) zal vernietigen conform zijn grief en de vorderingen van [appellant sub 1] voorts zal afwijzen, met hoofdelijke veroordeling van [geïntimeerde sub 1] in de proceskosten (waaronder die van het incidenteel appel).
[appellant sub 1] heeft bij memorie van antwoord in incidenteel appel de grief bestreden met conclusie dat het hof de vonnissen van 12 september 2007 en van 9 september 2009 (naar het hof begrijpt: voor zover door het incidenteel appel geraakt) zal bekrachtigen, met hoofdelijke veroordeling van [geïntimeerde sub 1] in de kosten van het incidenteel appel, met wettelijke rente.
Ten slotte is arrest gevraagd op de stukken van beide instanties.
2. Feiten
2.1 De rechtbank heeft in het bestreden vonnis van 12 september 2007, onder 2, a tot en met j, een aantal feiten als in deze zaak vaststaand aange¬merkt. Daarover bestaat geen geschil, zodat ook het hof van de aldus vastgestelde feiten zal uitgaan.
2.2 Het gaat in deze zaak om het volgende.
2.2.1. Op 15 augustus 2005 heeft [appellant sub 1] van [geïntimeerde sub 1] gekocht een vrijstaande villa met garage, verdere aanhorigheden, ondergrond, tuin en erf, [adres] te [gemeente], gemeente [D.], kadastraal bekend [D.] sectie [letter] nummer [nummer], groot 4 are en 38 centiaren en sectie [letter] nummer [nummer], groot 62 centiaren (hierna: de woning) voor een koopprijs van € 446.000,--, kosten koper. De woning is gebouwd in 1993.
2.2.2. Alleen [geïntimeerde sub 1] heeft zich bij de verkoop laten bijstaan door een makelaar.
2.2.3. In de schriftelijke koopovereenkomst (de “overeenkomst”) staat onder meer vermeld:
“ (…) MEDEDELINGSPLICHT
Artikel 3
Verkoper staat er voor in, dat hij aan koper al die inlichtingen heeft verschaft, die ter kennis van de koper behoren te worden gebracht, met dien verstande dat inlichtingen over feiten welke aan koper bekend zijn of uit eigen onderzoek bekend hadden kunnen zijn, voor zover en dergelijk onderzoek naar de geldende verkeersopvattingen van koper verlangd mag worden, door de verkoper niet behoeven te worden verstrekt.”
2.2.4. In een document getiteld “infokaart – 434 - d.d. 13 augustus 2005” dat [appellant sub 1] met betrekking tot de woning heeft verkregen staat onder meer vermeld:
“ Algemeen
Vanuit onze dienstverlenende instelling hebben wij geprobeerd u zo goed mogelijk te informeren. Daar de meeste gegevens ons mondeling toegekomen zijn, staan wij niet garant voor de juistheid van bovengenoemde gegevens. Wij wijzen u op uw eigen onderzoeksplicht.
Constructie
(…)
*Hardhouten kozijnen en ramen voorzien van dubbele beglazing (…)”
2.2.5. In de Informatiebrochure van de verkopend makelaar is de woning als volgt omschreven:
“ vrijstaande villa (707 m) op 500 m2 eigen grond. Er zijn alleen maar hoogwaardige materialen gebruikt in combinatie met rondom HR glas. (…)”
2.2.6. Voorafgaand aan de koop heeft [appellant sub 1] de woning tweemaal bezichtigd; eind juli 2005 in het kader van een open dag en nog een keer in het bijzijn van de verkopend makelaar. Bij een van de bezichtigingen heeft [appellant sub 1] in ieder geval op enkele deuren oneffenheden geconstateerd.
2.2.7. De levering van de woning heeft plaatsgevonden op 17 oktober 2005. Artikel 2 lid 3 van de akte van levering bepaalt als volgt:
“ Het verkochte wordt aanvaard in de feitelijke staat, waarin het zich ten tijde van het sluiten van de koopovereenkomst bevond (…)”
2.2.8. Op 3 november 2005 heeft de heer [K.] van [K.] Kleurencentrum oneffenheden geconstateerd in het verfwerk van de bewegende en de vaste delen van de zes schuifpuien die de woning telt.
2.2.9. [appellant sub 1] heeft op 8 november 2005 de onderzijde van de schuifpuien open geschuurd.
2.2.10. Op 9 november 2005 heeft [K.] een nadere inspectie uitgevoerd. In het hiervan opgemaakte rapport d.d. 15 november 2005 is onder meer vermeld:
“Tijdens deze inspectie bleek dat het vochtpercentage in het hout veel te hoog was (waarden tussen 24 en 35% te nat) en dat er in elke deur alsmede in een deel van de vaste schuifpuiramen rotte houtdelen voorkomen.”
2.2.11. Nadien is gebleken dat de kozijnen van de schuifpuien en de openslaande binnenzijden van de schuifpuien niet volledig uit hardhout, maar deels uit Europees grenenhout zijn opgetrokken.
3. Beoordeling
3.1 In dit geding vordert [appellant sub 1], na eiswijziging in eerste aanleg, dat [geïntimeerde sub 1] hoofdelijk wordt veroordeeld tot primair betaling van € 23.562,- (inclusief BTW) aan hoofdsom, met buitengerechtelijke incassokosten en rente en subsidiair betaling van € 11.639,- (inclusief BTW) aan hoofdsom, met rente. Hij stelt daartoe dat [geïntimeerde sub 1] in strijd met de waarheid heeft medegedeeld dat sprake is van hardhouten kozijnen en ramen en dat alleen gebruik is gemaakt van hoogwaardige materialen. De kozijnen en de deuren van de schuifpuien zijn echter geheel dan wel gedeeltelijk uit Europees grenen gemaakt en bovendien zijn de bewegende delen van de schuifpuien verrot; daarom beantwoordt de geleverde zaak niet aan de overeenkomst. [appellant sub 1] vordert primair betaling door [geïntimeerde sub 1] van de kosten van vervanging van de deuren en kozijnen van de schuifpuien en subsidiair betaling van de kosten van herstel.
3.2 De rechtbank heeft in het vonnis van 12 september 2007 geoordeeld dat gelet op hetgeen op de infokaart was vermeld, [appellant sub 1] erop mocht vertrouwen dat de kozijnen van de woning – ook die van de schuifpuien – geheel van hardhout waren gemaakt en niet deels van Europees grenenhout. Van de kant van [geïntimeerde sub 1] zijn met betrekking tot het voor de kozijnen gebruikte hout dan ook onjuiste mededelingen gedaan. In zoverre is [geïntimeerde sub 1] tekort geschoten in de nakoming van de overeenkomst. Vervolgens heeft de rechtbank de vraag opgeworpen of deze tekortkoming in dit geval daadwerkelijk heeft geleid tot schade. Naar het oordeel van de rechtbank (als geformuleerd in rechtsoverweging 2.6 van het vonnis van 9 september 2009) is dit alleen het geval als het gebruikte grenen hout zodanig minder duurzaam is dan het hardhout dat [appellant sub 1] op grond van de overeenkomst mocht verwachten, dat (voldoende) causaal verband bestaat tussen de tekortkoming van [geïntimeerde sub 1] en de beweerdelijke schade. In verband met de beantwoording van die vraag is een deskundige (hierna: “de rechtbankdeskundige”) benoemd. Op 19 december 2008 heeft de rechtbankdeskundige een deskundigenbericht (hierna: “het deskundigenbericht”) uitgebracht. Bij vonnis van 9 september 2009 heeft de rechtbank geconcludeerd dat het deskundigenbericht onvoldoende aanknopingspunten biedt om bovengenoemd causaal verband aan te nemen en zijn de vorderingen van [appellant sub 1] afgewezen.
3.3 Tegen (een deel van) bovengenoemde oordelen en de gronden waarop deze berusten, richten zich het principaal en het incidenteel appel. Het hof zal eerst de grief in het incidenteel appel behandelen.
in het incidenteel appel
3.4 Met zijn grief in het incidenteel appel stelt [geïntimeerde sub 1] dat de rechtbank in het vonnis van 12 september 2007 ten onrechte heeft geoordeeld dat hij is tekortgeschoten in de nakoming van de overeenkomst door het doen van een onjuiste mededeling. Hij voert daartoe – samengevat – aan, dat [appellant sub 1] niet had mogen afgaan op de tekst van de infokaart en zijn onderzoeksplicht niet is nagekomen, hoewel hij daarop is gewezen in de infokaart (zie 2.2.5.) en hij bij een bezichtiging onregelmatigheden in het verfwerk en scheuren in het hout heeft waargenomen. Bovendien stuit aansprakelijkheid van [geïntimeerde sub 1] af op het exoneratiebeding op de infokaart, aldus [geïntimeerde sub 1].
3.5 Het hof oordeelt als volgt. Geen grief is gericht tegen het oordeel van de rechtbank in rechtsoverweging 4.2 van het vonnis van 12 september 2007 dat de (mededelingen op de) infokaart onderdeel uitmaakt(/uitmaken) van de overeenkomst, zodat het hof daarvan uitgaat.
3.5.1. De infokaart is (onbetwist) door de makelaar van [geïntimeerde sub 1] opgesteld en in verband met de verkoop van de woning aan [appellant sub 1] verstrekt. Het beding waarop [geïntimeerde sub 1] zich ter afwering van aansprakelijkheid beroept luidt: “Daar de meeste gegevens ons mondeling toegekomen zijn, staan wij niet garant voor de juistheid van bovengenoemde gegevens” (zie 2.5.5).
3.5.2. Bij de uitleg van een dergelijk beding komt het aan op de zin die partijen in de gegeven omstandigheden over en weer redelijkerwijs daaraan mochten toekennen en op hetgeen zij te dien aanzien redelijkerwijs van elkaar mochten verwachten. Naar ’s hofs oordeel ligt in de rede dat het beding moet worden opgevat als strekkend tot uitsluiting van aansprakelijkheid van de makelaar (van de verkoper) jegens (in ieder geval) de koper ter zake van door de makelaar aan de koper gedane mededelingen. Dat volgt uit het feit dat de makelaar de opsteller van de infokaart is, zodat het gebruik van het woord “ons” in het beding betrekking heeft op de makelaar, alsmede de motivering van de exoneratie die luidt dat “de meeste gegevens ons (cursivering hof) mondeling toegekomen zijn”. Nu de makelaar de infokaart aan de koper heeft verstrekt, wijst dat laatste erop dat de makelaar de gegevens met betrekking tot de woning grotendeels mondeling van de verkoper heeft verkregen en (naar het hof aanneemt en de lezer van het beding redelijkerwijs moet aannemen: om die reden) voor de juistheid daarvan jegens de koper niet instaat. Voor de conclusie dat [appellant sub 1] desondanks de bepaling heeft moeten opvatten als uitsluiting van aansprakelijkheid jegens hem van [geïntimeerde sub 1] als verkoper, heeft [geïntimeerde sub 1] onvoldoende feiten gesteld.
3.5.3. Voor wat betreft de onderzoeksplicht van [appellant sub 1] is het volgende van belang. [appellant sub 1] heeft bij gelegenheid van de comparitie van partijen in eerste aanleg verklaard, dat hij bij een der bezichtigingen die aan zijn aankoop voorafgingen, onregelmatigheden op enkele deuren heeft waargenomen. Deze onregelmatigheden (andere dan droogtescheuren) bevonden zich aan de onderkant, op het midden van de planken, en zagen eruit als ruw c.q. niet goed afgestreken plamuurwerk. Het hof volgt [geïntimeerde sub 1] niet in de opvatting dat [appellant sub 1] vanwege die waarneming erop bedacht moest zijn dat de kozijnen niet voor 100% uit hardhout bestonden. [geïntimeerde sub 1] heeft niet toegelicht dat en waarom uit de onregelmatigheden die eruit zagen als hierboven beschreven, [appellant sub 1] had kunnen afleiden dat geen sprake was van hardhout. Uit hetgeen [appellant sub 1] heeft waargenomen valt, naar ’s hofs oordeel, voorts niet af te leiden dat er sprake was van een ander of ernstiger probleem dan gebrekkig plamuurwerk en met name niet dat sprake was van rottingsverschijnselen. Dat geldt temeer nu [appellant sub 1] heeft aangevoerd – en [geïntimeerde sub 1] niet gemotiveerd heeft betwist – dat de werkelijke staat van het hout eerst kon worden waargenomen nadat het verfwerk gedeeltelijk was weggeschuurd. Gezien de expliciete mededeling van de zijde van [geïntimeerde sub 1] dat sprake was van hardhout alsmede dat van hoogwaardige materialen gebruik was gemaakt, hoefde [appellant sub 1] er redelijkerwijs geen rekening mee te houden dat gebruik was gemaakt van ander hout c.q. dat zich aan de kozijnen of deuren van de schuifpuien rottingsverschijnselen voordeden. Hij hoefde daartoe ook geen (nader) onderzoek te doen.
3.6 De slotsom luidt, dat het incidenteel appel faalt.
in het principaal appel
3.7 Het hof begrijpt dat [appellant sub 1] geen appel heeft willen instellen tegen de vonnissen van 29 november 2006 en 23 januari 2008, nu daartegen geen grieven zijn gericht.
3.8 De grieven van [appellant sub 1] lenen zich voor gezamenlijke behandeling. [appellant sub 1] voert – samengevat - aan dat hij volledig hardhouten kozijnen had mogen verwachten en dat er wel degelijk voldoende causaal verband bestaat tussen de tekortkoming van [geïntimeerde sub 1] en zijn schade. Daarover overweegt het hof als volgt.
3.9 Met de rechtbank is het hof van oordeel dat [geïntimeerde sub 1] in zoverre is tekortgeschoten in de nakoming van de overeenkomst, dat [appellant sub 1] – gelet op de van de kant van [geïntimeerde sub 1] gedane mededelingen – volledig hardhouten kozijnen en ramen (ook van de schuifpuien) had mogen verwachten en dat daarvan geen sprake was. Uit hetgeen [appellant sub 1] naar voren heeft gebracht kan het hof niet afleiden dat het [appellant sub 1] in dat verband om iets anders te doen is geweest dan de duurzaamheid die hardhout geacht wordt te bezitten in vergelijking met zachthout. Dat brengt allereerst mee dat de vraag moet worden beantwoord of de kozijnen en ramen van de woning voor wat betreft hun duurzaamheid ten tijde van de levering voldeden aan wat [appellant sub 1], gezien [geïntimeerde sub 1] mededeling omtrent hardhout, had mogen verwachten. Ten tweede brengt dat mee dat, indien de eerste vraag ontkennend moet worden beantwoord, [appellant sub 1] gerechtigd is tot vergoeding van de redelijke kosten van zodanig herstel dat de duurzaamheid van de ramen/kozijnen op vergelijkbare wijze is gewaarborgd als wanneer deze volledig van hardhout gemaakt zouden zijn geweest.
3.10 In verband met bovenstaande vraagpunten is allereerst van belang dat de rechtbankdeskundige in zijn rapport van 19 december 2008 onder meer het volgende heeft geconcludeerd:
“Antwoord 1:
Het houtwerk van de kozijnen is voor het grootste deel in overeenstemming met hetgeen door de koper redelijkerwijs had mogen worden verwacht. Wat betreft het hout is geen hardhout geleverd. Wat betreft de duurzaamheid is wel geleverd wat men had mogen verwachten op basis van het type woning en de periode waarin de woning is gebouwd. (…)
Het toegepaste hout van de kozijnen van de schuifpuien bestaat voor ongeveer 65% uit hardhout (meranti) en 35% uit zachthout (europees grenen). De schuifdeuren zijn geheel samengesteld uit zachthout (europees grenen). Voornoemde betekent dat de zes betreffende schuifpuien over de totale samenstelling genomen, voor circa 33% uit hardhout bestaan en 67% uit zachthout. Wanneer enkel en alleen naar de houtsoort wordt gekeken is dus niet verkregen wat redelijkerwijs mocht worden verwacht, op basis van de duurzaamheid is dit naar de mening van ondergetekende wel het geval. De huidige staat van de kozijnen is op een enkel punt na, uitstekend.(…)
Hardhout heeft over het algemeen een hogere duurzaamheidsklasse. Er zijn echter ook zachthout soorten met een hoge duurzaamheid. Daarnaast kan voor zachthout de levensduur aanzienlijk worden verlengd, daar deze niet direct in contact staat met vochtige grond en voorzien is [van - hof] voldoende bescherming. (…)
Relatief gezien is de aantasting door vocht/schimmel beperkt en is de bruikbaarheid en de hardheid van de onderdelen nog niet verminderd. Het zachthout van de deuren en de ongeveer 21% zachthout in de gevelkozijnen komt niet geheel overeen met hetgeen gesteld in de stukken behorend bij de koopovereenkomst. Echter, conform bovenstaande analyse acht ondergetekende de eigenschappen en het nuttig gebruik van de gevelkozijnen onverminderd aanwezig.
(…)
Vraag 3: Indien een type hardhout mocht worden verwacht met een significant langere levensduur dan 12 jaar, kunt u dan aangeven of het mogelijk is om het gebruikte hout te herstellen?
Antwoord 3: Ja, het is mogelijk om het gebruikte hout te herstellen. (…)
(….)
Antwoord 4:
De meest geëigende methode van herstel is deelvervanging, verduurzamen, herstellen en preventief behandelen van de desbetreffende gevelkozijnen.(…)
De gebreken aan de rechter schuifdeur van de rechter schuifpui in de achtergevel hadden in aanmerking kunnen komen voor deelvervanging. Hierbij had de stapeldorpel van de deur vervangen kunnen worden. Op basis van hetgeen geconstateerd ter plaatse en conform de foto’s acht ondergetekende gehele vervanging van de schuifpui niet aan de orde.(…)
De kosten voor het plaatselijk herstellen van de gevelkozijnen en het bijwerken van het schilderwerk worden voor alle zes gevelkozijnen geraamd op € 2.825,00 exclusief BTW en staartkosten.
Vraag 5: Welke aftrek “oud voor nieuw” dient naar uw inzicht te worden toegepast als een vergelijking wordt gemaakt tussen de situatie zoals die zou zijn als de geëigende herstelwerkzaamheden zouden zijn uitgevoerd en de situatie zoals die zou zijn geweest als het hout waarvan de kozijnen zijn gemaakt ten tijde van de levering van de woning op 17 oktober 2005 had voldaan aan hetgeen een koper in redelijkheid had mogen verwachten?
Antwoord 5: De koper had redelijkerwijs geen herstelwerkzaamheden aan de slechte plekken in het houtwerk van de gevelkozijnen mogen verwachten. Aan het schilderwerk zijn geen gebreken geconstateerd en dit zou door de verkopende partij in 2003 voor het laatst zijn uitgevoerd. Ondergetekende acht derhalve een aftrek ‘oud voor nieuw’ plausibel. (…)
Vraag 6: (…) De slechte plekken in het hout achter de stootblokken van de schuifdeuren en de oorzaak van de naad in de gevelkozijnen zijn, voor ondeskundige op het gebied van kozijnen geachte partijen, niet zonder enige bouwkundige kennis zomaar te achterhalen. In dit geval kan ondergetekende zich goed voorstellen dat noch de verkopende noch de kopende partij deze gebreken in het oog zijn gesprongen. Ondergetekende acht het derhalve redelijk dat in deze kwestie gesproken wordt over de kosten, welke gemaakt (hebben) moeten worden voor het herstellen van de gebreken in de schuifpuien. Daarnaast worden deze kosten als redelijk geacht door ondergetekende om de betreffende gevelkozijnen naar maatstaven van de gemiddelde woning in Nederland te herstellen. Het geheel vervangen van de gevelkozijnen acht ondergetekende hierin een te zwaar middel.”
3.11 Gelet op het deskundigenbericht, waar het hof zich mee verenigt, is – hoewel bij de kozijnen en ramen van de schuifpui gedeeltelijk niet van hardhout gebruik is gemaakt - qua duurzaamheid geleverd wat de koper redelijkerwijs mocht verwachten, met dien verstande dat de koper redelijkerwijs geen herstelwerkzaamheden aan de slechte plekken in het houtwerk van de gevelkozijnen had hoeven te verwachten. Nu deze plekken er wel waren is [geïntimeerde sub 1] in beginsel schadeplichtig. In zoverre slagen de grieven van [appellant sub 1].
3.12 [appellant sub 1] voert in dit verband weliswaar nog aan dat hij een levensduur van meer dan 50 jaar mocht verwachten en dat zijn grief mede is gericht tegen het andersluidende oordeel van de rechtbank (kennelijk: in 4.4 van het vonnis van 12 september 2007), maar aan dat betoog gaat het hof voorbij op grond van het volgende.
3.12.1. Allereerst is gesteld noch gebleken dat [geïntimeerde sub 1] over de levensduur van hardhout mededelingen heeft gedaan, zodat [appellant sub 1]s verwachtingen niet op dergelijke mededelingen zijn gebaseerd.
3.12.2. [appellant sub 1] stelt zich ter zake van zijn opvatting (ook) op het deskundigenbericht te baseren. Het hof constateert dat de rechtbankdeskundige daarover het volgende heeft opgemerkt:
“(…) Uit het onderzoek is gebleken dat de schuifpuien zijn samengesteld uit meranti en europees grenen. Meranti is een loofhoutsoort en mag derhalve geschaard worden onder de term(…) hardhout. Europees grenen is een naaldhoutsoort. (…) De duurzaamheid van de houtsoort meranti valt binnen klasse II-III en wordt geacht 10-25 jaar mee te gaan, uitgaande van contact tussen het geveltimmerwerk met vochtige grond. Indien hier geen sprake van is, kan dit de levensduur aanzienlijk verlengen, tot zelfs meer dan 50 jaar. De duurzaamheid van europees grenen valt binnen klasse IV, hetgeen als weinig duurzaam wordt geacht. Er wordt een levensduur toegerekend van 5 tot 10 jaar, wederom gebaseerd op contact met vochtige grond. (…) De duurzaamheid van het hout kan in ruime mate worden verlengd door gebruik te maken van een goede detaillering van het kozijn zelf en de plaatsing in de gevel, schilderwerk en/of conservering. Een voorbeeld hiervan in onderhavige kwestie is het toepassen van het meranti aan de zijde van de aansluiting van het gevelkozijn met het metselwerk in de gevel. Hier blijkt dat er tijdens het ontwerp of het samenstellen van het gevelkozijn rekening is gehouden met een goede detaillering.”
(bladzijde 24)
punt 9: Er zijn hardhoutsoorten die in duurzaamheidsklasse IV vallen en er zijn hardhoutsoorten die in duurzaamheidsklasse I vallen. Wat dat betreft zegt het dus niets over de duurzaamheid van een kozijn wanneer puur wordt gekeken naar of deze is vervaardigd in een hardhoutsoort. Wanneer meranti niet wordt onderhouden en het is een wat mindere kwaliteit, zal dit maximaal 15 jaar meegaan. De mate van onderhoud speelt dus ook een grote rol. (…) Men moet er dus niet zomaar van uit gaan dat als men hardhouten kozijnen heeft, de levensduur ongeacht de omgeving, het onderhoud etc. 50 jaar is. (…)”
3.12.3. Uit deze conclusie, waar het hof zich mee verenigt, valt niet af te leiden dat [appellant sub 1] voor zijn schuifpuien zonder meer een levensduur van 50 jaar mocht verwachten, ook niet indien (hetgeen [appellant sub 1] betoogt) het onderdelen betreft die geen contact met de vochtige grond hebben. Nu [appellant sub 1] heeft nagelaten verdere feiten te stellen en deze te onderbouwen brengt het voorgaande mee, dat [appellant sub 1] zijn standpunt omtrent de levensduur van 50 jaar die hij ter zake van het houtwerk van de schuifpuien mocht verwachten, onvoldoende heeft geadstrueerd.
3.13 Zoals onder 3.9 overwogen moet thans de meest geëigende methode voor een redelijk herstel worden bepaald. Volgens de deskundige is dat deelvervanging, verduurzamen, herstellen en preventief behandelen van de desbetreffende gevelkozijnen. Hij acht volledige vervanging van de kozijnen en ramen een te zwaar middel. Het hof verenigt zich met deze bevinding.
3.13.1. [appellant sub 1] voert in dat verband weliswaar aan dat als een hardhouten kozijn wordt aangeboden, hij ook een hardhouten kozijn mag verwachten, maar hij heeft zijn (primaire) standpunt dat alleen door vervanging aan de overeenkomst kan worden voldaan, mede gezien het hiervoor reeds is overwogen, onvoldoende toegelicht en onderbouwd. Dat had echter – gezien ook het gemotiveerde standpunt dat de rechtbankdeskundige daarover inneemt - op zijn weg gelegen. [appellant sub 1]s primaire vordering wordt afgewezen.
3.14 Voor wat betreft de subsidiaire vordering van [appellant sub 1] tot herstel overweegt het hof als volgt. Volgens [appellant sub 1] zijn de kosten van herstel hoger dan de rechtbankdeskundige heeft aangenomen en betreffen deze geen totaalbedrag van circa € 4.000,- (inclusief BTW, staartkosten en los van de post “nieuw voor oud”), zoals de rechtbankdeskundige in het deskundigenrapport op bladzijden 25 en 26 heeft vermeld, maar een totaalbedrag van € 11.639,-. In het geding in eerste aanleg, in zijn conclusie na deskundigenbericht tevens houdende akte van wijziging van eis, heeft [appellant sub 1] zijn eis gewijzigd en als nieuwe subsidiaire vordering betaling van dit bedrag gevorderd, waarbij hij een onderbouwing van dit bedrag heeft verstrekt. In de antwoordconclusie na deskundigenbericht in eerste aanleg heeft [geïntimeerde sub 1] het door [appellant sub 1] gevorderde bedrag aan herstelkosten en diens onderbouwing gemotiveerd betwist. In hoger beroep heeft [appellant sub 1], naar aanleiding van de betwisting daarvan door [geïntimeerde sub 1], zijn stellingen ter zake op geen enkele wijze nader onderbouwd, zodat het door hem gevorderde bedrag reeds op die grond niet toewijsbaar is. Omdat [appellant sub 1] niet aan zijn stelplicht heeft voldaan, komt het hof aan bewijslevering ook niet toe. Het vorenstaande brengt het hof tot het oordeel dat hij de redelijke kosten voor herstel van de schuifpuien als volgt zal bepalen. Het hof ziet aanleiding deze (door [geïntimeerde sub 1] te betalen) kosten te begroten op het daarvoor door de rechtbankdeskundige in zijn deskundigenbericht genoemde bedrag van € 4.000,--, waarbij door het hof geen correctie voor de post “nieuw voor oud” wordt toegepast. De gevorderde wettelijke rente vanaf 15 maart 2006 zal, als onbetwist, worden toegewezen. De gevorderde buitengerechtelijke incassokosten zullen worden afgewezen, nu [geïntimeerde sub 1] deze gemotiveerd heeft betwist en [appellant sub 1] in hoger beroep geen nadere toelichting of onderbouwing heeft gegeven.
3.15 [appellant sub 1] heeft geen voldoende concrete feiten gesteld en te bewijzen aangeboden die, indien bewezen, kunnen leiden tot andere oordelen dan hierboven gegeven. Aan zijn bewijsaanbod onder 35 van de memorie van grieven komt derhalve geen betekenis toe voor de beslissing van de zaak, zodat dit aanbod, als niet ter zake dienend en ook overigens als te vaag, wordt gepasseerd.
4. Slotsom en kosten
Het hierboven overwogene leidt tot de slotsom dat de grieven in het principaal appel gedeeltelijk slagen, dat het vonnis waarvan beroep moet worden vernietigd, dat de eis van [appellant sub 1] deels moet worden toegewezen zoals hierna te melden en voor het overige moet worden afgewezen. Het incidenteel appel wordt verworpen. Het hof zal aldus beslissen.
De kosten van het geding in eerste aanleg en het geding in principaal hoger beroep zullen tussen partijen worden verrekend zodanig, dat daarvan iedere partij de eigen kosten draagt, aangezien partijen – naar uit het hierboven overwogene volgt – elk van beide over en weer op enkele punten in het ongelijk zijn gesteld. Het hof ziet in deze kostenveroordeling aanleiding om tevens te bepalen dat partijen de kosten van het voorschot van de deskundige, ten bedrage van € 2.850,--, ieder voor de helft zullen dragen. [geïntimeerde sub 1] zal daarom ook worden veroordeeld aan [appellant sub 1], die in eerste aanleg het voorschot heeft voldaan, een bedrag van € 1.425,-- te betalen. Nu het incidenteel appel wordt verworpen zal [geïntimeerde sub 1] in de kosten daarvan worden veroordeeld.
5. Beslissing
Het hof:
in het principaal appel:
vernietigt het vonnis van 9 september 2009;
en opnieuw rechtdoende;
veroordeelt [geïntimeerde sub 1] om, tegen behoorlijk bewijs van kwijting, te betalen aan [appellant sub 1] een bedrag van € 4.000,-- (vier duizend euro), te vermeerderen met wettelijke rente vanaf 15 maart 2006 tot aan de dag van volledige betaling;
veroordeelt [geïntimeerde sub 1] om, tegen behoorlijk bewijs van kwijting, te betalen aan [appellant sub 1] een bedrag van € 1.425,-- (een duizend vierhonderdvijfentwintig euro);
verrekent de proceskosten van het geding in eerste aanleg en in hoger beroep zodanig, dat daarvan iedere partij de eigen kosten draagt;
wijst af het meer of anders gevorderde.
in het incidenteel appel:
verwerpt het beroep;
verwijst [geïntimeerde sub 1] in de kosten van het incidenteel appel en begroot die kosten, voor zover aan de kant van [appellant sub 1] gevallen, op 447,-- wegens salaris advocaat.
in het principaal en incidenteel appel:
verklaart deze veroordelingen uitvoerbaar bij voorraad.
Dit arrest is gewezen door mrs. W.J. Noordhuizen, C.C. Meijer en G.C.C. Lewin en in het openbaar uitgesproken op dinsdag 14 februari 2012 door de rolraadsheer.